NEDERLANDS INSTRUCTIEHANDLEIDING
Inleiding De EOS 5DS/EOS 5DS R is een hoogwaardige digitale spiegelreflexcamera met een full-frame CMOS-sensor (d.w.z. kleinbeeldformaat, circa 36,0 x 24,0 mm) en circa 50,6 effectieve megapixel, Dual DIGIC 6, circa 100% zoekerdekking, uiterst nauwkeurige en snelle scherpstelling met 61 AF-punten, continue opnamen met circa 5,0 beelden per seconde, een 3,2 inch (8,1 cm) LCD-scherm, Live View-opnamen en movie-opnamen in Full High-Definition (Full HD).
Controlelijst onderdelen Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets ontbreekt. Oogschelp Eg Camera (met cameradop) Brede draagriem Accu LP-E6N (met beschermdeksel) Interfacekabel IFC-150U II Acculader LC-E6/LC-E6E* Kabelbescherming * Acculader LC-E6 of LC-E6E is meegeleverd. (Bij de LC-E6E wordt een netsnoer meegeleverd.
Handleidingen en dvd-/cd-roms De instructiehandleiding bestaat uit een boekje, een folder en elektronische handleidingen (als pdf-bestand op de dvd-rom). Het boekje is de basisinstructiehandleiding. Basisinstructiehandleiding EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd-rom) EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX CEL-XXX XXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX © CA . e EU NON IN C. 20XX.
Compatibele geheugenkaarten De volgende geheugenkaarten, ongeacht de capaciteit, kunnen in de camera worden gebruikt: als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera of computer, formatteert u de kaart in deze camera (pag. 67). CF-kaarten (CompactFlash) * Type I, UDMA mode 7-compatibel. SD-/SDHC*-/SDXC*-geheugenkaarten * UHS-I-kaarten worden ondersteund.
Verkorte handleiding 1 2 Plaats de accu (pag. 42). Zie pagina 40 voor meer informatie over het opladen van de accu. Plaats de kaart (pag. 43). De sleuf aan de voorzijde van de camera is voor een CF-kaart en de sleuf aan de achterzijde voor een SD-kaart. * U kunt opnamen maken als er een CF-kaart of een SD-kaart in de camera is geplaatst. 3 Bevestig de lens (pag. 52). 4 Stel de scherpstelmodusknop op de lens in op (pag. 52). 5 Zet de aan-uitschakelaar op <1> (pag. 47).
Verkorte handleiding 6 Houd het midden van het programmakeuzewiel ingedrukt terwijl u het wiel instelt op (Scene Intelligent Auto) (pag. 33). Alle camera-instellingen worden automatisch ingesteld. 7 Stel scherp op het onderwerp (pag. 55). 8 Maak de opname (pag. 55). 9 Bekijk de opname. Kijk door de zoeker en richt het midden van de zoeker op het onderwerp. Druk de ontspanknop half in; de camera stelt vervolgens scherp op het onderwerp. Druk de ontspanknop helemaal in om de opname te maken.
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt Pictogrammen in deze handleiding <6> <5> <9> <0> 0/9/4/7/8 : : : : : Het hoofdinstelwiel. Het snelinstelwiel. De multicontroller. De instelknop. Hiermee wordt aangeduid dat elke functie, nadat u de knop hebt losgelaten, 4, 6, 8, 10 of 16 seconden actief blijft.
Hoofdstukken Voor nieuwe DSLR-gebruikers worden in hoofdstuk 1 en 2 de basisbediening en opnameprocedures voor de camera uitgelegd.
Inhoud Inleiding 2 Controlelijst onderdelen.................................................................... 3 Handleidingen en dvd-/cd-roms ....................................................... 4 Compatibele geheugenkaarten ........................................................ 5 Verkorte handleiding ........................................................................ 6 Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt ........ 8 Hoofdstukken .......................................
Inhoud l Het raster weergeven. .............................................................. 74 Q De digitale horizon weergeven................................................ 75 Zoekerweergave instellen ............................................................... 77 Help .......................................................................................... 78 2 Foto's maken met basisfuncties 79 A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto).......
Inhoud A Een beeldstijl vastleggen...................................................... 172 B: de witbalans instellen .......................................................... 174 O Handmatige witbalans......................................................... 176 P De kleurtemperatuur instellen ............................................. 178 u Witbalanscorrectie................................................................... 179 Helderheid en contrast automatisch corrigeren..........................
Inhoud De oculairafsluiting gebruiken.......................................................236 F Een afstandsbediening gebruiken.............................................237 R Opnamen maken met de afstandsbediening ............................. 237 H Intervaltimeropnamen ........................................................239 6 Opnamen maken met de flitser 243 D Flitsfotografie ............................................................................244 De flitser instellen..................
Inhoud 9 Opnamen weergeven 319 x Opnamen weergeven............................................................. 320 B: weergave met opname-informatie..................................... 322 x Snel opnamen zoeken ........................................................... 327 H Meerdere opnamen weergeven op één scherm (indexweergave) ........................................................................ 327 I Door opnamen navigeren (opnamesprong) ......................... 328 u Opnamen vergroten .....
Inhoud 11 Sensorreiniging 373 f Automatische sensorreiniging ............................................... 374 Stofwisdata toevoegen..................................................................375 Handmatige sensorreiniging ......................................................... 377 12 Opnamen printen en overbrengen naar een computer 379 Het printen voorbereiden ..............................................................380 w Printen ......................................................
Inhoud 14 Referentie 441 B-knopfuncties....................................................................... 442 De accugegevens controleren...................................................... 446 Een gewoon stopcontact gebruiken ............................................. 450 H Eye-Fi-kaarten gebruiken ....................................................... 451 Systeemschema...........................................................................
Functie-index Voeding De accu opladen LCD-scherm pag. 40 De helderheid aanpassen pag. 361 Accuniveau pag. 48 Digitale horizon pag. 75 Accugegevenscontrole pag. 446 Help pag. 78 Gewoon stopcontact pag. 450 Automatisch uitschakelen pag. 69 Kaart AF AF-bediening pag. 86 AF-gebiedselectiemodus pag. 90 AF-puntselectie pag. 93 Formatteren pag. 67 AF-puntregistratie pag. 418 Opnamefunctie pag. 146 Lenzengroep pag. 100 Kaart selecteren pag.
Functie-index Beeldkwaliteit Opnamekwaliteit Belichting pag. 149 Bijsnijden/aspect ratio pag. 154 Belichtingscompensatie pag. 214 ISO-snelheid pag. 158 Belichtingscompensatie met M+Auto ISO pag. 211 Beeldstijl pag. 164 AEB pag. 215 Witbalans pag. 174 AE-vergrendeling pag. 217 Veiligheidsshift pag. 405 Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) pag. 182 Ruisreductie voor hoge ISO-snelheden pag.
Functie-index Movie-opname Opnamen bewerken Movie-opname pag. 279 RAW-beeldverwerking pag. 364 AF-methode pag. 268 Servo AF voor movies pag. 313 Formaat van JPEG-opnamen wijzigen pag. 369 Movieopnamekwaliteit pag. 297 JPEG-opnamen bijsnijden Geluidsopname pag. 300 Tijdcode pag. 303 Time-lapse-movie pag. 306 PictBridge pag. 379 Foto's maken pag. 293 Printopties (DPOF) pag. 389 Beeldoverdracht pag. 393 Fotoboek instellen pag.
Veiligheidsmaatregelen De volgende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen om schade of letsel aan uzelf en anderen te voorkomen. Zorg ervoor dat u deze voorzorgsmaatregelen goed begrijpt en volg ze op voordat u het product gaat gebruiken. Als u last hebt van storingen, problemen of schade aan het product, neemt u contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center of de leverancier bij wie u het product hebt gekocht. Waarschuwingen: Volg de onderstaande waarschuwingen.
Veiligheidsmaatregelen Wanneer de camera of de accessoires niet in gebruik zijn, verwijder de accu dan en haal de stekker uit de apparatuur voordat u deze opbergt. Zo voorkomt u elektrische schokken, oververhitting, brand of roest. Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een explosie of brand. Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de inwendige onderdelen bloot komen te liggen, raakt u deze u niet aan.
Veiligheidsmaatregelen Aandachtspunten: Neem de onderstaande aandachtspunten in acht. Als u dit niet doet, kan dat leiden tot fysiek letsel of schade aan eigendommen. Gebruik het product niet en laat het ook niet achter in een auto die in de zon staat of zich in de nabijheid van een warmtebron bevindt. Het product kan dan heet worden en brandwonden veroorzaken. Als u dit wel doet, kan de accu ook gaan lekken of exploderen. Hierdoor nemen de prestaties af of gaat het product minder lang mee.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik Omgaan met de camera Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel deze niet bloot aan fysieke schokken. De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera per ongeluk in het water laat vallen. Droog de camera af met een schone, droge doek als er waterspatten op zijn gekomen.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert u de lens, de kaart en de accu uit de camera. Wacht tot de condens is verdampt voordat u de camera gebruikt. Verwijder de accu en berg de camera op een koele, droge en goed geventileerde plaats op als u de camera gedurende langere tijd niet gaat gebruiken.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik Kaarten Let op het volgende om de kaart en vastgelegde gegevens te beschermen: Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen geen druk op de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken en trillingen. Raak de elektronische contactpunten van de kaart nooit met uw vingers of een metalen voorwerp aan. Plak geen stickers of iets anders op de kaart.
Nomenclatuur Knop voor selectie transportmodus/ AF-bediening/selectie AF-methode (pag. 142/86/268) Knop voor flitsbelichtingscompensatie/ ISO-snelheid (pag. 244/158) Knop voor LCDpaneelverlichting (pag. 59) <6> Hoofdinstelwiel (pag. 56) Knop voor selectie witbalans/ meetmethode (pag. 174/212) Knop voor selectie AF-gebied/ Multifunctieknop (pag. 92/244) Markering lensvatting (pag. 52) Contactpunten voor flitssynchronisatie Flitsschoen (pag.
Nomenclatuur LCD-paneel (pag. 29-30) Oogschelp (pag. 236)
AF-startknop (pag. 55, 86, 257, 291) AEvergrendelknop (pag. 217) Zoekeroculair Knop voor AFpuntselectie (pag. 92-93) Info-knop (pag.60, 75, 78, 258, 289, 320, 442) Aan-uitschakelaar (pag. 47) Menuknop (pag. 64) Snelinstelknop (pag. 61) Aansluitingenklepje Touch pad (pag. 58) <5> Snelinstelwiel (pag. 57) <0> Instelknop (pag. 64) IN-aansluiting externe microfoon (pag.
Nomenclatuur Knop voor dioptrische aanpassing (pag. 54) Knop voor Creative Photo/Vergelijkende weergave (weergave van twee opnamen (pag. 164, 221, 226/ 332) Scherpstelvlakmarkering Schakelaar voor Live View-opnamen/ movie-opnamen (pag. 255/279) <0> Start-/stopknop (pag. 256, 280) <9> Multicontroller (pag. 58) Classificatieknop (pag. 336, 337) Bevestigingspunt draagriem (pag. 35) Knop voor index/ vergroten/verkleinen (pag. 327/330) Afdekplaatje kaartsleuf (pag.
Nomenclatuur LCD-paneel Sluitertijd FE-vergrendeling (FEL) Aantal resterende opnamen voor time-lapse-movie Bezig (buSY) Waarschuwing multifunctievergrendeling (L) Waarschuwing geen kaart (Card) Foutcode (Err) Beeldsensor reinigen (CLn) Witbalans (pag. 174) Q Auto: Sfeerprioriteit Qw Auto: Witprioriteit W Daglicht E Schaduw R Bewolkt Y Kunstlicht U Wit TL-licht I Flitser O Handmatig P Kleurtemperatuur Witbalanscorrectie (pag. 179) Time-lapse-movie-opnamen (pag.
Nomenclatuur HDR-opnamen (pag. 221) Opnamen maken met meervoudige belichting (pag. 226) Bulbtimeropnamen (pag. 219) Intervaltimeropnamen (pag. 239) Status GPS-ontvangst Flitsbelichtingscompensatie (pag. 244) Indicator belichtingsniveau Waarde voor belichtingscompensatie (pag. 214) AEB-bereik (pag. 215) Waarde flitsbelichtingscompensatie (pag. 244) AF-bediening (pag. 86) X 1-beeld AF 9 AI Focus AF Z AI Servo AF 4L Handmatige scherpstelling Transportmodus (pag.
Nomenclatuur Zoekerinformatie Digitale horizon (pag. 75) Spotmetingscirkel (pag. 213) Matglas Lijn voor aspect ratio (1:1) Eén AF-punt Spot-AF-punt (pag. 95) Raster (pag. 74) Bijsnijdgebied (1,6 x) Gebied AF-kader (pag. 91, 97) Bijsnijdgebied (1,3 x) < > Accuniveau (pag. 48) Witbalans (pag. 174) Transportmodus (pag. 142) AF-bediening (pag. 86) Waarschuwingssymbool (pag. 409) Knipperdetectie (pag. 191) JPEG/RAW (pag. 149) Meetmethode (pag.
Nomenclatuur ISO-snelheid (pag. 158) Scherpstelindicator (pag. 80, 87) AE-vergrendeling (pag. 217) AEB actief (pag. 215) Flitser gereed (pag. 244) Waarschuwing onjuiste FE-vergrendeling FE-vergrendeling (pag. 244) FEB actief (pag. 251) Snelle synchronisatie (pag. 251) Flitsbelichtingscompensatie (pag. 244) Sluitertijd (pag. 206) FE-vergrendeling (FEL) Bezig (buSY) Waarschuwing multifunctievergrendeling (L) Waarschuwing geen kaart (Card) Foutcode (Err) Diafragma (pag.
Nomenclatuur Programmakeuzewiel U kunt de opnamemodus instellen. Draai aan het programmakeuzewiel terwijl u de knop in het midden van het programmakeuzewiel ingedrukt houdt (ver-/ontgrendelknop programmakeuzewiel). F : Bulb (pag. 218) a : Handmatige belichting (pag. 210) f : AE met diafragmavoorkeuze (pag. 208) s : AE met sluitertijdvoorkeuze (pag. 206) d : AE-programma (pag. 204) A : Scene Intelligent Auto (pag.
Nomenclatuur Acculader LC-E6 Lader voor accu LP-E6N/LP-E6 (pag. 40) Stekker Accucompartiment Laadlampje BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES - BEWAAR DEZE INSTRUCTIES. GEVAAR - VOLG DEZE INSTRUCTIES NAUWKEURIG OM HET RISICO VAN BRAND EN ELEKTRISCHE SCHOKKEN TE BEPERKEN. Voor aansluiting van een accessoire buiten de Verenigde Staten: gebruik zo nodig een stekkeradapter met de juiste configuratie voor aansluiting op het stopcontact. Acculader LC-E6E Lader voor accu LP-E6N/LP-E6 (pag.
Nomenclatuur De riem bevestigen Haal het uiteinde van de riem van onderaf door de draagriemring. Haal het uiteinde daarna door de gesp van de riem zoals afgebeeld in de illustratie. Trek de riem strak en zorg ervoor dat deze goed vastzit in de gesp. De oculairafsluiting is ook aan de riem bevestigd (pag. 236).
Nomenclatuur De kabelbescherming gebruiken Gebruik de meegeleverde interfacekabel of een interfacekabel van Canon om de camera aan te sluiten op een computer, printer, Wireless File Transmitter of GPS-ontvanger (weergegeven in het Systeemschema op pagina 454). Gebruik bij het aansluiten van de interfacekabel ook de meegeleverde kabelbescherming. De kabelbescherming voorkomt dat de kabel per ongeluk losraakt en dat de aansluiting beschadigd raakt.
Nomenclatuur Een originele interfacekabel gebruiken (afzonderlijk verkrijgbaar) Als u een originele interfacekabel (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 454) gebruikt, voert u de kabel door de klem voordat u de klem aan de kabelbescherming bevestigt. Klem Aansluiten van de interfacekabel zonder kabelbescherming kan de digital-aansluiting beschadigen. Gebruik geen USB 2.0-kabel met een Micro-B plug. Dit kan de digital-aansluiting van de camera beschadigen.
1 Aan de slag In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen en de basisbediening van de camera uitgelegd.
De accu opladen 1 Verwijder het beschermdeksel. Verwijder het beschermdeksel van de accu. de accu. 2 Plaats Plaats de accu op de juiste manier in de lader zoals afgebeeld in de illustratie. Om de accu te verwijderen, herhaalt u de bovenstaande procedure in omgekeerde volgorde. LC-E6 de accu op. 3 Laad Voor LC-E6 Klap de contactpunten van de acculader naar buiten, in de richting van de pijl, en steek ze in het stopcontact.
De accu opladen Tips voor het gebruik van de accu en acculader Bij aankoop is de accu niet volledig opgeladen. Laad de accu vóór gebruik op. Het verdient aanbeveling om de accu op te laden op de dag dat u deze gaat gebruiken of een dag ervoor. Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen accu geleidelijk aan leeg. Verwijder de accu na het opladen en haal de acculader uit het stopcontact.
De accu plaatsen en verwijderen Plaats een volledig opgeladen LP-E6N (of LP-E6) accu in de camera. De zoeker van de camera wordt verlicht zodra een accu is geplaatst en wordt donker wanneer de accu wordt verwijderd. De accu plaatsen 1 Open het klepje. Schuif het schuifje in de richting van de pijlen en open het klepje. de accu. 2 Plaats Steek het uiteinde met de accucontacten in de camera. Schuif de accu in de camera totdat de accu vastzit. het klepje.
De kaart plaatsen en verwijderen U kunt in de camera zowel een CF-kaart als een SD-kaart gebruiken. Opnamen kunnen worden opgeslagen als er ten minste één kaart in de camera is geplaatst. Als beide typen kaarten zijn geplaatst, kunt u kiezen op welke kaart u beelden wilt opslaan of kunt u beelden opslaan op beide kaarten tegelijk (pag. 146-148).
De kaart plaatsen en verwijderen het klepje. 3 Sluit Sluit het klepje en schuif het in de Pictogram kaartselectie Maximum aantal richting van de pijlen totdat het dichtklikt. Als u de aan-uitschakelaar op <1> zet (pag. 47), wordt het aantal mogelijke opnamen en de geplaatste kaart(en) op het LCD-paneel weergegeven. De beelden worden opgeslagen op de met het pijlpictogram < > aangegeven kaart.
De kaart plaatsen en verwijderen De kaart verwijderen 1 Lees-/schrijfindicator Open het klepje. Zet de aan-uitschakelaar op <2>. Controleer of de lees-/ schrijfindicator uit is en open vervolgens het klepje. Sluit de klep als [Opslaan...] op het LCD-scherm wordt weergegeven. de kaart. 2 Verwijder Druk op de uitwerpknop om de Knop voor uitwerpen van CF-kaart CF-kaart te verwijderen. Als u de SD-kaart wilt verwijderen, drukt u deze voorzichtig in en laat u de kaart weer los.
De kaart plaatsen en verwijderen Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit dat opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen of gewist, of dat gegevens worden overgedragen. Maak het klepje van de kaartsleuf op dat moment niet open. Voer ook niet de volgende handelingen uit wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert. De opnamegegevens, kaart of camera kunnen anders beschadigd raken. • De kaart verwijderen. • De accu verwijderen.
De camera inschakelen Als na het aanzetten van de camera het scherm met datum/tijd/ zone wordt weergegeven, raadpleegt u pagina 49 voor het instellen van de datum, tijd en tijdzone. <1> : De camera is ingeschakeld. <2> : De camera is uitgeschakeld en werkt niet. Zet de aanuitschakelaar op deze positie wanneer u de camera niet gebruikt. Automatische sensorreiniging Wanneer u de aan-uitschakelaar op <1> of <2> zet, wordt de sensorreiniging automatisch uitgevoerd. (Mogelijk hoort u een zacht, kort geluid.
De camera inschakelen z Accuniveau-indicator Wanneer de aan-uitschakelaar op <1> staat, heeft het accuniveau een van de volgende zes niveaus. Een knipperend accupictogram geeft aan dat de accu bijna leeg is.
3 Datum, tijd en tijdzone instellen Wanneer de camera voor het eerst wordt ingeschakeld of als de datum/tijd/ zone-instellingen zijn teruggezet, wordt het instelscherm voor datum/tijd/zone weergegeven. Voer onderstaande stappen uit en let erop dat u als eerste de tijdzone instelt. Stel de tijdzone in waarin u zich op dit moment bevindt. Als u op reis gaat, hoeft u alleen maar de tijdzone in te stellen op de tijdzone van uw bestemming. De camera past de datum en tijd automatisch aan.
3 Datum, tijd en tijdzone instellen de datum en de tijd in. 4 Stel Draai aan het instelwiel <5> om het cijfer te selecteren. Druk op <0> zodat wordt weergegeven. Draai aan het instelwiel <5> om de gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <0> (Terug naar ). de zomertijd in. 5 Stel Stel de zomertijd in als dit nodig is. Draai aan het instelwiel <5> om [Y] te selecteren. Druk op <0> zodat wordt weergegeven.
3 De interfacetaal selecteren De ingestelde datum en tijd worden van kracht wanneer u bij stap 6 [OK] selecteert. In stap 3 is de tijd rechtsboven op het scherm het tijdsverschil met Coordinated Universal Time (UTC). Als u uw tijdzone niet ziet, stel de tijdzone dan in op basis van het tijdverschil met UTC. 3 De interfacetaal selecteren 1 Geef het menuscherm weer. Druk op de knop om het menuscherm weer te geven. op het tabblad [52] de 2 Selecteer optie [TaalK].
Een lens bevestigen en verwijderen De camera is compatibel met alle Canon EF-lenzen. De camera kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-S- of EF-M-lenzen. Een lens bevestigen 1 Verwijder de doppen. Verwijder de achterste lensdop en de cameradop door ze los te draaien in de richting die door de pijlen wordt aangegeven. de lens. 2 Bevestig Zorg ervoor dat de rode stop op de lens en op de camera zich op gelijke hoogte bevinden en draai de lens (zie pijl) totdat dit op zijn plaats klikt.
Een lens bevestigen en verwijderen De lens verwijderen Druk op de lensontgrendelingsknop en draai de lens in de richting van de pijl. Draai de lens totdat dit niet meer verder kan en koppel de lens los. Bevestig de achterste lensdop op de losgekoppelde lens. Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het gezichtsvermogen beschadigen. Zet de aan-uitschakelaar van de camera op <2> wanneer u een lens bevestigt of verwijdert.
Basisbediening De scherpte van de zoeker aanpassen Draai aan de knop voor dioptrische aanpassing. Draai de knop naar links of rechts zodat de AF-punten in de zoeker scherp zijn. Als het lastig is om de knop te draaien, verwijdert u de oogschelp (pag. 236). Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog niet scherp is, wordt u aangeraden om de dioptrische aanpassingslens Eg (afzonderlijk verkrijgbaar) te gebruiken.
Basisbediening Ontspanknop De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken. Half indrukken Hiermee activeert u de automatische scherpstelling en het automatische belichtingssysteem dat de sluitertijd en het diafragma instelt. De belichtingsinstelling (sluitertijd en diafragma) wordt gedurende 4 seconden in de zoeker en op het LCD-paneel weergegeven (meettimer/0). Helemaal indrukken De sluiter ontspant en de opname wordt gemaakt.
Basisbediening Programmakeuzewiel Draai aan het programmakeuzewiel terwijl u de ver-/ontgrendelknop van het programmakeuzewiel in het midden ingedrukt houdt. Gebruik dit om de opnamemodus in te stellen. 6 Hoofdinstelwiel (1) Druk op een knop en draai het instelwiel <6>. Wanneer u op een knop zoals drukt, blijft de desbetreffende functie gedurende zes seconden geselecteerd. (9). Tijdens deze zes seconden kunt u het instelwiel <6> draaien om de instelling te wijzigen.
Basisbediening 5 Snelinstelwiel (1) Druk op een knop en draai aan het instelwiel <5>. Wanneer u op een knop zoals drukt, blijft de desbetreffende functie gedurende zes seconden geselecteerd. (9). Tijdens deze zes seconden kunt u het instelwiel <5> draaien om de instelling te wijzigen. Wanneer de functie niet meer actief is of als u de ontspanknop half indrukt, is de camera klaar om een opname te maken.
Basisbediening 9 Multicontroller De <9> heeft acht pijltoetsen en een knop in het midden. Kantel met uw duim de <9> in de gewenste richting. Met deze knop kunt u het AF-punt selecteren, de witbalans corrigeren, het AF-punt of vergrotingskader verplaatsen tijdens Live Viewopnamen, over de opname schuiven in de vergrote weergave tijdens afspelen, het Snelkeuzescherm bedienen, enzovoort. U kunt de knop ook gebruiken om menuitems te selecteren en in te stellen.
Basisbediening R Multifunctievergrendeling Door [83: Multifunctievergrendeling] (pag. 410) in te stellen en de schakelaar naar rechts te zetten, vergrendelt u het hoofdinstelwiel, het snelinstelwiel en de multicontroller en voorkomt u dat een instelling ongewild wordt gewijzigd.
Basisbediening Het scherm Quick Control (Snel instellen) weergeven Nadat u een aantal keer op de knop hebt gedrukt (pag. 442) wordt het scherm Quick Control (Snel instellen) (pag. 62) of Aangepast snel instellen (pag. 427) weergegeven. Vervolgens kunt u de actuele opname-instellingen bekijken. Als u op de knop drukt, wordt Sneltoetsen ingeschakeld voor de opname-instellingen (pag. 61). Vervolgens kunt u op de knop drukken om het scherm uit te schakelen.
Q Quick Control voor opnamefuncties U kunt de opnamefuncties die worden weergegeven op het LCDscherm, rechtstreeks selecteren en instellen. Dit heet Quick Control (Snel instellen). De algemene bedieningsprocedures zijn hetzelfde voor het scherm Quick Control (Snel instellen) (pag. 60) en het scherm Aangepast snel instellen (pag. 427). 1 Druk op de knop (7). Het scherm Quick Control (Snel instellen) wordt weergegeven. de gewenste functies in. 2 Stel Gebruik <9> om een functie te selecteren.
Q Quick Control voor opnamefuncties Instelbare functies in het scherm Quick Control (Snel instellen) Diafragma (pag. 208) Sluitertijd (pag. 206) AE-vergrendeling* (pag. 217) Lichte tonen prioriteit* (pag. 187) Opnamemodus* (pag. 33) ISO-snelheid (pag. 158) Belichtingscompensatie/ AEB-instelling (pag. 214/215) Flitsbelichtingscompens atie (pag. 244) Aangepaste bediening (pag. 413) Opnamekwaliteit (pag. 149) Beeldstijl (pag. 164) AF-bediening (pag. 86) Witbalans (pag. 174) Meetmethode (pag.
Q Quick Control voor opnamefuncties Het scherm Quick Control (Snel instellen) <0> Selecteer een functie en druk vervolgens op <0>. Het scherm met functie-instellingen wordt weergegeven. Draai het instelwiel <6> of <5> om sommige instellingen te wijzigen. Er zijn ook functies die worden ingesteld door op de knop te drukken. Druk op <0> om het instellen te voltooien en terug te gaan naar het vorige scherm. Wanneer u < > (pag.
3 Menugebruik U kunt verschillende instellingen opgeven via de menu's, zoals de opnamekwaliteit, datum/tijd, enzovoort. Knop <6> Hoofdinstelwiel LCD-scherm <5> Snelinstelwiel Knop Knop <0> A Modusmenuscherm * Bepaalde menutabbladen en menu-items worden niet weergegeven in de modus .
3 Menugebruik Procedure voor het instellen van het menu 1 Geef het menuscherm weer. Druk op de knop om het menuscherm weer te geven. een tabblad. 2 Selecteer Telkens als u op de knop drukt, wordt er van hoofdtabblad gewisseld. Draai aan het instelwiel <6> om een secundair tabblad te selecteren. Zo verwijst het tabblad [z5] naar het scherm dat wordt weergegeven als op het tabblad z (opname) het vijfde punt ' ' van links is geselecteerd. het gewenste item.
3 Menugebruik In de beschrijvingen van de menufuncties hieronder wordt ervan uitgegaan dat u op de knop hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven. U kunt ook <9> gebruiken om menufuncties te gebruiken en in te stellen. (Behalve [31: Wis beelden] en [51: Kaart formatteren].) Druk op de knop om de bewerking ongedaan te maken. Zie pagina 460 voor informatie over elk menu-item.
Voordat u begint 3 De kaart formatteren Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera of computer, moet u de kaart met deze camera formatteren. Aandachtspunten bij het formatteren van de kaart Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle opnamen en gegevens van de kaart verwijderd. Zelfs beveiligde opnamen worden verwijderd; controleer dus of er geen opnamen op de kaart staan die u wilt bewaren.
Voordat u begint Formatteer de kaart in de volgende gevallen: De kaart is nieuw. De kaart is geformatteerd met een andere camera of een computer. De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens. Er wordt een kaartfout weergegeven (pag. 487). Low-levelformattering Voer een low-levelformattering uit als de schrijf- of leessnelheid van de kaart laag is of als u alle gegevens op de kaart volledig wilt wissen.
Voordat u begint 3 De pieptoon uitschakelen U kunt voorkomen dat er een pieptoon afgaat zodra er is scherpgesteld of bij het gebruik van de zelfontspanner. 1 Selecteer [Pieptoon]. Selecteer op het tabblad [z1] de optie [Pieptoon] en druk vervolgens op <0>. [Uitschakelen]. 2 Selecteer Selecteer [Uitschakelen] en druk vervolgens op <0>. De pieptoon is nu uitgeschakeld.
Voordat u begint 3 De kijktijd instellen U kunt instellen hoelang de foto direct na de opname op het LCDscherm moet worden weergegeven. Als u wilt dat de camera de opname blijft weergeven, stelt u [Vastzetten] in. Als u de opname niet wilt laten weergeven, stelt u [Uit] in. 1 Selecteer [Kijktijd]. Selecteer op het tabblad [z1] de optie [Kijktijd] en druk vervolgens op <0>. de gewenste tijd in. 2 Stel Selecteer de gewenste instelling en druk op <0>.
Voordat u begint AF-instellingen Instellingen voor de opnamefunctie Automatisch scherpstellen 1-beeld AF AF-gebiedselectiemodus Eén-punts AF (handmatige selectie) AF-puntselectie Centrum Geregistreerd AF-punt Geannuleerd Meetmethode q (Meervlaks meting) ISO-snelheid Automatisch ISO-snelh.bereik Minimumlimiet: 100 Maximumlimiet: 6400 Auto ISO-bereik Minimumlimiet: 100 Maximumlimiet: 3200 Kortste sluitertijd Automatisch Transportmodus u (Enkelbeeld) Bel.comp.
Voordat u begint Opname-instellingen Camera-instellingen Beeldkwaliteit 73 Uitschakelen 1 min. Bijsnijden/aspect ratio Full-frame Pieptoon Inschakelen Beeldstijl Standaard Ontspan sluiter zonder kaart Inschakelen Kijktijd 2 sec.
Voordat u begint Instellingen voor Live View-opnamen Live View-opname AF-methode Continue AF Raster weergeven Inschakelen u+volgen Uit Uit Belichtingssimulatie Inschakelen Stille LV-opname Modus 1 Meettimer 8 sec. Instellingen voor movie-opnamen Servo AF voor movies Uit AF-methode u+volgen Raster weergeven Uit Movieopnameformaat NTSC: L6X PAL: L5X Geluidsopname Windfilter Demper Stille LV-opname Meettimer Tijdcode Count up Instelling starttijd Automatisch Uit Uit Modus 1 8 sec.
l Het raster weergeven U kunt een raster weergeven in de zoeker om u te helpen controleren of de camera niet gekanteld is en de beeldcompositie te bepalen. 1 Selecteer [Zoekerweergave]. Selecteer op het tabblad [52] de [Zoekerweergave] en druk op <0>. 2 Selecteer [Rasterweergave]. [Weergeven]. 3 Selecteer Wanneer u het menu afsluit, wordt het raster weergegeven in de zoeker.
Q De digitale horizon weergeven U kunt op de LCD-monitor en in de zoeker een digitale horizon weergeven om u te helpen kanteling van de camera te corrigeren. De digitale horizon op het LCD-scherm weergeven 1 Druk op de knop . Telkens als u op de knop drukt, wordt de schermweergave vernieuwd. Geef de digitale horizon weer. Indien de digitale horizon niet wordt weergegeven, stelt u [Weergaveopties 53: z-knop] in op weergave van de digitale horizon (pag. 442).
Q De digitale horizon weergeven 3 De digitale horizon weergeven in de zoeker In het bovenste gedeelte van de zoeker kan een digitale horizon worden weergegeven. Omdat deze kan worden weergegeven tijdens de opname, kunt u kanteling van de camera corrigeren terwijl u opnamen maakt. 1 Selecteer [Zoekerweergave]. Selecteer op het tabblad [52] de [Zoekerweergave] en druk op <0>. 2 Selecteer [Elektr. niveau]. 3 Selecteer [Weergeven]. de ontspanknop half in.
3 Zoekerweergave instellenN De instellingen voor de opnamefunctie (accu, witbalans, transportmodus, AF-bediening, meetmethode, beeldkwaliteit: JPEG/ RAW, knipperdetectie) kunnen in de zoeker worden weergegeven. Standaard is alleen knipperdetectie ingeschakeld [X]. 1 Selecteer [Zoekerweergave]. Selecteer op het tabblad [52] de [Zoekerweergave] en druk op <0>. 2 Selecteer [Weerg./verberg. in zoeker]. het selectievakje in [X] 3 Schakel bij informatie die u wilt laten weergeven.
Help Wanneer onderin het menuscherm [zHelp] wordt weergegeven, kan de beschrijving (Help) van de functie worden weergegeven. Het Help-scherm wordt alleen weergegeven als u de knop ingedrukt houdt. Indien de Help meer dan één scherm beslaat, verschijnt er rechts een schuifbalk. Houd de knop ingedrukt en draai aan het instelwiel <5> om te schuiven.
2 Foto's maken met basisfuncties In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de modus (Scene Intelligent Auto) van het programmakeuzewiel kunt gebruiken om gemakkelijk opnamen te maken. In de modus hoeft u de camera alleen maar op het onderwerp te richten en de opname te maken; de camera stelt alles automatisch in (pag. 456). Bovendien kunnen geavanceerde opname-instellingen (voor gevorderden) niet worden gewijzigd, zodat slechte opnamen als gevolg van foutieve handelingen worden voorkomen.
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto) is een volautomatische modus. De camera analyseert de scène en stelt automatisch de optimale instellingen in. Bovendien past de camera de scherpstelling automatisch aan door te meten of het onderwerp beweegt of niet (pag. 83). 1 Stel het programmakeuzewiel in op . Draai aan het programmakeuzewiel terwijl u de ver-/ontgrendelknop in het midden ingedrukt houdt. Gebied AF-kader het AF-kader op het 2 Richt onderwerp.
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto) de opname. 4 Maak Druk de ontspanknop helemaal in om de opname te maken. Het opgenomen beeld wordt 2 seconden op het LCD-scherm weergegeven. De modus zorgt ervoor dat de kleuren in natuur- en buitenopnamen en opnamen van zonsondergangen er indrukwekkender uitzien.
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto) Er wordt niet op het onderwerp scherpgesteld als de ontspanknop half is ingedrukt. Wanneer de scherpstelmodusknop op de lens op (handmatige scherpstelling) staat, zet u deze op (automatische scherpstelling). De weergegeven sluitertijd knippert. Omdat het te donker is, kan het onderwerp onscherp worden door beweging van de camera (bewegingsonscherpte).
A Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto) De compositie opnieuw bepalen Positioneer het onderwerp afhankelijk van de scène links of rechts in beeld, zodat er een uitgebalanceerde achtergrond en een goed perspectief wordt bereikt. In de modus wordt om scherp te stellen op een stilstaand onderwerp door de ontspanknop half in te drukken de scherpstelling op dat onderwerp vergrendeld.
A Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto) A Live View-opnamen U kunt opnamen maken terwijl het zoekerbeeld op het LCD-scherm wordt weergegeven. Dit heet 'Live View-opnamen'. Zie pagina 255 voor meer informatie. 1 Zet de schakelaar voor Live View-/ movie-opnamen op . het Live View-beeld op het 2 Geef LCD-scherm weer. Druk op de knop <0>. Het Live View-beeld wordt op het LCD-scherm weergegeven. scherp op het onderwerp. 3 Stel Druk de ontspanknop half in om scherp te stellen.
3 De AF- en transportmodi instellen De AF-punten in de zoeker zijn zodanig geplaatst dat u op een verscheidenheid aan onderwerpen en in allerlei omstandigheden automatisch scherp kunt stellen. U kunt ook de AF-bediening en de transportmodus selecteren die voor de opnameomstandigheden en het onderwerp het geschiktst zijn. Het pictogram M rechtsboven aan een paginatitel geeft aan dat de functie alleen in de volgende modi kan worden gebruikt: .
f: De AF-bediening selecterenN U kunt de eigenschappen selecteren voor de automatische scherpstelling die bij de opnameomstandigheden en het onderwerp passen. In de modus wordt 'AI Focus AF' automatisch ingesteld. 1 Stel de scherpstelmodusknop op de lens in op . de modus 2 Stel in. 3 Druk op de knop . (9) de AF-bediening. 4 Selecteer Terwijl u op het LCD-paneel aan de bovenzijde of door de zoeker kijkt, draait u het instelwiel <6>.
f: De AF-bediening selecterenN 1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp. Wanneer er is scherpgesteld, wordt het AF-punt waarmee dit is gebeurd weergegeven en licht ook de scherpstelindicator in de AF-punt Scherpstelindicator zoeker op. Bij meervlaksmeting (pag. 212) wordt de belichting ingesteld op het moment dat er op het onderwerp is scherpgesteld.
f: De AF-bediening selecterenN AI Servo AF voor bewegende onderwerpen Deze AF-bediening is geschikt voor bewegende onderwerpen waarbij de scherpstelafstand telkens verandert. Terwijl u de ontspanknop half ingedrukt houdt, blijft de camera voortdurend scherpstellen op het onderwerp. De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt. Wanneer de AF-gebiedsselectiemodus (pag.
f: De AF-bediening selecterenN Indicator AF-bediening Wanneer u de ontspanknop half indrukt en de camera met AF scherpstelt, wordt het pictogram rechtsonder in de zoeker weergegeven. In de modus One-Shot AF wordt het pictogram ook weergegeven als u na scherpstelling de ontspanknop half ingedrukt houdt. AF-punten lichten rood op Standaard lichten de AF-punten rood op in omstandigheden met weinig licht. In de modus , , , of kunt u instellen of de AF-punten rood oplichten (pag. 132).
S Het AF-gebied en het AF-punt selecterenN De camera heeft 61 AF-punten voor automatische scherpstelling. U kunt de AF-gebiedselectiemodus en AF-punten selecteren die bij de scène of het onderwerp passen. Afhankelijk van de lens dat op de camera is bevestigd kan het aantal bruikbare AF-punten en AF-puntpatronen afwijken. Zie voor meer informatie 'Lenzen en bruikbare AF-punten' op pagina 100. AF-gebiedselectiemodus U kunt uit zes AF-gebiedselectiemodi kiezen. Zie pagina 92 voor de instellingsprocedure.
S Het AF-gebied en het AF-punt selecterenN AF-puntuitbreiding (handmatige selectie, omringende punten) Het handmatig geselecteerde AF-punt en de omringende AF-punten worden gebruikt om mee scherp te stellen. Zone-AF (handmatige selectie van een zone) Eén van de negen zones wordt gebruikt om scherp te stellen. 61-punts automatische selectie-AF Het gebied AF-kader (het hele AF-gebied) wordt gebruikt om scherp te stellen. Deze modus wordt automatisch ingesteld in de modus .
S Het AF-gebied en het AF-punt selecterenN De AF-gebiedselectiemodus selecteren 1 Druk op de knop . (9) op de knop . 2 Druk Kijk door de zoeker en druk op de knop . Elke keer dat u op de knop drukt, wordt de AFgebiedsselectiemodus gewijzigd. Met [24: Sel. AF-gebiedselectiemodus] kunt u de selecteerbare AF-gebiedselectiemodi beperken (pag. 125).
S Het AF-gebied en het AF-punt selecterenN Het AF-punt handmatig selecteren U kunt het AF-punt of de AF-zone ook handmatig selecteren. Druk op de knop . (9) De AF-punten worden in de zoeker weergegeven. In AF-puntuitbreidingsmodi worden ook aangrenzende AF-punten weergegeven. In de Zone-AF-modus wordt de geselecteerde zone weergegeven. 1 een AF-punt. 2 Selecteer De AF-puntselectie verschuift in de richting waarin u <9> duwt.
S Het AF-gebied en het AF-punt selecterenN Weergave-indicaties voor AF-punten Wanneer u op de knop drukt, lichten de AF-punten op die fungeren als AF-kruismetingspunten voor uiterst nauwkeurige automatische scherpstelling. De knipperende AF-punten zijn gevoelig over de horizontale of verticale lijn. Raadpleeg pagina 99-104 voor meer informatie. Het AF-punt vastleggen U kunt een vaakgebruikt AF-punt vastleggen in de camera.
AF-gebiedselectiemodiN Eén punt Spot AF (handmatige selectie) Voor nauwkeurig scherpstellen over een kleiner gebied dan met één-punts AF (handmatige selectie). Selecteer één AF-punt < > om op scherp te stellen. Dit is effectief voor nauwkeurig scherpstellen of scherpstellen op overlappende onderwerpen, zoals een dier in een kooi. Omdat één punt Spot AF (handmatige selectie) een zeer klein gebied dekt, is scherpstellen soms moeilijk wanneer u uit de hand werkt of een bewegend onderwerp wilt vastleggen.
AF-gebiedselectiemodiN AF-puntuitbreiding (handmatige selectie, omringende punten) Het handmatig geselecteerde AF-punt en de omringende AFpunten worden gebruikt om mee scherp te stellen. De AFpuntuitbreiding is groter dan met AF-puntuitbreiding (handmatige selectie ). Daardoor wordt er op een breder gebied scherpgesteld. Dat is handig als het lastig is een bewegend onderwerp te volgen met maar één AF-punt.
AF-gebiedselectiemodiN Automatische selectie: 61-punten AF Het gebied AF-kader (het hele AF-gebied) wordt gebruikt om scherp te stellen. Deze modus wordt in de modus automatisch ingesteld. De AF-punten waarop wordt scherpgesteld, worden weergegeven als . Wanneer bij Eén-punts AF de ontspanknop half wordt ingedrukt, worden de AF-punten waarop is scherpgesteld weergegeven. Als er meer AF-punten worden weergegeven, betekent dat dat er op al deze punten is scherpgesteld.
AF-gebiedselectiemodiN Als in de AI Servo AF-modus 61-punts automatische selectie-AF of zone-AF (handmatige zoneselectie) is ingesteld, blijft het actieve AFpunt verschuiven om het onderwerp te volgen. Bij bepaalde opnameomstandigheden (bijvoorbeeld wanneer het onderwerp klein is) kan het onderwerp echter wellicht niet meer worden gevolgd. Bovendien is kan het volgen langzamer gaan bij lage temperaturen.
AF-sensor De AF-sensor van de camera heeft 61 AF-punten. De onderstaande afbeelding toont het AFsensorpatroon dat met elk AF-punt overeenkomt. Bij lenzen met een maximaal diafragma van f/2.8 of groter is uiterst nauwkeurige automatische scherpstelling mogelijk in het midden van de zoeker. Afhankelijk van de lens die op de camera is bevestigd kan het aantal bruikbare AFpunten en het AF-patroon afwijken. Raadpleeg pagina 100 en 108 voor meer informatie.
Lenzen en bruikbare AF-punten Hoewel de camera 61 AF-punten heeft, is het aantal bruikbare AF-punten en scherpstelpatronen afhankelijk van de gebruikte lens. Lenzen worden daarom onderverdeeld in negen groepen van A t/m I. Wanneer u een lens uit de groepen F t/m H gebruikt, zijn er minder AF-punten bruikbaar. Zie tot welke groep elke lens behoort op pagina 105-108. Ga na tot welke groep de gebruikte lens behoort.
Lenzen en bruikbare AF-punten Groep B Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk. Alle AF-gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar. : Dubbel kruisvormig AF-punt. Het onderwerp wordt gemakkelijker gevolgd en de nauwkeurigheid van de scherpstelling is hoger dan bij andere AF-punten. : Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp wordt gemakkelijker gevolgd en de scherpstelling is uiterst nauwkeurig. : De AF-punten zijn gevoelig voor horizontale lijnen.
Lenzen en bruikbare AF-punten Groep D Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk. Alle AF-gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar. : Dubbel kruisvormig AF-punt. Het onderwerp wordt gemakkelijker gevolgd en de nauwkeurigheid van de scherpstelling is hoger dan bij andere AF-punten. : Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp wordt gemakkelijker gevolgd en de scherpstelling is uiterst nauwkeurig. : De AF-punten zijn gevoelig voor horizontale lijnen.
Lenzen en bruikbare AF-punten Groep F Automatische scherpstelling is met slechts 47 punten mogelijk. (Niet mogelijk met alle 61 AF-punten.) Alle AF-gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar. Tijdens automatische AF-puntselectie is het buitenste kader dat de AF-zone markeert (het AF-kader) anders dan bij 61-punts automatische selectie-AF. : Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp wordt gemakkelijker gevolgd en de scherpstelling is uiterst nauwkeurig. : De AF-punten zijn gevoelig voor horizontale lijnen.
Lenzen en bruikbare AF-punten Groep H Automatische scherpstelling is mogelijk met het middelste AF-punt en de aangrenzende AF-punten boven, onder, links en rechts. Alleen de volgende AFgebiedselectiemodi zijn selecteerbaar: één-punts AF (handmatige selectie), één punt Spot AF (handmatige selectie) en AF-puntuitbreiding (handmatige selectie ). Als een Extender op de lens is aangesloten en het maximale diafragma f/8 is (tussen f/5.6 en f/8), is AF mogelijk. : Kruisvormig AF-punt.
Lenzen en bruikbare AF-punten Aanduidingen lenzengroepen (vanaf maart 2015) EF14mm f/2.8L USM EF14mm f/2.8L II USM EF15mm f/2.8 Fisheye EF20mm f/2.8 USM EF24mm f/1.4L USM EF24mm f/1.4L II USM EF24mm f/2.8 EF24mm f/2.8 IS USM EF28mm f/1.8 USM EF28mm f/2.8 EF28mm f/2.8 IS USM EF35mm f/1.4L USM EF35mm f/2 EF35mm f/2 IS USM EF40mm f/2.8 STM EF50mm f/1.0L USM EF50mm f/1.2L USM EF50mm f/1.4 USM EF50mm f/1.8 EF50mm f/1.8 II EF50mm f/2.5 Compact Macro EF50mm f/2.5 Compact Macro + LIFE SIZE Converter EF85mm f/1.
Lenzen en bruikbare AF-punten EF400mm f/2.8L II USM EF400mm f/2.8L II USM + Extender EF1.4x EF400mm f/2.8L II USM + Extender EF2x EF400mm f/2.8L IS USM EF400mm f/2.8L IS USM + Extender EF1.4x EF400mm f/2.8L IS USM + Extender EF2x EF400mm f/2.8L IS II USM EF400mm f/2.8L IS II USM + Extender EF1.4x EF400mm f/2.8L IS II USM + Extender EF2x EF400mm f/4 DO IS USM EF400mm f/4 DO IS USM + Extender EF1.4x EF400mm f/4 DO IS USM + Extender EF2x EF400mm f/4 DO IS II USM EF400mm f/4 DO IS II USM + Extender EF1.
Lenzen en bruikbare AF-punten EF28-90mm f/4-5.6 II USM EF28-90mm f/4-5.6 III EF28-105mm f/3.5-4.5 USM EF28-105mm f/3.5-4.5 II USM EF28-105mm f/4-5.6 EF28-105mm f/4-5.6 USM EF28-135mm f/3.5-5.6 IS USM EF28-200mm f/3.5-5.6 EF28-200mm f/3.5-5.6 USM EF28-300mm f/3.5-5.6L IS USM EF35-70mm f/3.5-4.5 EF35-70mm f/3.5-4.5A EF35-80mm f/4-5.6 EF35-80mm f/4-5.6 PZ EF35-80mm f/4-5.6 USM EF35-80mm f/4-5.6 II EF35-80mm f/4-5.6 III EF35-105mm f/3.5-4.5 EF35-105mm f/4.5-5.6 EF35-105mm f/4.5-5.6 USM EF35-135mm f/3.5-4.
Lenzen en bruikbare AF-punten TS-E17mm f/4L TS-E24mm f/3.5L TS-E24mm f/3.5L II TS-E45mm f/2.8 TS-E90mm f/2.8 C C C A A Wanneer u een lens en extender gebruikt in de combinatie gemarkeerd met *, is een nauwkeurige automatische scherpstelling niet altijd mogelijk. Raadpleeg de instructiehandleiding van de gebruikte lens of de Extender. Zowel 'Extender EF1.4x' als 'Extender EF2x' zijn toepasbaar voor alle I/II/III-modellen (onder deze groep).
3 Kenmerken AI Servo AF selecterenN U kunt AI Servo AF eenvoudig op een specifiek onderwerp of een specifieke scène afstemmen door uit de opties case 1 t/m case 6 te kiezen. Deze functie wordt de 'AF-configuratietool' genoemd. 1 Selecteer het tabblad [21]. een case. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om een pictogram van een case te selecteren en druk vervolgens op <0>. De geselecteerde case wordt ingesteld. De geselecteerde case wordt blauw weergegeven.
3 Kenmerken AI Servo AF selecterenN Case 1: Veelzijdige universele instelling Standaardinstellingen • Trackinggevoeligheid: 0 • Versnellen/vertragen tracking: 0 • AF-punt aut. schak.: 0 Standaardinstelling geschikt voor elk willekeurig bewegend onderwerp. Werkt bij een groot aantal onderwerpen en scènes.
3 Kenmerken AI Servo AF selecterenN Case 3: Direct scherpstellen op onderw. plots. in AF-punt. Standaardinstellingen • Trackinggevoeligheid: Gevoelig: +1 • Versnellen/vertragen tracking: +1 • AF-punt aut. schak.: 0 Zodra een AF-punt het onderwerp begint te volgen, zorgt deze instelling ervoor dat de camera opeenvolgend scherpstelt op onderwerpen op verschillende afstanden. Als er een nieuw onderwerp voor het aanvankelijk gevolgde onderwerp verschijnt, zal de camera op het nieuwe onderwerp scherpstellen.
3 Kenmerken AI Servo AF selecterenN Case 5: Voor onregelmatige beweging in willekeurige richting Standaardinstellingen • Trackinggevoeligheid: 0 • Versnellen/vertragen tracking: 0 • AF-punt aut. schak.: +1 Zelfs wanneer het onderwerp zich met hoge snelheid omhoog, omlaag, naar links of naar rechts verplaatst, zal het AF-punt automatisch wisselen om op het gevolgde onderwerp scherp te stellen.
3 Kenmerken AI Servo AF selecterenN Case 6: Voor onregelmatige bewegingen en snelheidsveranderingen Standaardinstellingen • Trackinggevoeligheid: 0 • Versnellen/vertragen tracking: +1 • AF-punt aut. schak.: +1 Bedoeld voor het volgen van onderwerpen die plotseling enorm van snelheid kunnen veranderen. Wanneer het onderwerp zich met hoge snelheid omhoog, omlaag, naar links of naar rechts verplaatst, wisselt het AF-punt automatisch om op het gevolgde onderwerp scherp te stellen.
3 Kenmerken AI Servo AF selecterenN Parameters Trackinggevoeligheid Bepaalt de gevoeligheid bij het volgen van het onderwerp tijdens AI Servo AF wanneer een obstakel de AF-punten nadert of wanneer de AF-punten zich van het onderwerp vandaan bewegen. 0 Standaardinstelling. Geschikt voor bewegende onderwerpen in het algemeen.
3 Kenmerken AI Servo AF selecterenN Versn./vertr. tracking Dit bepaalt de gevoeligheid voor het volgen van bewegende onderwerpen die plotseling enorm kunnen versnellen of vertragen, bijvoorbeeld als gevolg van abrupt starten of stoppen, enz. 0 Geschikt voor onderwerpen die met een stabiele snelheid bewegen (minimale wijzigingen in de bewegingssnelheid). +2 / +1 Dit is effectief voor onderwerpen die plotselinge bewegingen maken, plotseling versnellen of vaart minderen of plotseling stoppen.
3 Kenmerken AI Servo AF selecterenN AF-punt aut. schak. Dit bepaalt de gevoeligheid voor het wisselen van AF-punten bij het volgen van een onderwerp dat zich met hoge snelheid omhoog, omlaag, naar links of naar rechts beweegt. Deze instelling wordt van kracht wanneer de AF-gebiedselectiemodus is ingesteld op AF-puntuitbreiding (handmatige selectie ), AF-puntuitbreiding (handmatige selectie, omringende punten), Zone-AF (handmatige selectie van een zone) of 61-punts automatische selectie-AF.
3 Kenmerken AI Servo AF selecterenN Parameterinstellingen van cases aanpassen U kunt de drie parameters van elke case handmatig aanpassen: 1. Trackinggevoeligheid, 2. Versnellen/vertragen tracking en 3. AF-punt aut. schak. 1 Selecteer een case. Draai aan het instelwiel <5> om het pictogram van de case die u wilt aanpassen te selecteren. op de knop . 2 Druk De geselecteerde parameter heeft een paars kader. de parameter die u wilt 3 Selecteer aanpassen.
3 AF-functies aanpassenN Met de menutabbladen [22] t/m [25] kunt u de AF-functies instellen die bij uw fotografeerstijl of onderwerp passen. 22: AI Servo AI servo 1e beeldvoorkeur U kunt de eigenschappen instellen voor de automatische scherpstelling en de ontspantiming voor de eerste opname met AI Servo AF. : Gelijke voorkeur Er wordt aan het scherpstellen en ontspannen gelijke prioriteit gegeven.
3 AF-functies aanpassenN AI servo 2e beeldvoorkeur U kunt de eigenschappen instellen voor de automatische scherpstelling en de ontspantiming tijdens het maken van continuopnamen na de eerste opname met AI Servo AF. : Gelijke voorkeur Er wordt aan het scherpstellen en continue-opnamesnelheid gelijke prioriteit gegeven. Bij weinig licht of met onderwerpen met weinig contrast kan de opnamesnelheid afnemen.
3 AF-functies aanpassenN 23: One Shot Lens elektronische MF Met de volgende USM- en STM-lenzen met een elektronische scherpstelfunctie kunt u instellen of elektronische handmatige scherpstelling moet worden gebruikt. EF50mm f/1.0L USM EF85mm f/1.2L USM EF85mm f/1.2L II USM EF200mm f/1.8L USM EF300mm f/2.8L USM EF400mm f/2.8L USM EF400mm f/2.8L II USM EF500mm f/4.5L USM EF40mm f/2.8 STM EF24-105mm f/3.5-5.6 IS STM EF600mm f/4L USM EF1200mm f/5.6L USM EF28-80mm f/2.
3 AF-functies aanpassenN AF-hulplicht Hiermee wordt het AF-hulplicht van de externe Speedlite voor EOS-camera's in- of uitgeschakeld. ON: Inschakelen De externe Speedlite activeert indien nodig het AF-hulplicht. OFF: Uitschakelen De externe Speedlite activeert het AF-hulplicht niet. Dit voorkomt dat het AF-hulplicht anderen stoort. IR: Alleen IR AF-hulplicht Wanneer er een externe Speedlite is bevestigd, wordt alleen het infrarood AF-hulplicht ingeschakeld.
3 AF-functies aanpassenN Ontspanvoor. One-Shot AF U kunt de eigenschappen instellen voor de automatische scherpstelling en de ontspantiming voor 1-beeld AF. : Scherpstelvoorkeur De opname wordt pas gemaakt nadat op het onderwerp is scherpgesteld. Dit is effectief als u in ieder geval wilt scherpstellen voordat u de opname maakt. : Ontspanvoorkeur Er wordt voorrang gegeven aan het ontspannen in plaats van aan scherpstelling.
3 AF-functies aanpassenN 24 Obj.sturing bij AF onmogelijk Als niet kan worden scherpgesteld met automatische scherpstelling, kunt u de camera naar de juiste scherpstelling laten zoeken of laten stoppen met zoeken. ON: Continu scherpstellen Als er niet met automatische scherpstelling kan worden scherpgesteld, blijft de lens naar de juiste scherpstelling zoeken. OFF: Stop scherpstellen Als de automatische scherpstelling start, maar het resultaat onacceptabel is of achterwege blijft, stopt de lens.
3 AF-functies aanpassenN Selecteerbaar AF-punt U kunt het aantal handmatig selecteerbare AF-punten wijzigen. Als 61punts automatische selectie-AF is ingesteld, wordt het gebied AF-kader (het gehele AF-gebied) gebruikt voor AF, ongeacht de instelling hieronder. : 61 punten Alle AF-punten zijn handmatig selecteerbaar. : Alleen kruisvormige AF-punten Alleen AF-kruismetingspunten zijn handmatig selecteerbaar. Het aantal selecteerbare AF-kruismetingspunten is afhankelijk van de lens.
3 AF-functies aanpassenN Sel. AF-gebiedselectiemodus U kunt de selecteerbare AF-gebiedselectiemodi beperken tot uw opnamevoorkeuren. Selecteer de gewenste selectiemodus en druk op <0> om er een bij te zetten. Selecteer daarna [OK] om de instelling te registreren. : Handmatige selectie:Spot-AF Voor nauwkeurig scherpstellen met een kleiner gebied dan één-punts AF (handmatige selectie). : Handm.
3 AF-functies aanpassenN Selectiemethode AF-gebied U kunt de methode voor het wijzigen van de AF-gebiedselectiemodus instellen. 9 Knop M-Fn Nadat u op de knop hebt gedrukt, wordt telkens wanneer u op de knop drukt de AFgebiedselectiemodus gewijzigd. 9 Hoofdinstelwiel Nadat u op de knop hebt gedrukt, wordt de AF-gebiedselectiemodus gewijzigd wanneer u aan het instelwiel <6> draait. Wanneer [S 9 Hoofdinstelwiel] wordt ingesteld, gebruikt u de <9> om het AF-punt horizontaal te verplaatsen.
3 AF-functies aanpassenN : Aparte AF-ptn:gebied+pt De AF-gebiedselectiemodus en het AF-punt (of de zone) kunnen afzonderlijk worden ingesteld voor elke camerarichting (1. Horizontaal, 2. Verticaal met de cameragreep aan de bovenkant, 3. Verticaal met de cameragreep aan de onderkant). Wanneer u de AF-gebiedselectiemodus en het AF-punt (of de zone) handmatig voor elk van de drie camerarichtingen selecteert, worden deze voor de desbetreffende richting ingesteld.
3 AF-functies aanpassenN Eerste AF-punt, AI Servo AF U kunt het eerste AF-punt voor AI Servo AF instellen voor wanneer de AF-gebiedselectiemodus is ingesteld op Aut. selectie:61-pt AF. : Eerste AF-pt geselect. AI Servo AF start bij het handmatig geselecteerde AF-punt wanneer de AF-bediening is ingesteld op AI Servo AF en de AF-gebiedselectiemodus is ingesteld op Aut. selectie:61-pt AF. : Handm. gesel.
3 AF-functies aanpassenN Auto AF-puntselectie: EOS iTR AF EOS iTR* AF stelt automatisch scherp door gezichten en kleuren van het onderwerp te herkennen. EOS iTR AF werkt wanneer de AFgebiedselectiemodus is ingesteld op Zone-AF (handmatige selectie van een zone) of 61-punts automatische selectie-AF. * intelligent Tracking and Recognition: de meetsensor herkent het onderwerp en de AF-punten volgen het.
3 AF-functies aanpassenN 25 Handm. AF-puntsel.patroon Tijdens handmatige AF-puntselectie kan de selectie bij de buitenste rand stoppen of doorlopen naar de tegenoverliggende rand. Deze functie werkt in alle AF-gebiedselectiemodi behalve Zone-AF (handmatige selectie van een zone) en Aut. selectie:61-pt AF (werkt met AI Servo AF). : Stopt bij rand AF-gebied Dit is handig als u vaak gebruikmaakt van een AF-punt aan de rand.
3 AF-functies aanpassenN AF-punt weerg. tijdens focus U kunt instellen of u het AF-punt (of de AF-punten) in de volgende gevallen wilt weergeven: 1. wanneer u het AF-punt (of de AF-punten) selecteert, 2. wanneer de camera gereed is voor het maken van opnamen (voor de automatische scherpstelling), 3. tijdens de automatische scherpstelling, en 4. als de scherpstelling is bereikt. : Geselecteerd (constant) De geselecteerde AF-punten worden altijd weergegeven.
3 AF-functies aanpassenN Zoekerweergaveverlichting U kunt instellen of de AF-punten in de zoeker rood oplichten wanneer de scherpstelling is bereikt. AUTO: Automatisch De AF-punten lichten automatisch rood op bij weinig licht. ON: Inschakelen De AF-punten lichten altijd rood op, ongeacht de hoeveelheid omgevingslicht. OFF: Uitschakelen De AF-punten lichten niet rood op.
3 AF-functies aanpassenN AF-fijnafstelling U kunt het scherpstelpunt van de AF heel nauwkeurig aanpassen. Zie voor meer informatie 'Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling' op de volgende pagina.
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling is mogelijk voor opnamen met de zoeker. Dit wordt 'AF-fijnafstelling' genoemd. Lees voordat u aanpassingen doorvoert het gedeelte 'Aandachtspunten bij AF-fijnafstelling' op pagina 139. Aandachtspunten bij AF-fijnafstelling Gewoonlijk is deze aanpassing niet nodig. Voer deze aanpassing alleen uit als het nodig is.
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN de aanpassing. 4 Maak Stel de mate van aanpassing in. Het instelbare bereik is ±20 stappen. Door een instelling in de richting van '-: ' te kiezen, brengt u het scherpstelpunt meer naar voren ten opzichte van het standaard scherpstelpunt. Door een instelling in de richting van '+: ' te kiezen, brengt u het scherpstelpunt meer naar achteren ten opzichte van het standaard scherpstelpunt.
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN Per lens afstellen U kunt de aanpassing voor iedere lens doorvoeren en de aanpassing in de camera registreren. U kunt voor maximaal 40 lenzen aanpassingen registreren. Wanneer u automatisch scherpstelt met een lens waarvan de aanpassing is geregistreerd, wordt het scherpstelpunt altijd verschoven met de aanpassing. Stel de aanpassing handmatig in door aan te passen, een opname te maken en het resultaat te controleren.
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN Het serienummer invoeren Selecteer het in te voeren cijfer en druk vervolgens op <0> zodat wordt weergegeven. Voer het cijfer in en druk vervolgens op <0>. Nadat u alle cijfers hebt ingevoerd, selecteert u [OK]. Serienummer van de lens Als in stap 3 een sterretje voor het 10-cijferige serienummer van de lens wordt weergegeven, kunt u slechts één exemplaar van hetzelfde lensmodel registreren.
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN Lens met een vaste de aanpassing. 4 Maak Selecteer voor een zoomlens de Zoomlens groothoekstand (W) of de telestand (T). Wanneer u op <0> drukt, wordt het paarse kader uitgeschakeld en is het mogelijk om de aanpassing te doen. Stel de mate van aanpassing in en druk vervolgens op <0>. Het instelbare bereik is ±20 stappen.
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN Wanneer u opnamen maakt met het middenbereik (brandpuntsafstand) van een zoomlens, wordt het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling gecorrigeerd ten opzichte van de aanpassingen die zijn gemaakt voor de groothoek- en telestand. Zelfs wanneer alleen de groothoek- of telestand wordt aangepast, wordt automatisch een correctie doorgevoerd voor het middenbereik.
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld Soms kan er niet automatisch worden scherpgesteld (de scherpstelindicator van de zoeker knippert dan). Dit kan onder meer voorkomen bij de volgende onderwerpen: Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld Onderwerpen met zeer weinig contrast (Bijvoorbeeld: blauwe luchten, effen, platte oppervlakken, enzovoort.
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld MF: handmatige scherpstelling 1 Zet de scherpstelmodusknop op de lens op . <4 L> wordt op het LCD-paneel weergegeven. Scherpstelring scherp op het onderwerp. 2 Stel Stel scherp door aan de scherpstelring op de lens te draaien totdat u het onderwerp scherp in de zoeker ziet. Wanneer u bij handmatig scherpstellen de ontspanknop half indrukt, licht de scherpstelindicator op wanneer de scherpstelling is bereikt.
o De transportmodus selecteren De camera heeft transportmodi voor enkele opnamen en continue opnamen. U kunt de transportmodus selecteren die bij de scène of het onderwerp past. 1 Druk op de knop . (9) de transportmodus. 2 Selecteer Terwijl u op het LCD-paneel aan de bovenzijde of door de zoeker kijkt, draait u het instelwiel <5>. u : Enkelbeeld Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt er slechts één opname gemaakt.
o De transportmodus selecteren Q : Zelfontspanner (10 sec.)/afstandsbediening k: Zelfontspanner (2 sec.)/afstandsbediening Zie pagina 144 voor het maken van opnamen met de zelfontspanner. Zie pagina 237 voor het maken van opnamen met de afstandsbediening.
j De zelfontspanner gebruiken Gebruik de zelfontspanner wanneer u zelf op de foto wilt. 1 Druk op de knop . (9) de zelfontspanner. 2 Selecteer Terwijl u op het LCD-paneel aan de bovenzijde of door de zoeker kijkt, draait u het instelwiel <5>. Q : zelfontspanner (10 sec.) k : Zelfontspanner (2 sec.) de opname. 3 Maak Kijk door de zoeker, stel scherp op het onderwerp en druk de ontspanknop helemaal in.
4 Opname-instellingen In dit hoofdstuk worden functie-instellingen voor opnamen uitgelegd: opnamekwaliteit, bijsnijden/aspect ratio, ISO-snelheid, beeldstijl, witbalans, Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), ruisreductie, lichte tonen prioriteit, lensafwijkingscorrectie, antiknipperopname en andere functies. Het pictogram M rechtsboven aan een paginatitel geeft aan dat de functie alleen in de volgende modi kan worden gebruikt: .
3 Kaart selecteren voor opname en weergave Indien er reeds een CF-kaart of een SD-kaart is geplaatst in de camera, kunt u beginnen met opnamen op te slaan. Wanneer slechts één kaart is geplaatst, hoeft u de procedures die zijn beschreven op de pagina's 146-148 niet te volgen. Indien u zowel een CF-kaart als een SD-kaart plaatst, kunt u de opnamemethode selecteren en bepalen welke kaart u voor het vastleggen en weergeven van opnamen wilt gebruiken. [f] geeft de CF-kaart en [g] de SD-kaart aan.
3 Kaart selecteren voor opname en weergave Standaard De opnamen worden opgeslagen op de kaart die met [Opn./weerg.] is geselecteerd. Auto. kaartwissel Hetzelfde als bij de instelling [Standaard], maar als op een gegeven moment de kaart vol is, zal de camera automatisch overschakelen naar de andere kaart voor het opslaan van de opnamen. Als automatisch naar een andere kaart wordt overgeschakeld, wordt een nieuwe map gemaakt.
3 Kaart selecteren voor opname en weergave CF- of SD-kaart selecteren voor opname en weergave Indien [Opn.functie] is ingesteld op [Standaard] of [Auto. kaartwissel], selecteert u de kaart voor het opslaan en weergeven van opnamen. Indien [Opn.functie] is ingesteld op [Apart opslaan] of [Opsl. nr meerdere], selecteert u de kaart voor de weergave van opnamen. Standaard/Auto. kaartwissel Selecteer [Opn./weerg.]. Selecteer [Opn./weerg.] en druk op <0>. f : Opnamen op de CF-kaart opslaan en weergeven.
3 De opnamekwaliteit instellen U kunt het aantal pixels en de beeldkwaliteit selecteren. Er zijn tien JPEG-instellingen voor opnamekwaliteit: 73, 83, 7K, 8K, 75, 85, 7a, 8a, b en c. Er zijn drie RAW-instellingen voor opnamekwaliteit: 1, 41 en 61 (pag. 152). 1 Standaard/Auto. kaartwissel/ Opsl. nr meerdere Selecteer [Beeldkwalit.]. Selecteer op het tabblad [z1] de optie [Beeldkwalit.] en druk vervolgens op <0>. de opnamekwaliteit.
3 De opnamekwaliteit instellen Voorbeelden van de instelling voor opnamekwaliteit Alleen 73 Alleen 1 1+73 61+7K Het beeldformaat [****x****] en het aantal mogelijke opnamen [****] dat wordt weergegeven op het scherm voor het instellen van de opnamekwaliteit geldt altijd voor de instelling [Volledig], ongeacht de instelling bij [z4: Bijsn./aspectratio] (pag. 154).
3 De opnamekwaliteit instellen Richtlijnen voor het instellen van de opnamekwaliteit (benadering) Beeldkwaliteit 73 83 7K 8K JPEG 75 Opgeslagen Printgrootte pixels 50M A1 39M 31 (510) 1030 1030 (1030) 10,9 660 45 (660) 5,5 1310 1310 (1310) 1010 1010 (1010) 2030 (2030) 4,5 1590 1590 (1590) 2,3 3120 3120 (3120) 1,2 5600 5600 (5600) - 0,3 20380 20380 (20380) A1 60,5 100 12 (14) 44,0 140 12 (14) A3 29,8 190 14 (15) A1 A1 60,5+14,1 87 12 (12) 28M 50M A2 A1 44,0+14,1
3 De opnamekwaliteit instellen Zelfs als u een UDMA-kaart gebruikt, blijft de indicator voor de maximale opnamereeks onveranderd. De maximale opnamereeks die tussen haakjes staat op de voorgaande pagina, wordt echter toegepast tijdens continue opnamen. Als u zowel RAW als JPEG selecteert, wordt de opname tegelijkertijd als RAWbestand en als JPEG-bestand op de kaart vastgelegd, met de geselecteerde opnamekwaliteit. De twee opnamen worden opgeslagen met hetzelfde bestandsnummer (bestandsextensie .
3 De opnamekwaliteit instellen Directe instelling beeldkwaliteit Met aangepaste bediening kunt u de opnamekwaliteit toewijzen aan de knop of de knop voor scherptedieptecontrole zodat u dit met één druk op de knop kunt wijzigen. Indien u [Directe inst. beeldkwaliteit] of [Dir. inst. beeldkw (vasth.)] toewijst aan de knop of de knop voor scherptedieptecontrole, kunt u snel overschakelen naar de gewenste opnamekwaliteit en beginnen met opnemen. Zie Aangepaste bediening (pag. 413) voor meer informatie.
Bijsnijden/aspect ratio instellenN Normaal worden beelden opgenomen met het sensorformaat van circa respectievelijk 36,0 x 24,0 mm (full-frame-opnamen). U kunt ook alleen het midden van het beeld vergroot opnemen met een vergroting van circa 1,3 x (gelijk aan APS-H-formaat) of circa 1,6 x (gelijk aan APS-Cformaat) alsof u met een telelens fotografeert, of u kunt de gewenste aspect ratio instellen voordat u de opname maakt. 1 Selecteer [Bijsn./aspectratio]. Selecteer op het tabblad [z4] de optie [Bijsn.
Bijsnijden/aspect ratio instellenN Voorbeeld van instellingen Met e•b de opname. 4 Maak Opnamen maken met de zoeker Het opnamegebied in de zoeker wordt gemaskeerd of bevat kadreringslijnen. Het gebied dat door het semitransparante masker of de kadreringslijnen wordt omgeven, wordt als opname vastgelegd. Met f•c Met d Live View-opname Wanneer [1,3 x (bijsnijden)] of [1,6 x (bijsnijden)] is ingesteld, wordt het weergegeven beeld respectievelijk circa 1,3 x of 1,6 x vergroot.
Bijsnijden/aspect ratio instellenN De instelling [z4: Bijsn./aspectratio] werkt niet met movie-opname en meervoudige belichting. De aspect ratio's 4:3 en 16:9 kunnen niet worden gebruikt bij het maken van opnamen met de zoeker. [83: Voeg bijsnijdinformatie toe] kan alleen worden ingesteld wanneer [Volledig] is ingesteld voor Bijsnijden/aspect ratio. De zoomfunctie van een externe Speedlite (automatische flitsdekking) werkt niet in combinatie met de instelling bij [z4: Bijsn./aspectratio].
Bijsnijden/aspect ratio instellenN Vastgelegde pixels bij instellingen van Bijsnijden/aspect ratio (circa) Beeldkwaliteit 3 K 5 a b c Volledig (3:2) 8688 x 5792 (50,3 megapixel) 7680 x 5120 (39,3 megapixel) 5760 x 3840 (22,1 megapixel) 4320 x 2880 (12,4 megapixel) 1920 x 1280 (2,5 megapixel) 1,3x (bijsnijden) 6768 x 4512 (30,5 megapixel) 6016 x 4000* (24,1 megapixel) 4512 x 3008 (13,6 megapixel) 3376 x 2256* (7,6 megapixel) 1920 x 1280 (2,5 megapixel) 1,6x (bijsnijden) 5424 x 3616 (19,6 megapixel) 4800
i: De ISO-snelheid instellenN Stel de ISO-snelheid (de lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. Wanneer de -modus is geselecteerd, wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld (pag. 160). Raadpleeg pagina 283 en 287 voor meer informatie over de ISO-snelheid tijdens movie-opnamen. 1 Druk op de knop . (9) de ISO-snelheid in. 2 Stel Terwijl u op het LCD-paneel aan de bovenzijde of door de zoeker kijkt, draait u het instelwiel <6>.
i: De ISO-snelheid instellenN Omdat H (gelijk aan ISO 12800) een verhoogde ISO-snelheidsinstelling is, zijn ruis (lichte puntjes, strepen enzovoort) en onregelmatige kleuren beter zichtbaar en is de resolutie lager dan normaal. Aangezien L (gelijk aan ISO 50) een uitgebreide ISO-snelheid is, wordt het dynamisch bereik iets kleiner dan normaal. Als [z3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen] (pag.
i: De ISO-snelheid instellenN Auto ISO Als u de ISO-snelheid instelt op 'A' (auto), wordt de werkelijk in te stellen ISO-snelheid weergegeven wanneer u de ontspanknop half indrukt. Zoals hieronder wordt aangegeven, wordt de ISO-snelheid automatisch aangepast aan de opnamemodus.
i: De ISO-snelheid instellenN 3 Het ISO-snelheidsbereik handmatig instellen U kunt het ISO-snelheidsbereik handmatig instellen (er zijn minimumen maximumlimieten). U kunt de minimumlimiet tussen L (ISO 50) en ISO 6400 instellen en de maximumlimiet tussen ISO 100 en H (ISO 12800). 1 Selecteer [ISO-snelheidsinst.]. Selecteer op het tabblad [z2] [ISOsnelheidsinst.] en druk vervolgens op <0>. 2 Selecteer [ISO-snelh.bereik]. de minimumlimiet in.
i: De ISO-snelheid instellenN 3 Het ISO-snelheidsbereik voor Auto ISO instellen U kunt het automatische ISO-snelheidsbereik voor Auto ISO tussen ISO 100 en ISO 6400 instellen. U kunt de minimumlimiet instellen tussen ISO 100 en ISO 3200 en de maximumlimiet tussen ISO 200 - 6400, met tussenstappen van 1 hele stop. 1 Selecteer [Auto ISO-bereik]. de minimumlimiet in. 2 Stel Selecteer het vak voor de minimumlimiet en druk vervolgens op <0>. Selecteer de ISO-snelheid en druk op <0>. de maximumlimiet in.
i: De ISO-snelheid instellenN 3 De kortste sluitertijd voor Auto ISO instellen U kunt de kortste sluitertijd instellen zodat de automatisch ingestelde sluitertijd niet te traag wordt wanneer Auto ISO is ingesteld. Dit is handig in de modi en wanneer u een groothoeklens gebruikt om een opname te maken van een bewegend onderwerp of wanneer u een telelens gebruikt. Hierdoor worden cameratrilling en wazige onderwerpen tegengegaan. 1 Automatisch ingesteld Handmatig ingesteld Selecteer [Min.
A Een beeldstijl selecterenN Door een beeldstijl te selecteren, kunt u opnamekenmerken verkrijgen die bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp passen. De beeldstijl is automatisch ingesteld op (Auto) in de modus . 1 Druk op de knop . [A]. 2 Selecteer Het keuzescherm voor beeldstijlen wordt weergegeven. een beeldstijl. 3 Selecteer De beeldstijl wordt ingesteld en de camera is gereed om opnamen te maken. U kunt de beeldstijl ook selecteren met [z3: Beeldstijl].
A Een beeldstijl selecterenN Kenmerken van beeldstijlen D Automatisch De kleurtoon wordt automatisch aangepast aan de omstandigheden. In natuur- en buitenopnamen en opnamen van zonsondergangen zien de kleuren er levendig uit, met name voor blauwe luchten, bomen en struiken, en zonsondergangen. Gebruik een andere beeldstijl als de gewenste kleurtoon niet wordt verkregen met [Automatisch]. P Standaard Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit.
A Een beeldstijl selecterenN U Natuurlijk Geschikt om het beeld met een computer te verwerken. De kleur van een onderwerp dat wordt vastgelegd in zonlicht bij een kleurtemperatuur van 5200K, wordt aangepast naar de colorimetrische kleur van het onderwerp. Voor ingetogen opnamen met een bescheiden helderheid en kleurverzadiging. V Monochroom Voor zwart-witopnamen. Zwart-witopnamen die zijn vastgelegd in JPEG, kunnen niet worden omgezet in kleur.
A Een beeldstijl selecterenN Symbolen Het scherm voor het selecteren van de Beeldstijl heeft pictogrammen voor [Sterkte], [Details], of [Drempel] van [Scherpte], [Contrast], en andere parameters. De cijfers geven de ingestelde waarden voor deze parameters zoals ingesteld door de respectieve Beeldstijl.
A Een beeldstijl aanpassenN U kunt de Beeldstijlen aanpassen. U kunt de parameterinstellingen van Beeldstijlen zoals [Sterkte], [Details] of [Drempel] van [Scherpte] en [Contrast] en andere parameters van de standaardinstellingen. Maak proefopnamen om het resultaat te bekijken. Zie pagina 171 voor het aanpassen van [Monochroom]. 1 Druk op de knop . [A]. 2 Selecteer Het keuzescherm voor beeldstijlen wordt weergegeven. een beeldstijl.
A Een beeldstijl aanpassenN de parameter in. 5 Stel Pas de parameter naar wens aan en druk vervolgens op <0>. Druk op de knop om de aangepaste parameters op te slaan. Het keuzescherm voor beeldstijlen verschijnt weer. Parameterinstellingen die afwijken van de standaardinstelling worden blauw weergegeven. Door bij stap 4 [Stand.inst.] te selecteren, kunt u de standaardparameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
A Een beeldstijl aanpassenN Parameterinstellingen en -effecten Scherpte g A Sterkte 0: minder scherpe contouren B Details*1 1: Fijn 5: Grof C Drempel*2 1: Laag 5: Hoog 7: scherpe contouren h Contrast -4: laag contract +4: hoog contrast i Verzadiging -4: lage verzadiging +4: hoge verzadiging j Kleurtoon -4: roodachtige huidskleur +4: geelachtige huidskleur *1: Hiermee wordt aangegeven dat de fijnheid van de contouren wordt benadrukt.
A Een beeldstijl aanpassenN V Monochroom aanpassen Naast de [Sterkte], [Details] of [Drempel] van [Scherpte] en [Contrast] kunt u tevens [Filtereffect] en [Toningeffect] instellen. kFiltereffect U kunt op een monochrome opname witte wolken of groene bomen meer laten afsteken door een filtereffect toe te passen. Filter Voorbeeldeffecten N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten. Ye: Geel De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken scherper.
A Een beeldstijl vastleggenN U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap], de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3]. U kunt meerdere beeldstijlen maken, met verschillende instellingen voor parameters zoals scherpte en contrast. U kunt ook de parameters aanpassen van een beeldstijl die met EOS Utility (EOS-software, pag. 521) op de camera is vastgelegd. 1 Druk op de knop . [A].
A Een beeldstijl vastleggenN een parameter. 6 Selecteer Selecteer de in te stellen parameter (zoals [Scherpte] - [Sterkte]) en druk op <0>. de parameter in. 7 Stel Pas de parameter naar wens aan en druk vervolgens op <0>. Zie 'Een beeldstijl aanpassen' (pag. 168) voor meer informatie. Druk op de knop om de gewijzigde beeldstijl vast te leggen. Het keuzescherm voor beeldstijlen verschijnt nu weer. De basisbeeldstijl wordt rechts van [Gebruiker *] weergegeven.
B: de witbalans instellenN Witbalans (WB) zorgt ervoor dat witte gebieden er wit uitzien. Gewoonlijk wordt met de instelling Auto [Q] (Sfeerprioriteit) of [Qw] (Witprioriteit) automatisch de juiste witbalans bereikt. Als u met de instelling Auto geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u een witbalans selecteren die bij de lichtbron past of de witbalans handmatig instellen door een opname van een wit voorwerp te maken. wordt automatisch ingesteld in de modus [Q] (Sfeerprioriteit). 1 Druk op de knop .
B: de witbalans instellenN Witbalans Het menselijk oog ziet elk wit object altijd als wit, ongeacht het soort licht. Bij een digitale camera wordt het wit voor de kleurcorrectiebasis vastgesteld afhankelijk van de kleurtemperatuur van de verlichting en wordt de kleur vervolgens softwarematig aangepast zodat de witte gebieden er wit uitzien. Met deze functie kunnen foto's met natuurlijke kleurtinten worden gemaakt.
B: de witbalans instellenN Aandachtspunten voor het instellen van [Qw] (Witprioriteit) De rode kleurzweem van onderwerpen kan vervagen. Wanneer meerdere lichtbronnen zijn opgenomen op het scherm, wordt de rode kleurzweem van het beeld mogelijk niet verminderd. Bij gebruik van de flitser is de kleurtoon hetzelfde als [Q] (Sfeerprioriteit).
B: de witbalans instellenN de witbalansgegevens. 3 Importeer Draai aan het instelwiel <5> om de in stap 1 vastgelegde opname te selecteren en druk vervolgens op <0>. In het dialoogvenster dat wordt weergegeven selecteert u [OK]. De gegevens worden geïmporteerd. Druk op de knop om het menu af te sluiten. 4 Druk op de knop . (9) de handmatige 5 Selecteer witbalans. Kijk naar het LCD-paneel en draai aan het instelwiel <5> om te selecteren.
B: de witbalans instellenN P De kleurtemperatuur instellen U kunt de kleurtemperatuur voor de witbalans numeriek instellen. Deze instelling is voor geavanceerde gebruikers. 1 Selecteer [Witbalans]. Selecteer op het tabblad [z2] de optie [Witbalans] en druk vervolgens op <0>. de kleurtemperatuur in. 2 Stel Selecteer [P]. Draai het instelwiel <6> om de kleurtemperatuur te selecteren en druk vervolgens op <0>. De kleurtemperatuur kan worden ingesteld van circa 2500 K tot 10.
u WitbalanscorrectieN U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft hetzelfde effect als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar kleurtemperatuurconversiefilter of kleurcorrectiefilter. Elke kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd. Deze functie is voor gevorderde gebruikers die bekend zijn met het gebruik van kleurtemperatuurconversie- of kleurcorrectiefilters. Witbalanscorrectie 1 Selecteer [WB Shift/Bkt.]. Selecteer op het tabblad [z2] de optie [WB Shift/Bkt.
u WitbalanscorrectieN Automatische witbalansbracketing Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie opnamen met een verschillende kleurtoon op te slaan. De opname wordt niet alleen opgeslagen met de kleurtemperatuur van de actuele witbalansinstelling, maar ook met meer blauw/amber of magenta/groen. Dit worden reeksopnamen met witbalansbracketing genoemd (WB-BKT). Witbalansbracketing is mogelijk in ±3 hele stappen. Stel de witbalansbracketing in.
u WitbalanscorrectieN Tijdens witbalansbracketing neemt de maximale opnamereeks voor continue opnamen af. Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen, kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd. U kunt ook de witbalanscorrectie en AEB samen met witbalansbracketing instellen. Als u kiest voor AEB in combinatie met witbalansbracketing, worden er van elke opname negen versies opgeslagen. Wanneer witbalansbracketing is ingesteld, knippert het witbalanspictogram.
3 Helderheid en contrast automatisch corrigerenN Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen de helderheid en het contrast van de opname automatisch worden verbeterd. Deze functie heet Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid). De standaardinstelling is [Standaard]. Bij JPEG-opnamen wordt de correctie toegepast wanneer de opname is gemaakt. [Standaard] is automatisch ingesteld op de modus . 1 Selecteer [Auto Lighting Optimizer/ Auto optimalisatie helderheid].
3 Ruisreductie instellenN Hoge ISO-ruisreductie Met deze functie vermindert u de ruis die in een opname ontstaat. Hoewel ruisreductie wordt toegepast bij alle ISO-snelheden, is de functie vooral effectief bij hoge ISO-snelheden. Bij lage ISO-snelheden wordt de ruis in de donkere gedeelten van de opname (de schaduwpartijen) verder gereduceerd. 1 Selecteer [Hoge ISO-ruisreductie]. Selecteer op het tabblad [z3] [Hoge ISO-ruisreductie] en druk vervolgens op <0>. het niveau in.
3 Ruisreductie instellenN Aandachtspunten voor ruisonderdrukking bij meerdere opnamen Als de opnamen door beweging van de camera erg zijn verschoven, is het effect van de ruisonderdrukking mogelijk minimaal. Wanneer u de camera in de hand houdt, dient u deze goed stil te houden om cameratrilling te voorkomen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken. Als u een opname van een bewegend onderwerp maakt, kunnen door de beweging van het onderwerp nabeelden ontstaan.
3 Ruisreductie instellenN Ruisreductie lange sluitertijd Ruisreductie is mogelijk bij alle belichtingstijden van 1 seconde of langer. 1 Selecteer [Ruisred. lange sluitertijd]. Selecteer op het tabblad [z3] [Ruisred. lange sluitertijd] en druk op <0>. de gewenste optie in. 2 Stel Selecteer de gewenste instelling en druk op <0>.
3 Ruisreductie instellenN Bij de instellingen [Automatisch] en [Inschakelen] duurt het reduceren van ruis na het maken van de opname ongeveer even lang als het instellen van de juiste belichting. Tijdens de ruisreductie kunt u nog opnamen maken zolang de indicator voor de maximale opnamereeks in de zoeker '1' of hoger aangeeft. Opnamen bij een ISO-instelling van 1600 of hoger zien er mogelijk korreliger uit met de instelling [Inschakelen] dan met de instelling [Uitschakelen] of [Automatisch].
3 Lichte tonen prioriteitN U kunt het ontstaan van overbelichte delen zonder beeldinformatie verminderen. 1 Selecteer [Lichte tonen prioriteit]. Selecteer op het tabblad [z3] [Lichte tonen prioriteit] en druk vervolgens op <0>. [Inschakelen]. 2 Selecteer De lichte details worden verbeterd. Het dynamische bereik wordt uitgebreid van het standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten. De overgang tussen grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker. de opname.
3 Correctie van helderheid randen en chromatische aberratie Lichtafval is een verschijnsel dat ervoor zorgt dat de hoeken van de opname donkerder eruit zien als gevolg van de fysieke eigenschappen van de lens. Een andere afwijking is het verschijnen van kleurranden rond de contouren van het onderwerp. Dit heet chromatische abberatie. Deze lensafwijkingen en lichtafval kunnen worden gecorrigeerd. Standaard zijn correctie helderheid randen en correctie chromatische aberratie ingesteld op [Inschakelen].
3 Correctie van helderheid randen en chromatische aberratie Chromatische correctie 1 Selecteer de instelling. Controleer of [Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven voor de gebruikte lens. Selecteer [Chromatische afw.] en druk vervolgens op <0>. Selecteer [Inschakelen] en druk vervolgens op <0>. de opname. 2 Maak De opname wordt vastgelegd met de gecorrigeerde chromatische afwijking.
3 Correctie van helderheid randen en chromatische aberratie Aandachtspunten voor lenscorrectie Correctie helderheid randen en chromatische correctie kunnen niet worden toegepast op JPEG-opnamen die al zijn gemaakt. Wanneer u een lens van een ander merk dan Canon gebruikt, wordt het aanbevolen om de correcties in te stellen op [Uitschakelen], zelfs als [Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven.
3 Flikkeren verminderenN Als u bij fel licht zoals tl-licht een opname maakt met hogere sluitertijd, veroorzaakt het flikkeren van de lichtbron flikkeringen in de opname en kan deze verticaal ongelijk belicht zijn. Als onder deze omstandigheden continue opname wordt gebruikt, kan dit resulteren in ongelijke belichtingen of kleuren op de opnamen.
3 Flikkeren verminderenN Als het onderwerp zich tegen een donkere achtergrond bevindt of als er fel licht in de opname is, worden flikkeringen mogen niet gedetecteerd. Bij bepaalde soorten verlichting kan de camera de effecten van de flikkering mogelijk niet verminderen, ook niet wanneer wordt weergegeven. Afhankelijk van de lichtbron worden flikkeringen mogelijk niet correct gedetecteerd.
3 De kleurruimte instellenN Het bereik van reproduceerbare kleuren wordt 'kleurruimte' genoemd. Met deze camera kunt u de kleurruimte voor opnamen instellen op sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB aanbevolen. De kleurruimte wordt automatisch ingesteld op [sRGB] in de modus . 1 Selecteer [Kleurruimte]. Selecteer op het tabblad [z2] de optie [Kleurruimte] en druk vervolgens op <0>. de gewenste kleurruimte in. 2 Stel Selecteer [sRGB] of [Adobe RGB] en druk vervolgens op <0>.
3 Een map maken en selecteren U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de opnamen worden opgeslagen. Deze handeling is optioneel, aangezien er automatisch een map voor de opslag van opnamen wordt gemaakt. Een map maken 1 Selecteer [Opn.functie+kaart/map sel.]. Selecteer op het tabblad [51] de optie [Opn.functie+kaart/map sel.] en druk vervolgens op <0>. 2 Selecteer [Map]. 3 Selecteer [Maak map]. [OK]. 4 Selecteer Er wordt een nieuwe map gemaakt met een mapnummer dat één cijfer hoger is.
3 Een map maken en selecteren Een map selecteren Laagste bestandsnummer Aantal opnamen in de map Selecteer een map op het mapselectiescherm en druk vervolgens op <0>. De map waarin de opnamen worden opgeslagen, is geselecteerd. Volgende opnamen zullen in de geselecteerde map worden opgeslagen. Mapnaam Hoogste bestandsnummer Mappen De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf alfanumerieke tekens. Bijvoorbeeld: '100EOS5D'.
3 De bestandsnaam wijzigen De bestandsnaam bestaat uit vier alfanumerieke tekens gevolgd door een (Voorbeeld) BE3B0001.JPG viercijferig opnamenummer (pag. 199) en de extensie. De eerste vier alfanumerieke tekens zijn in de fabriek ingesteld en zijn per camera uniek. U kunt deze echter wijzigen. Met 'Gebruikersinstelling 1' kunt u de vier tekens naar wens aanpassen en opslaan.
3 De bestandsnaam wijzigen Gebruik het instelwiel <5> of <9> om het vakje te verplaatsen en selecteer het gewenste teken. Druk vervolgens op <0> om het in te voeren. de instelling. 4 Verlaat Nadat u het juiste aantal tekens hebt ingevoerd, drukt u op de knop en selecteert u [OK]. De vastgelegde bestandsnaam wordt opgeslagen. de vastgelegde 5 Selecteer bestandsnaam. Instellingen Selecteer [Bestandsnaam] en druk vervolgens op <0>. Selecteer de vastgelegde bestandsnaam en druk op <0>.
3 De bestandsnaam wijzigen Het eerste teken mag geen onderstrepingsteken '_' zijn. Gebruikersinstelling2 Wanneer u het bij Gebruikersinstelling 2 vastgelegde '*** + formaat' selecteert en opnamen maakt, wordt het teken van de opnamekwaliteit automatisch toegevoegd als het vierde teken van links in de bestandsnaam.
3 Methoden voor bestandsnummering Het viercijferige bestandsnummer is te (Voorbeeld) BE3B0001.JPG vergelijken met het beeldnummer op een fotorolletje. De opnamen krijgen opeenvolgende bestandsnummers van 0001 tot 9999 en worden opgeslagen in één map. U kunt instellen hoe het bestandsnummer wordt toegewezen. 1 Selecteer [Bestandsnummer]. Selecteer op het tabblad [51] de optie [Bestandnr.] en druk vervolgens op <0>. de methode voor 2 Selecteer bestandsnummering.
3 Methoden voor bestandsnummering Auto. reset De bestandsnummering begint elke keer opnieuw bij 0001 nadat de kaart is vervangen of er een nieuwe map is gemaakt. Wanneer u de kaart hebt vervangen, een map hebt gemaakt of de doelkaart hebt verwisseld (bijvoorbeeld f9g), loopt de bestandsnummering van de opgeslagen afbeeldingen door in een reeks vanaf 0001. Dit is handig als u de opnamen per kaart of map wilt archiveren.
3 Copyrightinformatie instellenN Wanneer u de copyrightinformatie instelt, wordt deze als Exif-informatie aan de opname toegevoegd. 1 Selecteer [Copyrightinformatie]. Selecteer op het tabblad [54] de optie [Copyrightinformatie] en druk vervolgens op <0>. de optie die 2 Selecteer u wilt instellen. Selecteer [Voer naam van auteur in] of [Voer copyrightdetails in] en druk vervolgens op <0>. tekst in. 3 Voer Druk op de knop .
3 Copyrightinformatie instellenN De copyrightinformatie controleren Wanneer u bij stap 2 [Geef copyrightinfo weer] selecteert, kunt u de ingevoerde gegevens voor [Auteur] en [Copyright] controleren. De copyrightinformatie verwijderen Wanneer u [Verwijder copyrightinfo] selecteert in stap 2 op de vorige pagina, kunt u de ingevoerde gegevens voor [Auteur] en [Copyright] verwijderen.
5 Geavanceerde functies In de opnamemodi kunt u de sluitertijd, het diafragma en andere camera-instellingen selecteren om de belichting te wijzigen en het gewenste resultaat te verkrijgen. Het pictogram M rechtsboven aan een paginatitel geeft aan dat de functie alleen in de volgende modi kan worden gebruikt: . Als u de ontspanknop half indrukt en weer loslaat, worden de belichtingswaarden gedurende 4 seconden in de zoeker en op het LCD-paneel weergegeven (0).
d: AE-programma De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die het beste bij de helderheid van het onderwerp passen. Dit heet AE-programma. * staat voor programma. * AE staat voor automatische belichting (Auto Exposure). 1 Stel het programmakeuzewiel in op . scherp op het onderwerp. 2 Stel Kijk door de zoeker en richt het AF-punt op het onderwerp. Druk de ontspanknop vervolgens half in.
d: AE-programma Wanneer de sluitertijd '30"' en het laagste f-getal knipperen, is er sprake van onderbelichting. Verhoog de ISO-snelheid of gebruik de flitser. Wanneer de sluitertijd '8000' en het hoogste f-getal knipperen, is er sprake van overbelichting. Verlaag de ISO-snelheid of gebruik een ND-filter (afzonderlijk verkrijgbaar) om de hoeveelheid licht die op de lens valt te verminderen.
s: AE met sluitertijdvoorkeuze In deze modus stelt u de sluitertijd in en stelt de camera automatisch het diafragma in om de standaardbelichting te verkrijgen die bij de helderheid van het onderwerp past. Dit heet AE met sluitertijdvoorkeuze. Een kortere sluitertijd kan de actie van een bewegend onderwerp als het ware bevriezen. Een langere sluitertijd geeft een wazig effect, wat de indruk van beweging wekt. * staat voor Time value (tijdwaarde).
s: AE met sluitertijdvoorkeuze Wanneer het laagste f-getal knippert, is er sprake van onderbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een langere sluitertijd in te stellen totdat de diafragmawaarde niet meer knippert, of stel een hogere ISO-snelheid in. Wanneer het hoogste f-getal knippert, is er sprake van overbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een kortere sluitertijd in te stellen totdat de diafragmawaarde niet meer knippert, of stel een lagere ISO-snelheid in.
f: AE met diafragmavoorkeuze In deze modus stelt u het gewenste diafragma in en stelt de camera automatisch de sluitertijd in om de standaardbelichting te verkrijgen die past bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE met diafragmavoorkeuze. Bij een hoger f-getal (kleiner diafragma) valt een groter deel van de voorgrond en achtergrond binnen een acceptabele scherpstelling.
f: AE met diafragmavoorkeuze Als de '30"'-sluitertijd knippert, is er sprake van onderbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een groter diafragma (lager f/-getal) in te stellen totdat het knipperen van de sluitertijd stopt, of stel een hogere ISO-snelheid in. Wanneer de sluitertijd '8000' knippert, is er sprake van overbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een kleiner diafragma (hoger f-getal) in te stellen totdat het knipperen van de sluitertijd stopt of stel een lagere ISO-snelheid in.
a: Handmatige belichting In deze modus stelt u zowel de sluitertijd als het diafragma naar wens in. Raadpleeg de indicator voor het belichtingsniveau in de zoeker of gebruik een in de handel verkrijgbare belichtingsmeter om de belichting te bepalen. Deze methode heet handmatige belichting. * staat voor Manual (handmatig). Sluitertijd Diafragma 1 Stel het programmakeuzewiel in op . 2 Stel de ISO-snelheid in (pag. 158). de sluitertijd en het diafragma in.
a: Handmatige belichting Belichtingscompensatie met Auto ISO Als de ISO-snelheid is ingesteld op A (AUTO), kunt u belichtingscompensatie (pag. 214) als volgt instellen: • [z2: Bel.comp./AEB] • Gebruik onder [83: Aangepaste bediening] [s: Bel.comp. (vasth., dr.)] (pag. 423). • Quick Control (pag. 61) Als ISO Auto is ingesteld, wordt de ISO-snelheid aangepast aan de sluitertijd en het diafragma om een standaardbelichting te verkrijgen. Daardoor verkrijgt u mogelijk niet het gewenste belichtingseffect.
q De meetmethode selecterenN U kunt een van vier methoden selecteren om de helderheid van het onderwerp te meten. In de modus wordt automatisch meervlaksmeting ingesteld. 1 Druk op de knop . (9) de meetmethode. 2 Selecteer Terwijl u op het LCD-paneel aan de bovenzijde of door de zoeker kijkt, draait u het instelwiel <6>. q:Meervlaksmeting w:Deelmeting r:Spotmeting e:Centrum gewicht gemiddeld q Meervlaksmeting Dit is een algemene meetmethode die zelfs geschikt is voor onderwerpen met tegenlicht.
q De meetmethode selecterenN r Spotmeting Hiermee kunt u een lichtmeting uitvoeren voor een specifiek gedeelte van het onderwerp. Spotmeting beslaat ongeveer 1,3% van de zoeker in het midden. De spotmetingscirkel wordt in de zoeker weergegeven. e Centrum gewicht gemiddeld De meting wordt bepaald in het midden, waarna een gemiddelde voor de gehele opname wordt berekend.
O Belichtingscompensatie instellenN Belichtingscompensatie wordt gebruikt om de standaardbelichting die door de camera is ingesteld lichter (langere belichting) of donkerder (kortere belichting) te maken. Belichtingscompensatie kan worden ingesteld in de opnamemodi , en . De belichtingscompensatie kan worden ingesteld op ±5 stops met tussenstappen van 1/3 stop. De belichtingscompensatie-indicator in de zoeker en op het LCD-paneel kan de instelling echter alleen tot ±3 stops weergeven.
h Auto Exposure Bracketing (AEB)N Als de sluitertijd of het diafragma automatisch wordt gewijzigd, wordt het belichtingsniveau voor drie opeenvolgende opnamen gewijzigd tot ongeveer 3 stops met tussenstappen van 1/3 stop. Dit heet AEB. * AEB staat voor Auto Exposure Bracketing (reeksopnamen met automatische belichting). 1 Selecteer [Bel.comp./AEB]. Selecteer op het tabblad [z2] de optie [Bel.comp./AEB] en druk vervolgens op <0>. het AEB-bereik in.
h Auto Exposure Bracketing (AEB)N Tijdens AEB knippert in de zoeker en op het LCD-paneel. Als de transportmodus staat ingesteld op of , moet u de ontspanknop driemaal indrukken voor elke opname. Wanneer , of is ingesteld en u de ontspanknop volledig ingedrukt houdt, worden drie continuopnamen gemaakt, waarna de camera automatisch stopt met het maken van opnamen.
A AE-vergrendelingN Gebruik AE-vergrendeling wanneer het gebied waarop u wilt scherpstellen afwijkt van het lichtmetingsgebied, of wanneer u meerdere foto's wilt nemen met dezelfde belichtingsinstelling. Druk op de knop om de belichting te vergrendelen, maak een nieuwe compositie en maak de opname. Dit heet AE-vergrendeling. AE-vergrendeling is geschikt voor bijvoorbeeld onderwerpen met tegenlicht. 1 Stel scherp op het onderwerp. Druk de ontspanknop half in.
F: Bulb-belichting In deze modus blijft de sluiter open zolang u de ontspanknop volledig ingedrukt houdt. Zodra u de ontspanknop loslaat, gaat de sluiter dicht. Dit heet bulb-belichting. Gebruik de instelling voor bulb-belichting voor nachtopnamen, opnamen van vuurwerk, de sterrenhemel en andere opnamen waarvoor een lange belichting is vereist. 1 Stel het programmakeuzewiel in op . het gewenste diafragma in.
F: Bulb-belichting Met [z3: Ruisred. lange sluitertijd] kunt u de gegenereerde ruis tijdens langdurige belichting reduceren (pag. 185). Het gebruik van een statief en bulbtimer wordt bij bulb-belichting aangeraden. Spiegel opklappen (pag. 234) met bulb-belichting is ook mogelijk. U kunt ook opnamen maken met bulb-belichting met behulp van de afstandsbediening RS-80N3 of de afstandsbediening met timer TC-80N3 (beide afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 237).
F: Bulb-belichting de gewenste belichtingstijd in. 3 Stel Selecteer uur, minuut of seconde. Druk op <0> zodat wordt weergegeven. Stel het gewenste aantal in en druk op <0> (u keert terug naar ). [OK]. 4 Selecteer De ingestelde tijd wordt weergegeven op het menuscherm. Wanneer u het menu afsluit, wordt weergegeven op het LCDpaneel. Verstreken belichtingstijd Bulbtimer de opname.
w: HDR-opnamen (High Dynamic Range)N Details in de hoge lichten en in de schaduwen worden behouden, zodat er een groot dynamisch bereik wordt behaald, ook bij zeer contrastrijke scènes. HDR-opnamen zijn effectief bij het fotograferen van landschappen en stillevens. Bij het maken van HDR-opnamen worden voor elke foto drie opnamen met verschillende belichtingtijden (standaardbelichting, onderbelichting en overbelichting) vastgelegd. Deze worden vervolgens automatisch samengevoegd.
w: HDR-opnamen (High Dynamic Range)N Effecten Natuurlijk Voor opnamen met een breed kleurtoonbereik waarbij details in hoge lichten en schaduwen anders verloren zouden gaan. Uitgebleekte hoge lichten en dichtgelopen schaduwen worden verminderd. Kunst Hoewel de details in hoge lichten en schaduwen beter behouden blijven dan met [Natuurlijk], zal het contrast lager en de gradatie vlakker zijn, waardoor de opname er meer als een schilderij uitziet. Het onderwerp heeft heldere (of donkere) randen.
w: HDR-opnamen (High Dynamic Range)N [Continue HDR] in. 5 Stel Selecteer [1 opname] of [Elke opname] en druk vervolgens op <0>. Met [1 opname ] wordt het maken van HDR-opnamen automatisch geannuleerd nadat de opname is gemaakt. Met [Elke opname] blijft u HDRopnamen maken tot de instelling in stap 3 wordt ingesteld op [HDR uitsch.]. [Beeld aut. uitl.] in. 6 Stel Selecteer [Inschakelen] voor het maken van opnamen vanuit de hand. Selecteer [Uitschakelen] wanneer u een statief gebruikt en druk op <0>.
w: HDR-opnamen (High Dynamic Range)N de opname. 8 Maak Het maken van HDR-opnamen is mogelijk bij zowel opnamen met de zoeker als Live View-opnamen. Op het LCD-paneel wordt weergegeven. Wanneer u de ontspanknop volledig ingedrukt houdt, worden drie opeenvolgende opnamen vastgelegd en wordt de HDR-opname op de kaart opgeslagen. Als de opnamekwaliteit wordt ingesteld op RAW, wordt de HDR-opname vastgelegd in 73-kwaliteit.
w: HDR-opnamen (High Dynamic Range)N Als u HDR-opnamen maakt terwijl [Beeld aut. uitl.] is ingesteld op [Inschakelen], worden geen gegevens over de AF-puntweergave (pag. 325) en geen stofwisdata (pag. 375) aan de opname toegevoegd. Als u HDR-opnamen vanuit de hand maakt terwijl [Beeld aut. uitl] is ingesteld op [Inschakelen], worden de beeldranden iets bijgesneden en de resolutie iets verlaagd (behalve bij opnamen met [1,3x (bijsnijden)] of [1,6x (bijsnijden)]).
P Meervoudige belichtingN U kunt twee tot negen opnamen met verschillende belichtingen laten samenvoegen tot één opname. Als u in de Live View-modus (pag. 255) opnamen met meervoudige belichting maakt, kunt u zien hoe de afzonderlijke opnamen met verschillende belichtingen worden samengevoegd tijdens het fotograferen. 1 Druk op de knop . Meerdere opnamen. 2 Selecteer Selecteer [P] en druk vervolgens op <0>. Het instelscherm voor opnamen met meervoudige belichting wordt weergegeven.
P Meervoudige belichtingN [Meerdere opn] in. 4 Stel Selecteer de gewenste methode voor de meervoudige belichting en druk op <0>. Additief Iedere afzonderlijke belichting wordt cumulatief toegevoegd. Op basis van het [Aantal opnames] moet u een negatieve belichtingscompensatie instellen. Raadpleeg de onderstaande richtlijnen voor het instellen van een negatieve belichtingscompensatie.
P Meervoudige belichtingN in welke opnamen er moeten 6 Stel worden opgeslagen. Als u alle afzonderlijke opnamen en de samengevoegde opname met meervoudige belichting wilt opslaan, selecteert u [Alle beelden]. Druk vervolgens op <0>. Als u alleen de samengevoegde opname met meervoudige belichting wilt opslaan, selecteert u [Alleen res.]. Druk vervolgens op <0>. [Doorg. meerd.opn.] in. 7 Stel Selecteer [1 opname] of [Continu] en druk vervolgens op <0>.
P Meervoudige belichtingN opeenvolgende opnamen. 9 Maak Wanneer [Aan:Fnc/bed] is ingesteld, wordt de samengevoegde opname met meervoudige belichting weergegeven. Bij Live View-opnamen worden de tot dan toe samengevoegde opnamen met meervoudige belichting weergegeven. Als u op de knop drukt, wordt alleen de Live View-opname weergegeven. Nadat u het ingestelde aantal opnamen hebt gemaakt, wordt het maken van opnamen met meervoudige belichting beëindigd.
P Meervoudige belichtingN Bij meervoudige belichting geldt: hoe meer belichtingen er plaatsvinden, hoe groter de kans is op ruis, afwijkende kleuren en strepen in de opnamen. Aangezien er bij hogere ISO-snelheden meer ruis optreedt, wordt aanbevolen opnamen te maken met een lage ISO-snelheid. Als [Additief], [Helder] of [Donker] is ingesteld, neemt de opnameverwerking na het maken van opnamen met meervoudige belichting enige tijd in beslag. (De lees-/schrijfindicator brandt langer dan gewoonlijk.
P Meervoudige belichtingN Opnamen met meervoudige belichting samenvoegen met een opname die al op de kaart is opgeslagen U kunt een 1-opname die is vastgelegd op de kaart selecteren als de eerste afzonderlijke opname. Het origineel van de geselecteerde 1opname blijft intact. U kunt alleen 1-opnamen selecteren. U kunt geen 41/61of JPEG-opnamen selecteren. 1 Selecteer [Select. bld voor meerdere opn.]. De opnamen op de kaart worden weergegeven. een opname.
P Meervoudige belichtingN U kunt bij het maken van opnamen met meervoudige belichting ook een 1-opname selecteren als eerste afzonderlijke opname. Als u [Hef sel. op] selecteert, wordt de geselecteerde opname geannuleerd. Meervoudige belichting controleren en verwijderen tijdens het fotograferen Wanneer [Aan:Fnc/bed] is ingesteld en u nog niet het ingestelde aantal opnamen hebt gemaakt, kunt u op de knop drukken om de tot dan toe samengevoegde opname met meervoudige belichting te bekijken.
P Meervoudige belichtingN Veelgestelde vragen Zijn er beperkingen ten aanzien van de opnamekwaliteit? Alle instellingen voor opnamekwaliteit kunnen worden geselecteerd voor JPEG-opnamen. Als 41 of 61 wordt ingesteld, wordt de samengevoegde opname met meervoudige belichting een 1-opname.
2 Spiegel opklappenN Naar cameratrillingen die worden veroorzaakt door het klappen van de spiegel wordt verwezen met de Engelse term 'mirror shock'. Wanneer de spiegel wordt opgeklapt, blijft deze voor en tijdens het maken van de foto omhoog, zodat er geen trillingen door het bewegen van de spiegel ontstaan. Dit is handig bij het maken van close-ups (macrofotografie) en opnamen met een supertelelens en bij lange sluitertijden. 1 Stel [Spiegel opklappen] in.
2 Spiegel opklappenN Onscherpe foto's voorkomen Gebruik een stevig statief dat geschikt is voor het gewicht van de camera. Bevestig de camera stevig op het statief. Het gebruik van een afstandsbediening wordt aanbevolen (pag. 237). Naast het opklappen van de spiegel kan ook Stille LV-opname (pag. 266) en Enkele stille opname (pag. 142) effectief zijn. Bij gebruik van een opgeklapte spiegel wordt de instelling [Opname * sec. na drukken] aanbevolen. Selecteer een langere tijd, zoals [Opname 2 sec.
De oculairafsluiting gebruiken Als u de zelfontspanner, bulb of afstandsbediening gebruikt en niet door de zoeker kijkt, kan het zijn dat er licht in de zoeker valt waardoor de opname er donker uitziet. Om dit te voorkomen, gebruikt u de oculairafsluiting (pag. 35) die aan de draagriem van de camera is bevestigd. Tijdens Live View-opnamen en movie-opname is het niet nodig de oculairafsluiting te bevestigen. 1 Verwijder de oogschelp.
F Een afstandsbediening gebruiken U kunt de afstandsbediening RS-80N3 (afzonderlijk verkrijgbaar) of de afstandsbediening met timer TC-80N3 (afzonderlijk verkrijgbaar) of elk ander EOS-accessoire met een N3-aansluiting op de camera aansluiten en er opnamen mee maken (pag. 454). Raadpleeg de instructiehandleiding voor informatie over het gebruik van dit accessoire. 1 Open het aansluitingenklepje. de stekker aan op de aansluiting 2 Sluit voor de afstandsbediening.
R Opnamen maken met de afstandsbediening de zelfontspanner. 4 Selecteer Terwijl u op het LCD-paneel of door de zoeker kijkt, draait u aan het instelwiel <5> om of te selecteren. op de verzendknop van de 5 Druk afstandsbediening. Afstandsbediening sensor Richt de afstandsbediening op de sensor voor de afstandsbediening op de camera en druk op de verzendknop. Het lampje van de zelfontspanner begint te branden en de opname wordt gemaakt.
H Intervaltimeropnamen Met de intervaltimer kunt u het opname-interval en het aantal opnamen instellen. De camera blijft steeds een opname maken met het ingestelde interval totdat het ingestelde aantal opnamen is gemaakt. 1 Selecteer [Intervaltimer]. Selecteer in het tabblad [z4] (het tabblad [z2] in ) [Intervaltimer] en druk op <0>. [Inschak.]. 2 Selecteer Selecteer [Inschak.] en druk vervolgens op de knop . het interval en aantal 3 Stel opnamen in.
H Intervaltimeropnamen Aantal opnamen Interval Intervaltimer [OK]. 4 Selecteer De intervaltimerinstellingen worden weergegeven op het menuscherm. Wanneer u het menu afsluit, wordt weergegeven op het LCD-paneel. de opname. 5 Maak De opnamen starten op basis van de intervaltimerinstellingen. Tijdens de intervaltimeropnamen knippert . Nadat het ingestelde aantal opnamen is gemaakt,worden de intervaltimeropnamen stopgezet en automatisch geannuleerd.
H Intervaltimeropnamen Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de beeldsensor of de interne onderdelen van de camera. Als de scherpstelmodusknop van de lens is ingesteld op <;AF>, maakt de camera geen opnamen wanneer de scherpstelling niet wordt bereikt. Instellen op en handmatig scherpstellen wordt aanbevolen.
6 Opnamen maken met de flitser In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u opnamen kunt maken met een externe Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) en hoe u de flitsfuncties op het menuscherm van de camera moet instellen. De flitser kan niet worden gebruikt in combinatie met movieopnamen. Deze werkt dan niet. AEB kan niet worden gebruikt met flitser.
D Flitsfotografie EOS-Speedlites uit de EX-serie Met een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) is flitsfotografie net zo eenvoudig als het maken van normale opnamen. Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de EXserie voor gedetailleerde instructies. Deze camera is een camera van het type A en daarom geschikt voor alle functies van Speedlites uit de EX-serie.
D Flitsfotografie Canon Speedlites die niet tot de EX-serie behoren Wanneer Speedlites uit de EZ-, E-, EG-, ML- en TL-serie worden ingesteld op de automatische A-TTL- of TTL-flitsmodus, werkt de flitser alleen op volledig vermogen. Stel de opnamemodus van de camera in op (handmatige belichting) of (AE met diafragmavoorkeuze) en pas de diafragma-instelling aan voordat u de opname maakt.
D Flitsfotografie De camera werkt mogelijk niet goed als deze wordt gebruikt in combinatie met een flitser of flitsaccessoire van een ander merk. Sluit op de pc-aansluiting van de camera geen flitser aan met een uitgangsspanning van 250 V of meer. Plaats geen hogespanningsflitser op de flitsschoen van de camera. Deze werkt dan mogelijk niet. Het is mogelijk om gelijktijdig een flitser op de flitserschoen en een andere flitser op de pc-aansluiting aan te sluiten en te gebruiken.
3 De flitser instellenN Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die compatibel is met de flitsfunctie-instellingen, kunt u het menuscherm van de camera gebruiken om de functies van de Speedlite en Persoonlijke voorkeuzen in te stellen. Bevestig de Speedlite op de camera en schakel de Speedlite in voordat u de flitsfuncties instelt. Zie de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie over functies van de Speedlite. 1 Selecteer [Externe Speedlite besturing].
3 De flitser instellenN Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus U kunt de flitssynchronisatiesnelheid voor flitsfotografie instellen in de modus AE met diafragmavoorkeur (f). : Automatisch De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch ingesteld in een bereik van 1/200 tot 30 seconden, afhankelijk van de lichtomstandigheden. Ook snelle synchronisatie kan worden gebruikt. : 1/200-1/60 sec. auto Voorkomt dat er een lange sluitertijd wordt ingesteld bij weinig licht.
3 De flitser instellenN Instellingen voor flitsfunctie De schermweergave en instelopties kunnen verschillen, afhankelijk van het model Speedlite, de actuele flitsmodus, de persoonlijke voorkeuze-instellingen voor de Speedlite, enzovoort. Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite om na te gaan over welke functies uw Speedlite (afzonderlijk verkrijgbaar) beschikt. Weergavevoorbeeld Wireless functies/ Flitsratiobesturing Flitsmodus Sluiter sync.
3 De flitser instellenN Wireless functies/Flitsratiobesturing Het is mogelijk om via radio- of optische transmissie wireless (meerdere keren) te flitsen. Raadpleeg voor meer informatie over wireless flitsen de instructiehandleiding van een Speedlite die met deze functie compatibel is. Met een macroflitser (MR-14EX II, enzovoort) die compatibel is met externe flitsfunctie-instellingen, kunt u de flitsratio instellen tussen flitslampen van flitskoppen A en B, of wireless flitsen met slaves gebruiken.
3 De flitser instellenN Sluiter sync. Normaal gesproken stelt u deze optie in op [Synchronisatie 1e gordijn] zodat er direct na de belichting wordt geflitst. Als [Synchronisatie 2e gordijn] wordt ingesteld, wordt er vlak voordat de sluiter dichtgaat geflitst. Wanneer dit wordt gecombineerd met een lange sluitertijd, kunt u een lichtspoor maken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de koplampen van een auto 's avonds die daardoor natuurlijker aandoen.
3 De flitser instellenN Stel tijdens het gebruik van 2e-gordijnsynchronisatie de sluitertijd in op 1/25 seconde of langzamer. Als de sluitertijd 1/30 seconde of korter is, zal automatisch 1e-gordijnsynchronisatie worden gebruikt, zelfs wanneer [Synchronisatie 2e gordijn] is ingesteld.
3 De flitser instellenN Persoonlijke voorkeuze-instellingen voor flits Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie over de persoonlijke voorkeuze-instellingen van de Speedlite (afzonderlijk verkrijgbaar). 1 Selecteer [Flitser C.Fn instellingen]. de gewenste functies in. 2 Stel Selecteer het nummer en druk vervolgens op <0>. Selecteer de instelling en druk vervolgens op <0>.
7 Opnamen maken met het LCDscherm (Live View-opnamen) U kunt opnamen maken terwijl het beeld op het LCD-scherm van de camera wordt weergegeven. Dit heet 'Live View-opnamen'. U kunt Live View-opnamen inschakelen door de schakelaar voor Live View-/movie-opname op te zetten. Wanneer u de camera in de hand houdt en opnamen maakt terwijl u op het LCD-scherm kijkt, kan het bewegen van de camera onscherpe opnamen tot gevolg hebben. U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
A Opnamen maken met het LCD-scherm 1 Zet de schakelaar voor Live View-/ movie-opnamen op . het Live View-beeld weer. 2 Geef Druk op de knop <0>. Het Live View-beeld wordt op het LCD-scherm weergegeven. In het Live View-beeld wordt het helderheidsniveau van de daadwerkelijk gemaakte opname nauwkeurig benaderd. scherp op het onderwerp. 3 Stel Wanneer u de ontspanknop half indrukt, stelt de camera scherp met de actuele AF-methode (pag. 268). de opname. 4 Maak Druk de ontspanknop helemaal in.
A Opnamen maken met het LCD-scherm Live View-opname inschakelen Stel [z5: Live View-opname.] (het tabblad [z3] in ) in op [Inschakelen]. Maximum aantal Live View-opnamen Temperatuur Kamertemperatuur (23 °C) Lage temperaturen (0 °C) Maximum aantal opnamen Circa 220 opnamen Circa 210 opnamen De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E6N accu en op de testnormen van de CIPA (Camera & Imaging Products Association).
A Opnamen maken met het LCD-scherm Informatiedisplay Telkens als u op de knop drukt, wordt het informatiedisplay vernieuwd.
A Opnamen maken met het LCD-scherm Het histogram kan worden weergegeven als [z5: Bel.simulatie: Inschakelen] (pag. 265) is ingesteld. U kunt de digitale horizon weergeven door op de knop te drukken (pag. 75). Als de AF-methode is ingesteld op [u +volgen] of als de camera via een HDMI-kabel op een tv is aangesloten, kan de digitale horizon niet worden weergegeven.
A Opnamen maken met het LCD-scherm Scènepictogrammen In de opnamemodus detecteert de camera het type scène en wordt alles automatisch ingesteld. Het gedetecteerde type scène wordt linksboven op het scherm weergegeven. Bij bepaalde scènes of opnameomstandigheden komt het weergegeven pictogram mogelijk niet overeen met de daadwerkelijke scène.
A Opnamen maken met het LCD-scherm *5:Wordt weergegeven met een van de onderstaande lenzen: • EF300mm f/2.8L IS II USM • EF400mm f/2.8L IS II USM • EF500mm f/4L IS II USM • EF600mm f/4L IS II USM • Image Stabilizer-lenzen (beeldstabilisatie) die in 2012 of later op de markt zijn gebracht. *4+*5:Als de omstandigheden van zowel *4 als *5 van toepassing zijn, zal de sluitertijd toenemen.
Instellingen voor de opnamefunctie Bijsnijden/aspect U kunt fotograferen met een kleiner deel van de beeldsensor of fotograferen met de ingestelde aspect ratio voor Live View-opnamen. Om dit in te stellen met het menu, zie pagina 154. Om dit in te stellen via het scherm Quick Control (Snel instellen), zie de volgende pagina.
Instellingen voor de opnamefunctie Q Quick Control In de modi kunt u de AF-methode, Transportmodus, Meetmethode, Bijsnijden/aspect ratio, Kaart voor opslaan/weergeven en beeldkwaliteit, Witbalans, Beeldstijl en Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) instellen. In de modus kunnen alleen de vetgedrukte functies worden ingesteld. Druk op de knop (7). De instelbare functies worden weergegeven. 1 een functie en stel deze in.
3 Menufunctie-instellingen z5 Wanneer de schakelaar voor Live Viewopnamen/movie-opname is ingesteld op , wordt het menu met Live Viewopties weergegeven op het tabblad [z5] en [z6] (het tabblad [z3] in ). De instelbare functies in dit menuscherm zijn alleen van toepassing bij Live View-opnamen. Ze gelden niet voor opnamen met de zoeker (de instellingen worden dan uitgeschakeld). Live View-opname U kunt Live View-opname. instellen op [Inschakelen] of [Uitschakelen].
3 Menufunctie-instellingen Raster weergeven Met [3x3 l] of [6x4 m] kunt u rasterlijnen weergeven om u te helpen de camera verticaal of horizontaal recht te houden. Met [3x3+diag n] wordt het raster ook met diagonale lijnen weergegeven om u te helpen de intersecties over het onderwerp uit te lijnen voor een betere balans in de compositie. BelichtingssimulatieN Belichtingssimulatie toont en simuleert hoe licht de daadwerkelijke opname (belichting) zal zijn.
3 Menufunctie-instellingen z6 N Stille LV-opnameN • Modus 1 U kunt de cameraruis onderdrukken wanneer u opnamen maakt. Het is ook mogelijk om continu opnamen te maken. Indien is ingesteld, kunt u opnamen maken met een maximale snelheid bij continue opname van circa 5,0 beelden per seconde. • Modus 2 Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt er slechts één opname gemaakt. Als u de ontspanknop ingedrukt houdt, kan de camera verder niet worden bediend.
3 Menufunctie-instellingen MeettimerN U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven (duur van de AE-vergrendeling). Als u een van de volgende handelingen verricht, worden Live Viewopnamen beëindigd. Als u weer wilt beginnen met Live View-opnamen, drukt u op de knop <0>. • Het selecteren van [z3: Stofwisdata], [53: Sensorreiniging], [54: Wis alle camera-instellingen] of [54: zfirmwarever.].
Scherpstellen met AF (AF-methode) De AF-methode selecteren U kunt de AF-methode instellen op [u(gezicht) +volgen] (pag. 269) of [FlexiZone - Single] (pag. 271), al naargelang wat bij de opnameomstandigheden en het onderwerp past. Wanneer u nauwkeurig wilt scherpstellen, stelt u de scherpstelmodusknop op de lens in op , vergroot u het beeld en stelt u handmatig scherp (pag. 275). Selecteer de AF-methode. Selecteer in het tabblad [z5] (het tabblad [z3] in ) [AF-methode].
Scherpstellen met AF (AF-methode) u(gezicht)+volgen: c De camera detecteert en stelt scherp op gezichten van mensen. Indien een gezicht beweegt, beweegt het AF-punt
mee om het gezicht te volgen. 1 Geef het Live View-beeld weer. Druk op de knop <0>. Het Live View-beeld wordt op het LCD-scherm weergegeven. een AF-punt. 2 Selecteer Als er een gezicht wordt herkend, wordt bovenop het gezicht waarop zal worden scherpgesteld het kader
weergegeven.
Scherpstellen met AF (AF-methode) Scherpstellen op andere onderwerpen dan gezichten van mensen Druk op <9> of <0>; het AF-kader < > wordt in het midden weergegeven. Gebruik vervolgens <9> om het AF-kader naar het gewenste onderwerp te verplaatsen. Zodra het AF-kader < > scherpstelling heeft bereikt wordt het onderwerp gevolgd, ook als het onderwerp beweegt of als u de compositie wijzigt. Als het gezicht van het onderwerp erg onscherp is, is gezichtsherkenning niet mogelijk.
Scherpstellen met AF (AF-methode) FlexiZone - Single: d De camera stelt met één AF-punt scherp. Dit is nuttig als u op een specifiek onderwerp wilt scherpstellen. het Live View-beeld weer. 1 Geef Druk op de knop <0>. Het Live View-beeld wordt op het LCD-scherm weergegeven. Het AF-punt < > wordt weergegeven. AF-punt het AF-punt. 2 Verplaats Gebruik <9> om het AF-punt te verplaatsen naar de plek waarop u wilt scherpstellen. (Het kan niet naar de randen van de foto worden verplaatst.
Scherpstellen met AF (AF-methode) De grootte van het AF-punt is afhankelijk van de instelling van [z4: Bijsn./aspectratio]. Bij movie-opnamen wordt het AF-punt groter weergegeven als [Servo AF voor movies] is ingesteld op [Inschakelen]. Opmerkingen bij AF AF-bediening Zelfs als er al is scherpgesteld, wordt er nogmaals scherpgesteld wanneer u de ontspanknop half indrukt. Tijdens en na de AF-bediening kan de helderheid van de opname veranderen.
Scherpstellen met AF (AF-methode) Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen, platte oppervlakken of wanneer hoge lichten of schaduwpartijen geen detail meer hebben. Onderwerpen bij weinig licht. Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast. Onderwerpen met zich herhalende patronen (bijvoorbeeld vensters in een wolkenkrabber of toetsenborden). Dunne lijnen en contouren van het onderwerp.
Scherpstellen met AF (AF-methode) Vergrote weergave voor FlexiZone - Single Wanneer u bij [FlexiZone - Single] op de knop drukt, wordt de opname in de volgende volgorde vergroot, zodat u de scherpstelling kunt controleren: circa 6x, vervolgens circa 16x. De opname wordt vergroot bij het AF-punt. Als u de ontspanknop half indrukt, wordt er tijdens de vergrote weergave met AF scherpgesteld.
MF: Handmatig scherpstellen Met handmatige scherpstelling (MF) kunt u het beeld vergroten en nauwkeurig scherpstellen. 1 Zet de scherpstelmodusknop op de lens op . Draai aan de scherpstelring van de lens om ruwweg scherp te stellen. het vergrotingskader weer. 2 Geef Druk op de knop . Het vergrotingskader wordt weergegeven. Vergrotingskader het vergrotingskader. 3 Verplaats Gebruik <9> om het vergrotingskader te verplaatsen naar de positie waarop u wilt scherpstellen.
MF: Handmatig scherpstellen handmatig scherp. 5 Stel Draai terwijl u naar de vergrote opname kijkt aan de scherpstelring van de lens om scherp te stellen. Nadat u hebt scherpgesteld, drukt u op de knop om naar de normale weergave terug te keren. de opname. 6 Maak Controleer de belichting en druk de ontspanknop helemaal in om de foto te maken (pag. 256). Als [z4: Bijsn.
Algemene aandachtspunten bij het maken van Live View-opnamen Beeldkwaliteit Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn. Opnamen bij hoge temperaturen kunnen ruis en afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben. Als u langere tijd achtereen met Live View werkt, kan de interne temperatuur van de camera oplopen, waardoor de opnamekwaliteit mogelijk afneemt.
Algemene aandachtspunten bij het maken van Live View-opnamen Live View-beeld Bij weinig of juist heel fel licht wordt in het Live View-beeld mogelijk niet de helderheid van de daadwerkelijke opname weergegeven. Ook wanneer er een lage ISO-snelheid is ingesteld, kan er ruis zichtbaar zijn op het weergegeven Live View-beeld bij weinig licht. Maar wanneer u de opname maakt, bevat de opgeslagen opname minder ruis. (De beeldkwaliteit van het Live View-beeld is anders dan die van de opgeslagen opname.
8 Movie-opname U kunt movie-opnamen inschakelen door de schakelaar voor Live View-/movie-opnamen op te zetten. Zie pagina 5 voor kaarten waarop movies kunnen worden. Wanneer u de camera in de hand houdt en movies opneemt, kan het bewegen van de camera leiden tot onscherpe opnamen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken. Full HD 1080 Full HD 1080 duidt op compatibiliteit met High-Definition met 1080 verticale pixels (scanlijnen).
k Movie-opname / Opnamen maken met automatische belichting Wanneer de opnamemodus is ingesteld op , of , schakelt de camera over op automatische belichtingsregeling, met instellingen die geschikt zijn voor de huidige lichtomstandigheden van de scene. De belichting is dezelfde voor alle opnamemodi. het programmakeuzewiel in 1 Stel op , of . de schakelaar voor Live View-/ 2 Stel movie-opnamen in op . De reflexspiegel maakt een geluid en de opname verschijnt op het LCD-scherm.
k Movie-opname AE met sluitertijdvoorkeuze Wanneer de opnamemodus is ingesteld op kunt u de sluitertijd voor movie-opnamen handmatig instellen. De ISO-snelheid en het diafragma worden automatisch ingesteld voor de juiste belichting voor de lichtomstandigheden. 1 Stel het programmakeuzewiel in op . de schakelaar voor Live View-/ 2 Stel movie-opnamen in op . de gewenste sluitertijd in. 3 Stel Terwijl u op het LCD-scherm kijkt, Sluitertijd draait u aan het instelwiel <6>.
k Movie-opname AE met diafragmavoorkeuze Wanneer de opnamemodus is ingesteld op , kunt u het diafragma handmatig instellen voor movie-opname. De ISO-snelheid en de sluitertijd worden automatisch ingesteld voor de juiste belichting voor de lichtomstandigheden. 1 Stel het programmakeuzewiel in op . de schakelaar voor Live View-/ 2 Stel movie-opnamen in op . het gewenste diafragma in. 3 Stel Terwijl u op het LCD-scherm kijkt, draait u aan het instelwiel <6>.
k Movie-opname ISO-snelheid in modus De ISO-snelheid wordt automatisch ingesteld op een waarde tussen ISO 100 en ISO 6400. ISO-snelheid in de modi d>, , en De ISO-snelheid wordt automatisch ingesteld op een waarde tussen ISO 100 en ISO 6400. Als u bij [z2: ISO-snelheidsinst.] (pag. 161) in de modus d, f of F in [ISO-snelh.bereik] de instelling [Maximum] instelt op [H (12800)], wordt het automatische ISO-bereik verhoogd tot H (gelijk aan ISO 12800).
k Movie-opname Opmerkingen bij de modi , < d>, , en In de modus wordt het scènepictogram voor de scène die door de camera wordt gedetecteerd, linksboven in het scherm weergegeven (pag. 285). U kunt de belichting vergrendelen (AE-vergrendeling) door op de knop te drukken (behalve in de modus , pag. 217). De belichtingsinstelling wordt weergegeven gedurende het aantal seconden dat is ingesteld bij [z6: Meettimer].
k Movie-opname Scènepictogrammen Tijdens het maken van movie-opnamen in de modus wordt een pictogram weergegeven dat de scène vertegenwoordigt die door de camera is gedetecteerd en wordt de opname op die scène afgestemd. Bij bepaalde scènes of opnameomstandigheden komt het weergegeven pictogram mogelijk niet overeen met de daadwerkelijke scène.
k Movie-opname Opnamen maken met handmatige belichting U kunt de sluitertijd, het diafragma en de ISO-snelheid voor movieopnamen handmatig instellen. Het handmatig instellen van de belichting voor movie-opname is bedoeld voor geavanceerde gebruikers. het programmakeuzewiel in 1 Stel op . de schakelaar voor Live View-/ 2 Stel movie-opnamen in op . de ISO-snelheid in. 3 Stel Druk op de knop . Het scherm ISO-snelheid wordt geopend op het LCD-scherm.
k Movie-opname scherp en start de 5 Stel movie-opname. De procedure is dezelfde als stap 3 en 4 voor 'Opnamen maken met automatische belichting' (pag. 280). ISO-snelheid in modus Als u [Auto] (A) selecteert, wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld op een waarde tussen ISO 100 en ISO 6400. Als u onder [z2: ISO-snelheidsinst.] bij [ISO-snelh.bereik] de waarde [Maximum] instelt op [H (12800)] (pag. 161), wordt het automatische ISO-bereik niet tot het maximum H uitgebreid.
k Movie-opname Als [Minimum] is ingesteld op [L(50)] in [ISO-snelh.bereik] en u overschakelt van foto's naar movie-opname, is de minimuminstelling voor het handmatig instelbare ISO-bereik voor movie-opname ISO 100. Dit kan niet worden uitgebreid naar ISO 50. Het wordt afgeraden om tijdens de movie-opname de sluitertijd of het diafragma aan te passen omdat de wijzigingen in de belichting worden opgenomen.
k Movie-opname Informatiedisplay Telkens als u op de knop drukt, wordt het informatiedisplay vernieuwd.
k Movie-opname U kunt de digitale horizon weergeven door op de knop te drukken (pag. 75). Als de AF-methode is ingesteld op [u +volgen] of als de camera via een HDMI-kabel (pag. 351) op een tv is aangesloten, kan de digitale horizon niet worden weergegeven. De digitale horizon, de rasterlijnen en het histogram kunnen tijdens movie-opnamen niet worden weergegeven. (De weergave verdwijnt wanneer u begint met de opname van een movie.
k Movie-opname Opmerkingen over movie-opnamen Instellingen voor movie-opnamen staan op de menutabbladen [z4] en [z5] (pag. 313). In de modus worden de menutabbladen [z2] en [z3] weergegeven. Telkens wanneer u een movie opneemt, wordt er een moviebestand gemaakt. Als het bestand groter is dan 4 GB, wordt er verder gegaan met een nieuw bestand. Dit gebeurt telkens na ongeveer 4 GB. Het beeldveld van de movie-opname is circa 100% (waarbij het movieopnameformaat is ingesteld op L).
k Movie-opname Simulatie van de definitieve opname Bij de simulatie van de definitieve opname worden de effecten van van de huidige instellingen voor beeldstijl, witbalans en andere functies in het beeld zichtbaar gemaakt, zodat u weet hoe de daadwerkelijke opname eruit gaat zien. Tijdens het maken van movie-opnamen worden de effecten van de hieronder vermelde instellingen automatisch in het beeld weergegeven.
k Movie-opname Foto's maken Tijdens het maken van movie-opnamen kunt u nog altijd foto's maken door de ontspanknop volledig in te drukken. Foto's nemen tijdens movie-opnamen Als u tijdens movie-opname een foto maakt, staat de movie-opname gedurende circa 1 seconde stil. De gemaakte foto wordt op de kaart opgeslagen en de movieopname wordt automatisch hervat wanneer de Live View-opname wordt weergegeven. De movie en foto worden op de kaart opgeslagen als afzonderlijke bestanden. Als bij [51: Opn.
k Movie-opname Als [z5: Functie knop V] is ingesteld op [ /k] of [q/k] (pag. 316), kunt u geen foto's maken. Bij foto's maken tijdens movie-opnamen geldt circa 100% dekking met L, w en x (wanneer de opnamekwaliteit is ingesteld op JPEG 73). AEB kan niet worden gebruikt. Zelfs wanneer er een flitser wordt gebruikt, zal deze niet flitsen. Het is mogelijk om continu foto's te maken tijdens movie-opname. Maar de vastgelegde opnamen worden niet weergegeven op het scherm.
Instellingen voor de opnamefunctie Instellingen met B/R/f/i/A Indien u op de knop , , of drukt terwijl de opname op het LCD-scherm wordt weergegeven, verschijnt het scherm met instellingen op het LCD-scherm en kunt u het instelwiel <6> of <5> gebruiken om de bijbehorende functie in te stellen. Tijdens opname met handmatige belichting (pag. 286), kunt u op de knop drukken om de ISO-snelheid in te stellen.
Instellingen voor de opnamefunctie Q Quick Control In de modi , , , en kunnen de opties voor AF-methode, Transportmodus, Movie-opnameformaat, Opnameniveau (alleen handmatig instellen), Opnemen/afspelen, kaart en beeldkwaliteit (foto's), Witbalans, Beeldstijl en Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) worden ingesteld. In de modus kunnen alleen de vetgedrukte functies worden ingesteld. 1 Druk op de knop (7). De instelbare functies worden weergegeven.
3 Het movie-opnameformaat instellen Met [z4: Movie-opn.formaat] (het tabblad [z2] in ) kunt u het movieformaat, de framesnelheid per seconde en de compressiemethode instellen. De op het scherm [Movie-opn. formaat] weergegeven beeldsnelheid wisselt automatisch, afhankelijk van de instelling voor [53: Videosysteem] (pag. 467). Beeldformaat L 1920x1080 Full HD-opnamekwaliteit (Full High-Definition). De aspect ratio is 16:9. w 1280x720 HD-opnamekwaliteit (High-Definition). De aspect ratio is 16:9.
3 Het movie-opnameformaat instellen Compressiemethode W ALL-I (voor bewerken/I-only) Comprimeert één frame tegelijkertijd voor opname. Hoewel de bestandsgrootte groter is dan bij IPB (standaard), is de movie geschikter voor bewerken. X IPB (standaard) Comprimeert meerdere frames tegelijkertijd voor opname. Omdat de bestandsgrootte kleiner is dan bij ALL-I (voor bewerken), kunt u langer opnamen maken (met een kaart met dezelfde capaciteit).
3 Het movie-opnameformaat instellen Moviebestanden die groter zijn dan 4 GB Wanneer u een movie opneemt die groter is dan 4 GB, kunt u zonder onderbreking blijven opnemen. Tijdens movie-opnamen begint de verstreken opnametijd of de tijdcode die in het movie-opnamescherm wordt weergegeven te knipperen circa 30 seconden voordat het bestand groter wordt dan 4 GB.
3 De geluidsopname instellen U kunt movies opnemen terwijl u geluid opneemt met de ingebouwde monomicrofoon of een in de handel verkrijgbare externe stereomicrofoon. U kunt het geluidsopnameniveau naar wens instellen. Instellingen voor geluidsopname vindt u onder [z4: Geluidsopname] (het tabblad [z2] in ). Geluidsopname/Geluidsopnameniveau Auto : Het geluidsopnameniveau wordt automatisch aangepast. Automatische niveauregeling functioneert automatisch in reactie op het geluidsniveau.
3 De geluidsopname instellen Windfilter/Demper Windfilter Demper : Wanneer [Inschakelen] is ingesteld, wordt de windruis bij buitenopnamen verminderd. Deze functie wordt alleen geactiveerd bij gebruik van de ingebouwde microfoon. De instelling [Inschakelen] vermindert ook lage bastonen, dus stel Windfilter in op [Uitschakelen] als er geen sprake is van wind. Er wordt dan een natuurlijkere geluidsopname gemaakt dan met de instelling [Inschakelen].
3 Stille bedieningN U kunt de instellingen van de ISO-snelheid, het geluidsopnameniveau, enzovoort wijzigen zonder te veel geluid te maken terwijl u een movie opneemt. Als [z5: Stille bediening] is ingesteld op [Insch. h], kunt u het touch pad gebruiken op de binnenste ring van het snelinstelwiel. U tikt gewoon op de boven-, onder-, linker-, of rechterkant van voor stille bediening.
3 De tijdcode instellen De tijdcode is een tijdreferentie die automatisch wordt opgenomen om de movie te synchroniseren tijdens movie-opname. De tijdcode wordt altijd opgenomen en wel met de volgende eenheden: uren, minuten, seconden en frames. De tijdcode wordt voornamelijk gebruikt tijdens het bewerken van de movie. Gebruik [z5: Tijdcode] (tabblad [z3] in ) om de tijdcode in te stellen. Count up Tijdens opn. : De tijdcode telt altijd alleen maar op terwijl u een movie opneemt.
3 De tijdcode instellen Movie opn. teller U kunt selecteren wat u wilt weergeven op het movie-opnamescherm. Opn. tijd Tijdcode : Geeft de verstreken tijd aan vanaf het begin van de movie-opname. : Geeft de tijdcode aan tijdens de movie-opname. Movie afs. teller U kunt selecteren wat u wilt weergeven op het movieweergavescherm. Opn. tijd Tijdcode : Geeft de opnametijd en weergavetijd weer tijdens de movieweergave : Geeft de tijdcode aan tijdens de movie-opname.
3 De tijdcode instellen Drop frame Indien de instelling voor framerate is ingesteld op 6(29,97 fps) of 8(59,94 fps), veroorzaakt het frame-aantal van de tijdcode een afwijking tussen de werkelijke tijd en de tijdcode. Deze afwijking kan automatisch worden gecorrigeerd. Deze correctiefunctie heet 'drop frame'. Inschakelen : De afwijking wordt automatisch gecorrigeerd door tijdcodenummers over te slaan (DF: Drop frame). Uitschak. : De afwijking wordt niet gecorrigeerd (NDF: Non-drop frame).
a Time-lapse-movies maken U kunt foto's die zijn gemaakt bij een ingestelde interval automatisch aan elkaar plakken om zo een time-lapse-movie te maken. Een time-lapse-movie laat in een veel kortere periode dan de werkelijke tijd zien hoe een onderwerp verandert. Dit is geschikt voor observatie vanaf een vast punt van een veranderende omgeving, groeiende planten, beweging van de hemellichamen, enz. Time-lapse-movies worden opgenomen in L 6 W (NTSC) of L 5 W (PAL).
a Time-lapse-movies maken het interval en aantal 5 Stel opnamen in. Vereiste tijd Afspeeltijd Controleer de [k: Vereiste tijd] and [3: Afspeeltijd] onderin het scherm om het interval tussen de opnamen en het aantal opnamen in te stellen. Selecteer het in te stellen aantal (uren: minuten: seconden/aantal opnamen). Druk op <0> zodat wordt weergegeven. Selecteer het gewenste aantal en druk op <0>. (U keert terug naar .) Opname-interval Instelbaar van [00:00:01] t/m [99:59:59].
a Time-lapse-movies maken Resterende kaarttijd De totale lengte van een time-lapse-movie die kan worden opgeslagen op de kaart op basis van de resterende capaciteit. het menu af. 8 Sluit Druk op de knop om het menuscherm af te sluiten. het bericht. 9 Lees Lees het bericht en selecteer [OK]. proefopnamen. 10 Maak Stel de belichting en opnamefuncties in en druk de ontspanknop half in om scherp te stellen, net zoals bij het maken van Live View-opnamen.
a Time-lapse-movies maken de time-lapse-movie. 12 Maak Druk de ontspanknop half in en Resterende opnamen Time-lapse-movie controleer de scherpstelling en belichting. Druk de ontspanknop helemaal in om het maken van de time-lapse-movie te starten. AF werkt niet tijdens de time-lapse-movieopnamen. De belichting die voor de eerste opname is ingesteld, wordt ook toegepast op alle volgende opnamen. Tijdens het maken van de time-lapsemovie wordt er niets weergegeven op het LCD-scherm.
a Time-lapse-movies maken Als time-lapse-movie is ingesteld op [Inschakelen] kunt u [z4: Movieopn.formaat] en [53: Videosysteem] niet instellen. Als de camera met de interfacekabel op een computer of printer is aangesloten of als er een HDMI-kabel op de camera is aangesloten, kunt u [Inschakelen] niet selecteren. De maximale ISO-snelheid is ISO 3200 in de modi , , en , en in de modus met Auto ISO ingesteld. Bulbbelichting kan niet worden uitgevoerd.
a Time-lapse-movies maken Als de tijd die het kost om op de kaart op te nemen vanwege de ingestelde opnamefuncties of de prestaties van de kaart langer is dan het interval tussen de opnamen, wordt een aantal opnamen mogelijk niet met de ingestelde intervallen gemaakt. De opnamen worden niet als foto's opgeslagen. Zelfs als u de timelapse-movie na slechts één opname al annuleert, wordt er een moviebestand gemaakt.
a Time-lapse-movies maken U kunt met een volledig opgeladen accu LP-E6N time-lapse-movieopnamen uitvoeren voor de duur in de onderstaande tabel (vanaf het begin van opnamen totdat de accu leeg is). Totale mogelijke tijd voor time-lapse-movie-opname Kamertemperatuur (23 °C) Lage temperaturen (0 °C) Opname-interval: 1 sec. 2 u. 15 min. 2 u. 10 min. Opname-interval: 10 sec. 4 u. 5 min. 3 u. 55 min. Als u de afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag.
3 Menufunctie-instellingen z4 Wanneer de schakelaar voor Live View-/ movie-opnamen is ingesteld op , wordt het movie-opnamemenu weergegeven onder de tabbladen [z4] en [z5] (de tabbladen [z2] [z3] in ). Servo AF voor movies Tijdens het maken van een movie wordt door de camera continu scherpgesteld op het onderwerp. De standaardinstelling is [Uitschakelen]. Wanneer [Inschakelen] is ingesteld: • De camera stelt voortdurend op het onderwerp scherp, ook wanneer u de ontspanknop niet half indrukt.
3 Menufunctie-instellingen • Als u de focus bij een bepaald punt wilt houden of als u wilt dat er geen geluid van de lens wordt opgenomen, kunt u tijdelijk Servo AF voor movies stoppen door op de knop te drukken die onder [83: Aangepaste bediening] aan [Servo AF voor movies gepauzeerd] of [AF-stop] is toegewezen. Wanneer u Servo AF voor movies stopt, wordt het AF-punt grijs weergegeven. • Als onder [83: Aangepaste bediening] een knop wordt toegewezen aan [Servo AF voor movies gepauzeerd] (pag.
3 Menufunctie-instellingen AF-methode U kunt [u+volgen] of [FlexiZone - Single] selecteren (pag. 269-272). Raster weergeven Met [3x3 l] of [6x4 m] kunt u rasterlijnen weergeven om u te helpen de camera verticaal of horizontaal recht te houden. Ook met [3x3+diag n] wordt het raster in combinatie met diagonale lijnen weergegeven om u te helpen een uitgebalanceerde compositie te bereiken door de kruispunten over het onderwerp uit te lijnen.
3 Menufunctie-instellingen MeettimerN U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven (duur van de AE-vergrendeling). Tijdcode U kunt de tijdcode instellen. Raadpleeg pagina 303 en 305 voor meer informatie. Stille bedieningN Wanneer [h insch.] is ingesteld, kunt u het touch pad en het scherm Quick Control (Snel instellen) tijdens movie-opnamen gebruiken om instellingen geluidloos te wijzigen. Zie pagina 302 voor meer informatie.
Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-opnamen Witte en rode waarschuwingspictogrammen voor interne temperatuur Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurige movieopname of bij een hoge omgevingstemperatuur, verschijnt er een witte of een rode . Het witte pictogram geeft aan dat de beeldkwaliteit van foto's zal verslechteren. Het wordt aanbevolen om even te stoppen met fotograferen en de camera enige tijd te laten afkoelen.
Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-opnamen Opname- en beeldkwaliteit Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt, wordt tijdens movie-opname rechts in het scherm mogelijk een indicator met vijf niveaus weergegeven. Deze geeft aan hoeveel gegevens nog niet naar de kaart zijn geschreven (beschikbare capaciteit van het interne buffergeheugen). Hoe langzamer de kaart, Indicator hoe sneller de indicator stijgt. Als de indicator vol raakt, wordt de movie-opname automatisch gestopt.
9 Opnamen weergeven Dit hoofdstuk bevat informatie over hoe u foto's en movies kunt weergeven en wissen, opnamen kunt weergeven op een tv-scherm en over andere aan weergave gerelateerde functies. Opnamen die zijn gemaakt en opgeslagen met een ander toestel Mogelijk geeft de camera opnamen die met een andere camera zijn vastgelegd of met een computer zijn bewerkt, of waarvan de bestandsnaam is gewijzigd niet goed weer.
x Opnamen weergeven Weergave van één opname 1 Geef de opname weer. Druk op de knop . De laatst gemaakte of laatst bekeken opname wordt weergegeven. een opname. 2 Selecteer Als u de opnamen in omgekeerde volgorde wilt weergeven, draait u het instelwiel <5> linksom. Wilt u de opnamen in chronologische volgorde weergeven, dan draait u het instelwiel rechtsom. Telkens als u op de knop drukt, wordt het informatiedisplay vernieuwd.
x Opnamen weergeven de opnameweergave. 3 Beëindig Druk op de knop om de opnameweergave te beëindigen en om meteen weer opnamen te kunnen maken. Weergave met opname-informatie Als het opname-informatiescherm wordt weergegeven (pag. 320), kunt u <9> omhoog of omlaag kantelen om de onder in het scherm weergegeven opname-informatie als volgt te wijzigen. Raadpleeg pagina 323 en 324 voor meer informatie.
B: weergave met opname-informatie Voorbeeldinformatie voor foto's Weergave met basisinformatie Eye-Fi-overdracht voltooid Eye-Fi-overdrachtstatus Accuniveau Classificatie Beveilig beelden Kaart Mapnummer bestandsnummer Nummer van de opname/ Totaal aantal opgenomen beelden Sluitertijd Opnamekwaliteit/ bewerkte opnamen/ bijsnijden Diafragma Lichte tonen prioriteit Waarde voor belichtingscompensatie ISO-snelheid Als de opname is gemaakt met een andere camera, wordt bepaalde opname-informatie mogeli
B: weergave met opname-informatie Weergave met opname-informatie • Gedetailleerde informatie Waarde voor belichtingscompensatie Diafragma Sluitertijd Histogram (Helderheid/RGB) Opnamedatum en -tijd ISO-snelheid Opnamemodus/ Meerdere opnamen Schuifbalk Lichte tonen prioriteit Witbalans Meetmethode Bestandsgrootte Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) Witbalanscorrectie/ correctiegegevens AF-fijnafstelling Beeldstijl/Instellingen Waarde flitsbelichtingscompensatie/ HDR-modus/ Rui
B: weergave met opname-informatie • Informatie over lens/histogram Histogramweergave (helderheid) Naam van lens Histogramweergave (RGB) Brandpuntsafstand • Informatie over witbalans • Beeldstijlinformatie 1 • Beeldstijlinformatie 2 • Informatie over kleurruimte en ruisreductie • Informatie over lensafwijkingscorrectie Als u GPS-ontvanger GP-E2 hebt gebruikt om GPS-informatie voor de opname vast te leggen, kantelt u <9> omhoog of omlaag om het scherm 'GPS-informatie' weer te geven.
B: weergave met opname-informatie Voorbeeld van de movie-informatieweergave Movieweergave Diafragma Sluitertijd ISO-snelheid Movie-opnamemodus/ time-lapse-movie Bestandsgrootte Movie-opnameformaat Framerate Opnametijd/tijdcode Compressiemethode • < > en < > modi: sluitertijd, diafragma en ISO-snelheid worden niet weergegeven. • Modus < >: diafragma en ISO-snelheid worden niet weergegeven. • Modus < >: sluitertijd en ISO-snelheid worden niet weergegeven.
B: weergave met opname-informatie Histogram Het helderheidshistogram toont de verdeling van het belichtingsniveau en de algehele helderheid. Het RGB-histogram is geschikt voor controle van de kleurverzadiging en -gradatie. De histogramweergave kan worden gewisseld met [33: Histogram]. Weergave van [Helderheid] Voorbeeldhistogrammen Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling van het helderheidsniveau van de opname.
x Snel opnamen zoeken H Meerdere opnamen weergeven op één scherm (indexweergave) In de indexweergave, waarbij 4, 9, 36 of 100 opnamen op één scherm worden weergegeven, kunt u snel opnamen zoeken. 1 Druk op de knop . Tijdens het weergeven van opnamen of wanneer de camera gereed is om opnamen te maken, drukt u op de knop . [6u] wordt rechtsonder op het scherm weergegeven. over naar de indexweergave. 2 Schakel Draai het instelwiel <6> linksom. Er verschijnt een index van 4 opnamen.
x Snel opnamen zoeken I Door opnamen navigeren (opnamesprong) In de weergave van één opname kunt u aan het instelwiel <6> draaien om snel vooruit of achteruit door de opnamen te bladeren, al naar gelang de ingestelde sprongmethode. 1 Selecteer [Spring met 6]. Selecteer [Spring met 6] op het tabblad [32] en druk vervolgens op <0>. de sprongmethode. 2 Selecteer Selecteer de sprongmethode en druk vervolgens op <0>.
x Snel opnamen zoeken door te springen. 3 Navigeer Druk op de knop om de Sprongmethode opnamen weer te geven. Draai in de weergave van één opname aan het instelwiel <6>. U kunt door de opnamen bladeren met de ingestelde methode. Weergavepositie Selecteer [Datum] om opnamen te zoeken op opnamedatum. Als u opnamen op map wilt zoeken, selecteert u [Map]. Als de kaart zowel movies als foto's bevat, selecteert u [Movies] of [Foto's] om een van beide categorieën weer te geven.
u Opnamen vergroten Opnamen kunnen op het LCD-scherm circa 1,5 tot 16x worden uitvergroot. 1 Positie van vergroot gebied Vergroot het beeld. De opname kan als volgt worden vergroot: 1. Tijdens het weergeven van opnamen (weergave van één opname); 2. Tijdens de kijktijd na het maken van opnamen; 3. Vanuit de opnamemodus. Druk op de knop . De vergrote weergave wordt geactiveerd. Het vergrotingsgebied en [6u] worden rechtsonder op het scherm weergegeven.
u Opnamen vergroten 3 Instellingen voor vergroting Wanneer u op het tabblad [33] de optie [Vergroting (ca.)] selecteert, kunt u het punt van waaruit wordt vergroot en het startpunt voor de vergrote weergave instellen. 1x (geen vergroting) Het beeld wordt niet vergroot weergegeven. De vergrote weergave start vanuit de weergave van één opname. 2x, 4x, 8x, 10x (vergroot vanuit centrum) De vergrote weergave start vanuit het midden van het beeld, op de ingestelde vergroting. Ware grootte (v. ges.
X Beelden vergelijken (weergave van twee opnamen) U kunt twee opnamen naast elkaar op het LCD-scherm weergeven. In de weergave van twee opnamen kunt u zowel de vergrote weergave of opnamesprong, als beveiliging, classificatie en de wisfunctie van opnamen gebruiken. 1 Stel de weergave van twee opnamen in. Druk tijdens de opnameweergave op de knop . De 2-beeldindexweergave verschijnt. De op dat moment geselecteerde opname wordt gemarkeerd met een oranje kader.
b De opname roteren U kunt de weergegeven opname in de gewenste positie draaien. 1 Selecteer [Beeld roteren]. Selecteer [Beeld roteren] op het tabblad [31] en druk vervolgens op <0>. een opname. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om de opname te selecteren die u wilt draaien. U kunt ook een opname selecteren in de indexweergave (pag. 327). de opname. 3 Draai Elke keer dat u op <0> drukt, wordt de opname als volgt rechtsom geroteerd: 90° 9 270° 9 0°.
K Opnamen beveiligen U kunt belangrijke beelden beveiligen om te voorkomen dat deze per ongeluk worden gewist met de wisfunctie van de camera. 3 Eén opname beveiligen 1 Selecteer [Beveilig beelden]. Selecteer [Beveilig beelden] op het tabblad [31] en druk vervolgens op <0>. [Selecteer beelden]. 2 Selecteer Er wordt een opname weergegeven. Wisbeveiligingspictogram een opname. 3 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om de opname te selecteren die u wilt beveiligen.
K Opnamen beveiligen 3 Alle opnamen in een map of op een kaart beveiligen U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk beveiligen. Wanneer u [Alle beelden in map] of [Alle beelden op kaart] in [31: Beveilig beelden] selecteert, worden alle beelden in de map of op de kaart beveiligd. Om de opnamebeveiliging te annuleren, selecteert u [Wis bev. beelden in map] of [Wis bev. alle beelden op kaart]. Als u de kaart formatteert (pag. 67), worden ook beveiligde opnamen verwijderd.
K Opnamen beveiligen Opnamen beveiligen met de knop Tijdens de opnameweergave kunt u de knop gebruiken om een opname te beveiligen. 1 Selecteer [Functie knop m]. Selecteer op het tabblad [53] de optie [Functie knop m] en druk vervolgens op <0>. 2 Selecteer [Beveiligen]. een opname. 3 Selecteer Druk op de knop om de opnamen weer te geven. Draai aan het instelwiel <5> om de opname te selecteren die u wilt beveiligen. U kunt ook een foto of movie selecteren in de indexweergave (pag.
Classificaties instellen U kunt opnamen (foto's en movies) beoordelen met een van de vijf classificaties: l/m/n/o/p. Deze functie heet classificatie. Classificaties instellen met de knop 1 Selecteer een opname. Draai tijdens de opnameweergave aan het instelwiel <5> om de foto of movie te selecteren die u wilt classificeren. U kunt ook een foto of movie selecteren in de indexweergave (pag. 327). de opname.
Classificaties instellen 3 Classificaties instellen via het menu 1 Selecteer [Classificatie]. Selecteer [Classificatie] op het tabblad [32] en druk vervolgens op <0>. een opname. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om een opname of movie te selecteren die u wilt classificeren. Als u op de knop drukt en het instelwiel <6> linksom draait, kunt u een opname selecteren in de weergave van drie opnamen. Als u wilt terugkeren naar de weergave van één opname, draait u het instelwiel <6> rechtsom.
Classificaties instellen Er kunnen in totaal maximaal 999 opnamen met een bepaalde classificatie worden weergegeven. Indien er meer dan 999 opnamen zijn met een bepaalde classificatie, wordt er [###] weergegeven. Het voordeel van classificaties Met [32: Spring met 6] kunt u alleen opnamen met een bepaalde classificatie weergeven. Met [32: Diavoorstelling] kunt u alleen opnamen met een bepaalde classificatie weergeven. Met Digital Photo Professional (EOS-software, pag.
Q Quick Control voor weergave Tijdens weergave kunt u op de knop drukken om de volgende opties in te stellen: [J: Beveilig beelden], [b: Beeld roteren], [9: Classificatie], [R: RAW-beeldverwerking] (alleen RAW-beelden), [S: Wijzig formaat] (alleen JPEG-beelden), [N: Bijsnijden] (alleen JPEG-beelden)], [ : Overbelichtingwaarsch.], [ : AF-puntweergave] en [e: Spring met 6]. Voor movies kunnen alleen de functies die hierboven vetgedrukt worden weergegeven worden ingesteld. 1 Druk op de knop .
Q Quick Control voor weergave Stel [51: Auto. roteren] in op [AanzD] om een opname te draaien. Als [AanD] of [Uit] is ingesteld, wordt de instelling [b Beeld roteren] toegevoegd aan de opname, maar de camera zal de opname niet draaien voor weergave. Wanneer u op de knop drukt tijdens de indexweergave, wordt er overgeschakeld op de weergave van één opname en verschijnt het scherm Sneltoetsen. Druk nogmaals op de knop om terug te keren naar de indexweergave.
k Genieten van movies U kunt movies op de volgende drie manieren afspelen: Afspelen op een televisie (pag. 351) Als u de camera met HDMI-kabel HTC100 (afzonderlijk verkrijgbaar) op een televisie aansluit, kunt u de foto's en movies op de camera op de televisie weergeven. Omdat harddiskrecorders geen HDMI IN-poort bevatten, kan de camera niet met een HDMI-kabel op een dergelijke recorder worden aangesloten.
k Genieten van movies Afspelen en bewerken op een computer Als u een movie wilt afspelen of bewerken, hebt u vooraf geïnstalleerde of algemene software nodig die compatibel is met de opname-indeling van de movie. Als u een movie wilt afspelen of bewerken met commerciële software, hebt u software nodig die compatibel is met MOV-movies. Voor meer informatie over commerciële software van derden dient u de fabrikant van de software te raadplegen.
k Movies afspelen 1 Geef de opname weer. Druk op de knop om een opname weer te geven. een movie. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om de movie te selecteren die u wilt afspelen. Bij weergave van één opname geeft het pictogram , dat linksboven wordt weergegeven, aan dat het om een movie gaat. In de indexweergave geeft de perforatie links van een miniatuur aan dat het een movie is. Movies kunnen niet in de indexweergave worden weergegeven.
k Movies afspelen Movieweergavepaneel Bewerking Beschrijving van weergave 7 Afspelen Door op <0> te drukken, kunt u schakelen tussen weergeven en stoppen. 8 Vertraagd Pas de vertragingssnelheid aan door aan het instelwiel <5> te draaien. De vertraagde snelheid wordt rechtsboven in het scherm aangegeven. 5 Eerste beeld Hiermee wordt het eerste beeld van de movie weergegeven. 3 Vorig beeld Elke keer dat u op <0> drukt, wordt het vorige beeld weergegeven.
X De eerste en laatste beelden van een movie bewerken U kunt de eerste en laatste beelden van een movie bewerken in tussenstappen van circa 1 seconde. U kunt ook time-lapse-movies bewerken. 1 Selecteer [X] in het movieweergavescherm. Het paneel voor moviebewerking wordt onder aan het scherm weergegeven. aan welk deel moet worden 2 Geef verwijderd. Selecteer [U] (Snijden begin) of [V] (Snijden eind) en druk op <0>. Kantel <9> naar links of rechts om het vorige of volgende beeld te bekijken.
X De eerste en laatste beelden van een movie bewerken de bewerkte movie op. 4 Sla Selecteer [W] en druk vervolgens op <0>. Het scherm Opslaan wordt weergegeven. Om het bestand als een nieuwe movie op te slaan, selecteert u [Nieuw bestand]. Als u het bestand wilt opslaan en het originele moviebestand wilt overschrijven, selecteert u [Overschrijven] en drukt u vervolgens op <0>. Selecteer [OK] op het bevestigingsscherm om de bewerkte movie op te slaan en terug te keren naar het movieweergavescherm.
3 Diavoorstelling (automatische weergave) U kunt de opnamen op de kaart weergeven als een automatische diavoorstelling. 1 Aantal weer te geven opnamen Selecteer [Diavoorstelling]. Selecteer [Diavoorstelling] op het tabblad [32] en druk vervolgens op <0>. de opnamen die u wilt 2 Selecteer afspelen. Selecteer de gewenste optie in het scherm en druk op <0>. Alle bldn/Movies/Foto's/Beveiligen Selecteer één van de volgende opties: [jAlle bldn] [kMovies] [zFoto's] [JBeveiligen]. Druk vervolgens op <0>.
3 Diavoorstelling (automatische weergave) Optie Beschrijving van weergave jAlle bldn Alle foto's en movies op de geheugenkaart worden weergegeven. iDatum De foto's en movies die zijn vastgelegd op de geselecteerde opnamedatum, worden weergegeven. nMap De foto's en movies in de geselecteerde map worden weergegeven. kMovies Alleen de movies op de geheugenkaart worden weergegeven. zFoto's Alleen de foto's op de geheugenkaart worden weergegeven.
3 Diavoorstelling (automatische weergave) de diavoorstelling. 4 Start Selecteer [Start] en druk vervolgens op <0>. Nadat de tekst [Laden van beeld...] is weergegeven, begint de diavoorstelling. de diavoorstelling. 5 Beëindig Als u de diavoorstelling wilt afsluiten en wilt terugkeren naar het instellingenscherm, drukt u op de knop . Als u de diavoorstelling wilt pauzeren, drukt u op <0>. Tijdens het pauzeren wordt [G] in de linkerbovenhoek van de opname weergegeven.
Opnamen op een televisie bekijken Als u de camera met een HDMI-kabel (afzonderlijk verkrijgbaar) op een televisie aansluit, kunt u de foto's en movies op de camera op de televisie weergeven. Voor de HDMI-kabel wordt HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) aanbevolen. Als het beeld niet op het tv-scherm wordt weergegeven, controleert u of [53: Videosysteem] correct is ingesteld op [Voor NTSC] of [Voor PAL] (afhankelijk van de videostandaard van uw televisie). 1 Sluit de HDMI-kabel aan op de camera.
Opnamen op een televisie bekijken Pas het geluidsvolume van de movie aan via de tv. Het geluidsvolume kan niet met de camera worden aangepast. Schakel de camera en de tv uit voordat u de kabel tussen de camera en de tv aansluit of verwijdert. Op bepaalde tv's worden de weergegeven opnamen mogelijk afgesneden. Sluit geen andere apparaten aan op de -aansluiting van de camera. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Opnamen op een televisie bekijken op de knop op de 3 Druk camera. Op de tv wordt een opname weergegeven. U kunt de afstandsbediening van de tv gebruiken om opnamen af te spelen. een opname. 4 Selecteer Richt de afstandsbediening op de tv en druk op de knop / om een opname te selecteren. Fotoweergavemenu op Enter op de 5 Druk afstandsbediening. Het menu wordt weergegeven en u kunt de afspeelopties uitvoeren die links worden weergegeven.
a Opnamen kopiëren Opnamen die zich op een geheugenkaart bevinden, kunnen naar een andere geheugenkaart worden gekopieerd. 3 Eén opname kopiëren 1 Selecteer [Beeldkopie]. Selecteer [Beeldkopie] op het tabblad [31] en druk vervolgens op <0>. [Sel.Beeld]. 2 Selecteer Controleer het nummer van de kopieerbron en doelkaart en de capaciteit van de kaart. Selecteer [Sel.beeld] en druk vervolgens op <0>. Laagste bestandsnummer Aantal opnamen in de map Mapnaam de map.
a Opnamen kopiëren Totaal aantal geselecteerde opnamen de opnamen die u wilt 4 Selecteer kopiëren. Draai aan het instelwiel <5> om de gewenste opname te selecteren en druk vervolgens op <0>. Het pictogram [X] wordt linksboven in het scherm weergegeven. Als u op de knop drukt en het instelwiel <6> linksom draait, kunt u een opname selecteren in de weergave van drie opnamen. Als u wilt terugkeren naar de weergave van één opname, draait u het instelwiel <6> rechtsom.
a Opnamen kopiëren [OK]. 8 Selecteer Controleer de informatie van de bronkaart en doelkaart en selecteer vervolgens [OK]. Het kopiëren gaat van start en de voortgang wordt weergegeven. Als het kopiëren voltooid is, wordt het resultaat weergegeven. Selecteer [OK] om terug te keren naar het scherm van stap 2. 3 Alle opnamen in een map of op een kaart kopiëren U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk kopiëren. Als u bij [x1: Beeldkopie] de optie [Sel.
a Opnamen kopiëren De bestandsnaam van de gekopieerde opname is gelijk aan de bestandsnaam van de bronopname. Als [Sel.beeld] is ingesteld, is het niet mogelijk om opnamen uit meerdere mappen tegelijk te kopiëren. Selecteer in elke map opnamen om ze map voor map te kopiëren. Wanneer een opname naar een doelmap/-kaart wordt gekopieerd waar zich een opname bevindt met hetzelfde bestandsnummer, wordt het volgende weergegeven: [Sla beeld over en ga door] [Vervang bestaand beeld] [Annuleer kopie].
L Opnamen wissen U kunt overbodige opnamen één voor één of in een batch selecteren en wissen. Beveiligde opnamen (pag. 334) worden niet gewist. Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden teruggehaald. Wis een opname pas als u zeker weet dat u deze niet meer nodig hebt. Beveilig belangrijke opnamen om te voorkomen dat deze per ongeluk worden gewist. Als u een RAW+JPEG-afbeelding verwijdert, wordt zowel de RAW- als de JPEG-afbeelding verwijderd.
L Opnamen wissen 3 Opnamen selecteren [X] die in een batch moeten worden gewist Door vinkjes bij de te wissen opnamen te zetten, kunt u meerdere opnamen tegelijk wissen. 1 Selecteer [Wis beelden]. Selecteer [Wis beelden] op het tabblad [31] en druk vervolgens op <0>. [Selecteer en wis 2 Selecteer beelden]. Er wordt een opname weergegeven. Als u op de knop drukt en het instelwiel <6> linksom draait, kunt u een opname selecteren in de weergave van drie opnamen.
L Opnamen wissen 3 Alle opnamen in een map of op een kaart wissen U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk wissen. Wanneer [31: Wis beelden] is ingesteld op [Alle beelden in map] of [Alle beelden op kaart], worden alle opnamen in de map of op de kaart gewist. Als u alle opnamen, met inbegrip van beveiligde opnamen, wilt wissen, dient u de kaart te formatteren (pag. 67). De foto's op de kaart die zijn geselecteerd voor [Opn./weerg.] of [Weergave] onder [51: Opn.
De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen 3 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen De helderheid van het LCD-scherm wordt automatisch aangepast voor een optimale weergave, afhankelijk van de hoeveelheid omgevingslicht. U kunt ook het helderheidsniveau van de automatische aanpassing instellen (lichter of donkerder) of de helderheid handmatig aanpassen. 1 Selecteer [LCD-helderheid]. Selecteer op het tabblad [52] de optie [LCD-helderheid] en druk vervolgens op <0>. [Auto] of [Handmatig].
De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen 3 Verticale opnamen automatisch roteren Verticale opnamen worden automatisch geroteerd, zodat ze verticaal in plaats van horizontaal op het LCD-scherm van de camera of op de computer worden weergegeven. U kunt de instelling voor deze functie wijzigen. 1 Selecteer [Auto. roteren]. Selecteer op het tabblad [51] de optie [Auto. roteren] en druk vervolgens op <0>. de optie Auto. roteren in. 2 Stel Selecteer de gewenste instelling en druk op <0>.
10 Opnamen naverwerken U kunt RAW-opnamen verwerken en het formaat van JPEG-afbeeldingen wijzigen of deze bijsnijden. Het pictogram M rechtsboven aan een paginatitel geeft aan dat de functie alleen in de volgende modi kan worden gebruikt: . De camera kan mogelijk geen opnamen verwerken die zijn gemaakt met een andere camera. Wanneer de camera via de interfacekabel op een computer is aangesloten, kunt u geen opnamen naverwerken op de manier die in dit hoofdstuk wordt beschreven.
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN U kunt 1-bestanden verwerken met de camera en ze opslaan als JPEG-bestanden. Aangezien het RAW-bestand zelf niet wordt gewijzigd, kunt u het RAW-bestand volgens verschillende 'recepten' verwerken om er vervolgens diverse JPEG-bestanden van te maken. 41- en 61-bestanden kunnen niet met de camera worden verwerkt. Gebruik Digital Photo Professional (EOS-software, pag. 521) om die bestanden te verwerken. 1 Selecteer [RAW-beeldverwerking].
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN Het instellingenscherm weergeven Druk op <0> om het instellingenscherm weer te geven. Draai het instelwiel <5> of <6> om de instelling te wijzigen. Druk op <0> om het instellen te voltooien en terug te gaan naar het vorige scherm. de opname op. 4 Sla Selecteer [W] (Opslaan) en druk vervolgens op <0>. Selecteer [OK] om de opname op te slaan. Controleer de bestemmingsmap en het nummer van het bestand en selecteer [OK].
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN RAW-beeldverwerkingsopties Helderheid aanpassen U kunt de helderheid van de opname aanpassen met maximaal ±1 stop in stappen van 1/3-stop. Het effect van de instelling is zichtbaar in de weergegeven opname. Witbalans (pag. 174) U kunt de witbalans selecteren. Als u [Q] selecteert en op de knop drukt, selecteert u [Auto: Sfeerprioriteit] of [Auto: Witprioriteit]. Als u [P] selecteert en drukt op de knop kunt u de kleurtemperatuur instellen.
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN Kleurruimte (pag. 193) U kunt sRGB of Adobe RGB selecteren. Omdat het LCD-scherm van de camera niet compatibel is met Adobe RGB, zal de opname er niet heel anders uitzien, ongeacht de kleurruimte die is ingesteld. Correctie helderheid randen (pag. 188) Indien [Inschakelen] is ingesteld, wordt het gecorrigeerde beeld weergegeven. Als het effect niet goed te zien is, vergroot u het beeld (pag. 365) en bekijkt u de hoeken van het beeld.
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN Correctie helderheid randen, vervormingscorrectie en chromatische correctie Om correctie helderheid randen, vervormingscorrectie en chromatische correctie uit te voeren met de camera, zijn de correctiegegevens voor de gebruikte lens nodig. Als u bij het verwerken van RAW-opnamen in de camera geen correctie kunt toepassen, gebruikt u EOS Utility (EOSsoftware, pag. 521) om de correctiegegevens in de camera te registreren.
S Het formaat van JPEG-opnamen wijzigen U kunt het formaat van een JPEG-opname wijzigen om het aantal pixels te reduceren en u kunt de opname vervolgens als nieuw bestand opslaan. Het is alleen bij JPEG 3/K/5/a/b-opnamen mogelijk om het formaat te wijzigen. Het formaat van JPEG c- en RAW-opnamen kan niet worden gewijzigd. 1 Selecteer [Wijzig formaat]. Selecteer [Wijzig formaat] op het tabblad [32] en druk vervolgens op <0>. Er wordt een opname weergegeven. een opname.
S Het formaat van JPEG-opnamen wijzigen Opties voor formaatwijziging op basis van het originele beeldformaat Origineel beeldformaat 3 K 5 a b Beschikbare instellingen voor wijziging formaat K 5 a b c k k k k k k k k k k k k k k k Beeldformaten Formaten voor kleinere afbeeldingen worden hieronder weergegeven.
N JPEG-opnamen bijsnijden U kunt een JPEG-opname bijsnijden en deze opslaan als een andere opname. U kunt 3, K, 5, a en b JPEG-opnamen bijsnijden. JPEG c- en RAW-opnamen kunnen niet worden bijgesneden. 1 Selecteer [Trimmen]. Selecteer op het tabblad [x2] de optie [Trimmen] en druk vervolgens op <0>. Er wordt een afbeelding weergegeven. een opname. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om de opname te selecteren die u wilt bijsnijden.
N JPEG-opnamen bijsnijden Het bijsnijdkader verplaatsen Met <9> kunt u het kader verticaal of horizontaal over de opname schuiven. Verplaats het bijsnijdkader tot het gewenste gebied binnen het kader wordt weergegeven. De richting van het bijsnijdkader wijzigen Wanneer u op de knop drukt, wisselt het bijsnijdkader van verticaal naar horizontaal en omgekeerd. Op deze wijze kunt u van een verticale opname een horizontale opname maken. het beeldgebied dat u 4 Controleer wilt bijsnijden.
11 Sensorreiniging De voorzijde van de beeldsensor (low-pass-filter) beschikt over een zelfreinigende sensor die automatisch stof verwijdert. Ook kunnen stofwisdata aan de opname worden toegevoegd, zodat achtergebleven stofdeeltjes automatisch kunnen worden verwijderd met Digital Photo Professional (EOS-software, pag. 521).
f Automatische sensorreiniging Als u de aan-uitschakelaar op <1> of <2> zet, verwijdert de zelfreinigende sensor automatisch het stof van de voorzijde van de sensor. Normaal gesproken is de reinigingseenheid actief zonder dat u daar iets van merkt. U kunt de sensorreiniging echter ook handmatig in- of uitschakelen. De sensor nu reinigen 1 Selecteer [Sensorreiniging]. Selecteer [Sensorreiniging] op het tabblad [53] en druk vervolgens op <0>. [Reinig nuf].
3 Stofwisdata toevoegenN De zelfreinigende sensor zal er gewoonlijk voor zorgen dat er nauwelijks stof zichtbaar is op opnamen. Als er echter zichtbaar stof achterblijft, kunt u stofwisdata aan de opname toevoegen om naderhand stofvlekken te verwijderen. Digital Photo Professional (EOSsoftware, pag. 521) gebruikt de stofwisdata om stofvlekken automatisch te verwijderen. Voorbereiding Zorg voor een effen wit object, zoals een vel papier. Stel de brandpuntsafstand van de lens in op 50 mm of meer.
3 Stofwisdata toevoegenN een effen wit object. 3 Fotografeer Vul de zoeker op een afstand van 20-30 cm met een effen wit object zonder patroon en maak een opname. De foto wordt in de diafragmavoorkeuzemodus gemaakt bij een diafragma van f/22. Aangezien de opname niet wordt opgeslagen, kunnen de gegevens nog altijd worden opgehaald, ook al is er geen kaart in de camera geplaatst. Nadat de foto is gemaakt, verzamelt de camera de stofwisdata.
3 Handmatige sensorreinigingN Stof dat na de automatische sensorreiniging is achtergebleven, kunt u handmatig verwijderen met een in de handel verkrijgbaar blaasbuisje of een vergelijkbaar hulpmiddel. Haal de lens van de camera voordat u de sensor gaat reinigen. De beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden u aan om fysieke reiniging van de sensor bij een Canon Service Center te laten uitvoeren. 1 Selecteer [Sensorreiniging]. Selecteer [Sensorreiniging] op het tabblad [53] en druk vervolgens op <0>.
3 Handmatige sensorreinigingN Tijdens het reinigen van de sensor mag u geen van de onderstaande handelingen verrichten. Als de stroom wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en kunnen de sluitergordijnen of de beeldsensor beschadigd raken. • De aan-uitschakelaar op <2> zetten. • De accu verwijderen/plaatsen. Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de sensor voorzichtig. Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan het oppervlak van de sensor beschadigen.
12 Opnamen printen en overbrengen naar een computer Printen (pag. 382) U kunt de camera rechtstreeks aansluiten op een printer en de opnamen op de kaart printen. De camera is compatibel met "wPictBridge", de standaard voor rechtstreeks printen. Digital Print Order Format (DPOF) (pag. 389) Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u opnamen die op de kaart staan, printen volgens uw printinstructies, zoals de opnameselectie, het aantal exemplaren, enzovoort.
Het printen voorbereiden De procedure voor rechtstreeks printen kan volledig worden uitgevoerd via het LCD-scherm van de camera. De camera op een printer aansluiten de aan-uitschakelaar van de 1 Zet camera op <2>. de printer. 2 Installeer Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie. de camera op een printer 3 Sluit aan. Gebruik de interfacekabel die bij de camera is geleverd. Gebruik de kabelbescherming voor het aansluiten van de kabel op de camera (pag. 36).
Het printen voorbereiden de opname weer. 6 Geef Druk op de knop . De opname wordt weergegeven en het pictogram linksboven op het scherm geeft aan dat de camera op een printer is aangesloten. Controleer of de printer over een PictBridge-aansluiting beschikt. Gebruik de meegeleverde interfacekabel of een interfacekabel van Canon (pag. 454). Gebruik bij het aansluiten van de interfacekabel de meegeleverde kabelbescherming (pag. 36). U kunt movies niet printen.
w Printen De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer verschillen. Sommige instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar. Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie. Pictogram aangesloten 1 Selecteer de opname die u wilt printen. Controleer of linksboven in het LCDscherm het pictogram wordt weergegeven. Draai aan het instelwiel <5> om de opname te selecteren die u wilt printen. op <0>. 2 Druk Het scherm met printinstellingen wordt weergegeven.
w Printen Q Het papierformaat instellen Selecteer het formaat van het papier dat in de printer is geplaatst en druk vervolgens op <0>. Het scherm met papiersoorten wordt weergegeven. Y De papiersoort instellen Selecteer het type papier dat in de printer is geplaatst en druk vervolgens op <0>. Het scherm voor de pagina-indeling wordt weergegeven. U De pagina-indeling instellen Selecteer de pagina-indeling en druk vervolgens op <0>. Het scherm met printinstellingen verschijnt weer.
w Printen de printeffecten in. 4 Stel Stel ze indien nodig in. Ga naar stap 5 als u geen printeffecten wilt instellen. De schermweergave kan per printer verschillen. Selecteer de instelling en druk vervolgens op <0>. Selecteer het gewenste printeffect en druk vervolgens op <0>. Als de pictogrammen helder worden weergegeven, kunt u ook het printeffect aanpassen (pag. 386). Printeffect Omschrijving EUit Er wordt geen automatische correctie toegepast.
w Printen het printen van de datum en 5 Stel het bestandsnummer in. Stel ze indien nodig in. Selecteer en druk vervolgens op <0>. Stel de printinstellingen naar wens in en druk vervolgens op <0>. het aantal exemplaren in. 6 Stel Stel de zomertijd in als dit nodig is. Selecteer en druk vervolgens op <0>. Stel het aantal exemplaren in en druk vervolgens op <0>. met printen. 7 Begin Selecteer [Print] en druk vervolgens op <0>.
w Printen e Printeffecten aanpassen Selecteer het printeffect zoals beschreven bij stap 4 op pagina 384. Als de pictogrammen helder worden weergegeven, kunt u op de knop drukken. Vervolgens kunt u het printeffect aanpassen. De selectie die u bij stap 4 hebt gemaakt, bepaalt wat u kunt aanpassen en wat er wordt weergegeven. Helderheid Hier stelt u de helderheid van de opname in. Levels aanp.
w Printen De opname bijsnijden Kantelcorrectie U kunt de opname bijsnijden en alleen een vergrote versie van het bijgesneden gedeelte printen, net alsof de compositie opnieuw is bepaald. Stel het bijsnijden in vlak voordat u de opname print. Als u de printinstellingen wijzigt nadat u het bijsnijden hebt ingesteld, moet u het bijsnijden wellicht opnieuw instellen voordat u kunt printen. 1 Selecteer [Trimmen] in het scherm met printinstellingen. 2 Stel de grootte, positie en aspect ratio in.
w Printen Afhankelijk van de printer kunt u mogelijk een opname niet op een groot formaat printen. Verklein in dat geval het formaat van de opname (pag. 369) en print. Als de aspect ratio van de opname afwijkt van de aspect ratio van het printpapier, kan de opname aanzienlijk worden bijgesneden door de opname zonder randen te printen. Als de opname is bijgesneden, kan deze er als print korreliger uitzien vanwege het kleinere aantal pixels.
W Digital Print Order Format (DPOF) U kunt het printtype instellen en instellen of de datum en het bestandsnummer moeten worden geprint , enzovoort. De printinstellingen worden toegepast op alle opnamen die zijn geselecteerd om te worden geprint. (Ze kunnen niet voor elke opname afzonderlijk worden ingesteld.) De printopties instellen 1 Selecteer [Printopties]. Selecteer [Printopties] op het tabblad [31] en druk vervolgens op <0>. 2 Selecteer [Stel in]. de gewenste opties in.
W Digital Print Order Format (DPOF) Afdruktype Datum File No. K Standaard Er wordt één opname geprint per vel. L Index Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen geprint per vel. K L Beide Er worden zowel standaard- als indexprints gemaakt. Aan Uit Aan Uit Bij [Aan] wordt de datum van de opname geprint. Bij [Aan] wordt het bestandsnummer van de opname geprint. de instelling. 4 Verlaat Druk op de knop . Het scherm met printopties verschijnt weer.
W Digital Print Order Format (DPOF) Printopties opgeven Sel.beeld Selecteer een voor een opnamen en voeg ze aan de printtaak toe. Als u op de knop drukt en het instelwiel <6> linksom draait, kunt u een opname selecteren in de weergave van drie opnamen. Als u wilt terugkeren naar de weergave van één opname, draait u het instelwiel <6> rechtsom. Druk op de knop om de printopties op de kaart op te slaan.
W Voor DPOF geselecteerde opnamen rechtstreeks printen Met een PictBridge-printer kunt u opnamen eenvoudig met DPOF printen. 1 Bereid het printen voor. Zie pagina 380. Volg de procedure 'De camera op een printer aansluiten' tot stap 5. 2 Selecteer [Printopties] op het tabblad [31]. 3 Selecteer [Print]. [Print] wordt alleen weergegeven als de camera op een printer is aangesloten en printen mogelijk is. 4 Stel de optie [Papier inst.] in (pag. 382). Stel desgewenst de printeffecten in (pag. 384).
d Opnamen overbrengen naar een computer U kunt de camera op een computer aansluiten en opnamen die zich op de kaart bevinden vanuit de camera naar de computer overbrengen. Dit wordt een rechtstreekse beeldoverdracht genoemd. De procedure voor rechtstreekse beeldoverdracht kan volledig via het LCD-scherm van de camera worden uitgevoerd.
d Opnamen overbrengen naar een computer de aan-uitschakelaar van de 3 Zet camera op <1>. Wanneer op de computer een scherm verschijnt waarin u het programma kunt selecteren, selecteert u [EOS Utility]. Het scherm EOS Utility wordt op de computer weergegeven. Gebruik EOS Utility niet wanneer het scherm EOS Utility wordt weergegeven. Als er een ander scherm dan het hoofdvenster van EOS Utility wordt weergegeven, wordt [Directe overdracht] uit stap 5 op pagina 396 niet weergegeven.
d Opnamen overbrengen naar een computer 3 Opnamen selecteren die moeten worden overgebracht Sel.beeld 1 Selecteer [Beeldoverdracht]. Selecteer [Beeldoverdracht] op het tabblad [32] en druk vervolgens op <0>. 2 Selecteer [Beeldsel./overdr.]. 3 Selecteer [Sel.Beeld]. de opnamen die u wilt 4 Selecteer overbrengen. Draai aan het instelwiel <5> om de gewenste opname te kiezen en druk vervolgens op <0>. Draai aan het instelwiel <5> om de [X] linksboven op het scherm weer te geven en druk op <0>.
d Opnamen overbrengen naar een computer het beeld. 5 Verzend Controleer of het hoofdvenster van EOS Utility op het computerscherm wordt weergegeven. Selecteer [Directe overdracht] en druk op <0>. Selecteer in het bevestigingsscherm [OK], waarna de beelden naar de computer worden overgebracht. Ook beelden die met [Sel.n] en [Alle bldn] zijn geselecteerd, kunnen op deze manier worden overgebracht. Sel.n Selecteer [Sel.n] en vervolgens [Mapbeelden niet overgebr.].
p Opnamen selecteren voor een fotoboek U kunt aangeven welke opnamen (maximaal 998) u wilt hebben geprint in een fotoboek. Als u EOS Utility (EOS-software) gebruikt om opnamen over te brengen naar een computer, worden de geselecteerde opnamen naar een speciale map gekopieerd. Deze functie is handig als u online fotoboeken wilt bestellen. Eén opname tegelijk opgeven 1 Selecteer [Fotoboek instellen]. Selecteer op het tabblad [x1] de optie [Fotoboek instellen] en druk vervolgens op <0>.
p Opnamen selecteren voor een fotoboek Alle opnamen in een map of op een kaart opgeven U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk opgeven. Wanneer [x1: Fotoboek instellen] is ingesteld op [Alle beelden in map] of [Alle beelden op kaart], worden alle opnamen in de map of op de kaart opgegeven. Als u de selectie wilt annuleren, selecteert u [Verwijder alles in de map] of [Verwijder alles op de kaart]. RAW-opnamen en movies kunnen niet worden geselecteerd.
13 De camera aanpassen aan uw voorkeuren U kunt verschillende camerafuncties aanpassen aan uw opnamevoorkeuren met behulp van persoonlijke voorkeuzen. Ook kunnen de huidige camera-instellingen worden opgeslagen onder de posities van het programmakeuzewiel. De functies die worden uitgelegd in dit hoofdstuk, kunnen worden ingesteld en gebruikt in de volgende opnamemodi: .
3 Persoonlijke voorkeuzeN 81: Belichting Belichtingsniveauverhogingen ISO-stappen Bracketing automatisch annuleren Bracketingvolgorde A LVopnamen pag. 402 pag. 403 k Movieopnamen k k k In a k (Foto met witbalansbracketing (WB-BKT)) k Aantal bracketed opnamen pag. 404 k Veiligheidsshift pag. 405 k Zelfde belichting voor ander diafragma pag. 406 k 82: Belichting Sluitertijdbereik instellen Diafragmabereik instellen pag.
3 Persoonlijke voorkeuzeN 83: Overig Waarschuwingen z in zoeker Wielrichting bij Tv/Av Multifunctievergrendeling Aangepaste bediening Voeg bijsnijdinformatie toe Standaardwisoptie Lens intrekken als camera wordt uitgeschakeld A LVopnamen k Movieopnamen k k k k pag. 409 pag. 410 pag. 411 pag. 412 Afhankelijk van instelling k (Tijdens weergave) k k 84: Wissen Als u [84: Wis pers. voorkeuze (C.Fn)] selecteert, worden alle persoonlijke voorkeuzen gewist. Zelfs als [84: Wis pers. voorkeuze(C.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN Op het tabblad [8] kunt u een aantal camerafuncties aan uw opnamevoorkeuren aanpassen. Instellingen die afwijken van de standaardinstelling worden blauw weergegeven. C.Fn1: Belichting Belichtingsniveauverhogingen 1/3:1/3-stop 1/2:1/2-stop Hier stelt u verhogingen in stappen van 1/2 stop in voor de sluitertijd, het diafragma, AEB, de flitsbelichtingscompensatie, enzovoort. Deze instelling is effectief als u de belichting wilt regelen in grotere stappen dan 1/3 stop.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN Bracketing automatisch annuleren ON: Inschakelen Wanneer u de aan-uitschakelaar op <2> zet, worden de instellingen voor AEB en WB-BKT geannuleerd. AEB wordt ook geannuleerd als de flitser gereed is voor gebruik of als u overschakelt naar movie-opname. OFF: Uitschakelen De instellingen voor AEB en WB-BKT worden geannuleerd, zelfs wanneer u de aan-uitschakelaar op <2> zet.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN Aantal bracketed opnamen U kunt in plaats van het gebruikelijke aantal van 3 opnamen bij AEB en witbalansbracketing ook kiezen voor 2, 5 of 7 opnamen. Wanneer [Bracketingvolgorde: 0, -, +] is ingesteld, worden de bracketed opnamen gemaakt zoals aangeduid in de tabel hieronder.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN Veiligheidsshift OFF: Uitschakelen Tv/Av: Sluitertijd/diafragma Dit werkt in de modi AE met sluitertijdvoorkeuze (s) en AE met diafragmavoorkeuze (f). Als de helderheid van het onderwerp verandert en de standaardbelichting niet binnen het bereik van de automatische belichting valt, wordt de handmatig opgegeven instelling automatisch door de camera gewijzigd zodat een standaardbelichting kan worden gebruikt.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN Zelfde belichting voor nieuw diafragma Als de modus (handmatige belichting) is ingesteld en de ISO-snelheid handmatig wordt ingesteld (anders dan wanneer Auto ISO of H (12800) is ingesteld), kan het maximale diafragmagetal (f-getal) in de volgende gevallen in een hoger getal (kleiner diafragma) veranderen: 1. U wisselt van lens, 2. U bevestigt of verwijdert een extender, of 3. U gebruikt een zoomlens met een veranderlijk maximaal diafragmagetal.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN Deze functie werkt niet met macrolenzen waarvan het werkelijke diafragmagetal (f-getal) verandert wanneer de vergroting wordt gewijzigd. Deze functie werkt niet met movies. Als [ISO-snelheid] is ingesteld en de belichting kan niet worden behouden binnen het bereik dat met [ISO-snelh.bereik] is ingesteld, wordt de ISOsnelheid automatisch binnen het ingestelde bereik aangepast.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN C.Fn2: Belichting Sluitertijdbereik instellen U kunt het sluitertijdbereik instellen. In de modi kunt u de sluitertijd handmatig instellen binnen het sluitertijdenbereik dat u hebt ingesteld. In de modi wordt de sluitertijd automatisch ingesteld binnen het sluitertijdenbereik dat u hebt ingesteld.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN C.Fn3: Overig Waarschuwingen z in zoeker Wanneer een van de volgende functies is ingesteld, wordt het pictogram rechtsonder in de zoeker (pag. 31) weergegeven. Selecteer de functie waarvoor u het waarschuwingspictogram wilt weergeven en druk op <0> om er een bij te zetten. Selecteer daarna [OK] om de instelling te registreren. Als monochroom V is ingesteld Wanneer de beeldstijl is ingesteld op [Monochroom] (pag.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN Wielrichting bij Tv/Av : Normaal : Omgekeerde richting U kunt de richting omkeren waarin u het instelwiel moet draaien om de sluitertijd en het diafragma in te stellen. In de opnamemodus is de draairichting van de instelwielen <6> en <5> omgekeerd. In andere opnamemodi is alleen de draairichting van het instelwiel <6> omgekeerd.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN Aangepaste bediening U kunt veelgebruikte functies naar wens toewijzen aan cameraknoppen of instelwielen. Zie pagina 413 voor meer informatie. Voeg bijsnijdinformatie toe Als u bijsnijdinformatie opgeeft, worden op de Live View-opname verticale lijnen voor de ingestelde aspect ratio weergegeven. Dit biedt u de mogelijkheid om de compositie te bepalen zoals bij middelgrote en grote movieformaten (6x6 cm, 4x5 inch, enzovoort).
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN Standaardwisoptie Wanneer u tijdens opnameweergave of weergave direct na de opname op de knop drukt, wordt het wismenu weergegeven (pag. 358). U kunt aangeven of de optie [Annuleren] of [Wissen] standaard moet zijn geselecteerd in dit scherm. Als [Wissen] is ingesteld, kunt u de opname snel wissen door eenvoudig op <0> te drukken. : [Annuleren] geselecteerd L : [Wissen] geselecteerd Let erop dat u niet per ongeluk een opname wist wanneer [Wissen] is ingesteld.
83: Aangepaste bedieningN U kunt veelgebruikte functies naar wens toewijzen aan cameraknoppen of instelwielen. 1 Selecteer [83: Aangepaste bediening]. Selecteer [Aangepaste bediening] op het tabblad [83] en druk vervolgens op <0>. Het scherm Aangepaste bediening voor de selectie van bedieningsknoppen en instelwilen wordt weergegeven. een knop of instelwiel. 2 Selecteer Selecteer een knop of instelwiel en druk vervolgens <0>.
83: Aangepaste bedieningN Toewijsbare functies voor knoppen/wielen op de camera Functie Pagina k*1 k*1 419 k k 420 k k k k k k k k k k Meten en AF-start 418 AF-stop k AF Naar ingestelde AF-functie gaan ONE SHOT z AI SERVO Naar geregistreerd AF-punt gaan Directe AF-puntselectie Directe AF-puntselectie: Verticaal 421 Servo AF voor movies gepauzeerd Start meten 421 AE-vergrendeling k AE-vergrendeling (bij ingedrukte knop) AE-vergrendeling (vasthouden) Belichting AE-vergrendeling,
83: Aangepaste bedieningN k k k k*2 k*2 k k k*3 k*3 k k*4 k k k k k k k k k k k k k k k k k k < > staat voor de 'AF-stopknop' op supertelelenzen die met Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) zijn uitgerust.
83: Aangepaste bedieningN Toewijsbare functies voor knoppen/wielen op de camera Functie Opnamen Schakel tussen bijsnijden/aspect Pagina 423 Directe instelling beeldkwaliteit Directe instelling beeldkwaliteit (vasthouden) 424 Beeldkwaliteit Beeldstijl 425 Scherptediepte-controle Beeldstabilisatie starten Bewerking Menuweergave 425 Opnamefunctie registreren/oproepen k*7 k*7 k k Beeldweergave Vergroten/verkleinen (SET indrukken, draaien) Cyclus: y • g/Transport • AF/WB • q 426 Ontgrendelen
83: Aangepaste bedieningN k*5 k*6 k*6 k* k*6 6 k k k k k k k k k k k k k k k k < > staat voor de 'AF-stopknop' op supertelelenzen die met Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) zijn uitgerust.
83: Aangepaste bedieningN : Meten en AF-start Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, worden de meting en de AF uitgevoerd. *1: Wanneer die zijn toegewezen aan de knop
of kunt u door op de knop te drukken terwijl het instellingenscherm wordt weergegeven de gedetailleerde AF-instellingen instellen. Wanneer u bij het maken van opnamen op de knop of drukt, wordt AF op de ingestelde wijze uitgevoerd.
83: Aangepaste bedieningN AF-kenmerken AI Servo (pag. 109) Druk op de knop
of om AF uit te voeren met de ingestelde case van [Case1] tot [Case6]. AF-gebruik (pag. 86) Druk op de knop of om AF uit te voeren met de ingestelde AF-bediening. AF-gebiedselectiemodus (pag. 90) Druk op de knop of om AF uit te voeren met de ingestelde AF-gebiedselectiemodus.
83: Aangepaste bedieningN : Naar ingestelde AF-functie gaan Nadat u deze functie hebt ingesteld en aan een knop hebt toegewezen, kunt u de volgende instellingen toepassen door de toegewezen AFknop ingedrukt te houden: AF-gebiedselectiemodus (pag. 90), Trackinggevoeligheid (pag. 114), Versnelling/vertraging tracking (pag. 115), AF-punt aut. schak. (pag. 116), Servo 1e beeldvoorkeur (pag. 118) en Servo 2e beeldvoorkeur (pag. 119). Dit is handig wanneer u de AF-kenmerken wilt wijzigen tijdens AI Servo AF.
83: Aangepaste bedieningN : Directe AF-puntselectie Tijdens een meting kunt u een AF-punt rechtstreeks met het instelwiel <9> of <5> selecteren, zonder op de knop te drukken. Met het instelwiel <5> kunt u een AF-punt links of rechts selecteren. (Herhalende reeks voor Zone-AF.) *5:Wanneer u in het instellingenscherm van de multicontroller op de knop drukt, kunt u op het midden van <9> drukken om [Naar middelste AF-punt gaan] of [Naar geregistreerd AF-punt gaan] te selecteren.
83: Aangepaste bedieningN : AE-vergrendeling (bij ingedrukte knop) De belichting wordt vergrendeld (AE-vergrendeling) wanneer u de ontspanknop indrukt. : AE-vergrendeling (vasthouden) Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, kunt u de belichting vergrendelen (AE-vergrendeling). De AE-vergrendeling blijft actief totdat u nogmaals op de knop drukt.
83: Aangepaste bedieningN : Belichtingscompensatie (knop indrukken en aan draaien) U kunt de belichtingscompensatie instellen door <0> ingedrukt te houden en aan het instelwiel <6> te draaien. Dit is handig wanneer u de belichtingscompensatie wilt instellen terwijl handmatige belichting en Auto ISO zijn ingesteld. : Sluitertijdinstelling in M-modus In de modus (handmatige belichting) kunt u de sluitertijd instellen met het instelwiel <6> of <5>.
83: Aangepaste bedieningN : Directe instelling beeldkwaliteit Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, schakelt u meteen over op de hier ingestelde opnamekwaliteit. Terwijl deze wijziging is van kracht is, knippert de opnamekwaliteit (JPEG/RAW) in de zoeker (als [Weerg./verberg. in zoeker] bij [Beeldkwaliteit] is aangevinkt). Na de opname wordt de instelling Directe inst. beeldkwaliteit geannuleerd en wordt de opnamekwaliteit weer ingesteld op de voorgaande waarde.
83: Aangepaste bedieningN : Beeldstijl Druk op <0> om het scherm voor het selecteren van de beeldstijl op het LCD-scherm weer te geven (pag. 164). : Scherptedieptecontrole Wanneer u op de knop voor scherptedieptecontrole drukt, wordt het diafragma verkleind en kunt u de scherptediepte controleren (pag. 209).
83: Aangepaste bedieningN : Opnamen weergeven Wanneer u op <0> drukt, worden de opnamen weergegeven. : Vergroten/verkleinen (SET indrukken en draaien aan ) Druk op <0> om de opnamen die zich op de kaart bevinden te vergroten of te verkleinen. Zie pagina 330 voor de procedure. Tijdens het maken van Live View- of movie-opnamen (met uitzondering u+volgen), kunt u ook het beeld vergroten (pag. 274 en 275).
Aangepast snel instellen Op het standaardscherm Quick Control (Snel instellen) (pag. 60), worden vooraf bepaalde opnamefuncties weergegeven in de standaardindeling. Op het scherm Aangepast snel instellen kunt u het scherm naar wens met opnamefuncties en een andere indeling aanpassen. Dit wordt 'Aangepast snel instellen' genoemd. Op deze pagina wordt uitgelegd hoe u de indeling van het scherm Aangepast snel instellen kunt wijzigen.
Aangepast snel instellen een item toe. 4 Voeg Druk op de knop . Draai aan het instelwiel <5> of gebruik <9> om het gewenste item te kiezen en druk vervolgens op <0>. Als u een item wilt verwijderen, selecteert u het en drukt u vervolgens op de knop . Selecteer anders [Wis alle items] in stap 2. Voor items waarvoor u de grootte van het pictogram kunt instellen, draait u aan het instelwiel <5> of gebruikt u <9> om de grootte te selecteren en drukt u vervolgens op <0>.
Aangepast snel instellen Voorbeeldindeling Herhaal stap 4 en 5 om andere items naar wens te positioneren. Als u een item dat al in positie is wilt verwijderen, selecteert u het en drukt u op de knop . de instelling. 6 Verlaat Druk op de knop om het menu af te sluiten. Het scherm van stap 2 wordt opnieuw weergegeven. Voorbeeldscherm het instellingenscherm. 7 Bekijk Controleer onder [53: Weergaveopties z-knop] of [Scherm Aangepast snel instellen] is ingeschakeld (pag. 442).
Aangepast snel instellen Beschikbare items en grootten voor de schermindeling (Verticale x horizontale cellen) Item en grootte 1x1 1x2 1x3 Opnamemodus k Sluitertijd k k Diafragma k k ISO-snelheid k k Belichtingscompensatie/ AEB-instelling k k k Flitsbelichtingscompensatie k k k Beeldstijl k Witbalans k k WB Shift/Bkt.
Aangepast snel instellen Instellingen voor de modus en weergaveomstandigheden U kunt ook in de modus Aangepast snel instellen instellen en het scherm Aangepast snel instellen weergeven. Functies zoals [Bel.comp./AEB], die niet op het menuscherm voor de modus worden weergegeven, worden echter niet weergegeven op het scherm Aangepast snel instellen.
3 My Menu vastleggenN Op het tabblad My Menu kunt u menuopties en persoonlijke voorkeuzen vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt. U kunt ook de vastgelegde menu tabbladen een naam geven en op de knop drukken om het tabblad My Menu als eerste weer te geven. My Menu-tabblad toevoegen 1 Selecteer [My Menu-tab toevoegen]. Selecteer op het tabblad [9] de optie [My Menu-tab toevoegen] en druk vervolgens op <0>. [OK]. 2 Selecteer Het tabblad [MY MENU1] wordt gemaakt.
3 My Menu vastleggenN 2 Selecteer [Selecteer te registr. items]. de gewenste items vast. 3 Leg Selecteer het gewenste item en druk vervolgens op <0>. Selecteer [OK] in het bevestigingsvenster. U kunt maximaal zes items vastleggen. Druk op de knop om terug te keren naar het scherm van stap 2. Instellingen van het My Menu-tabblad U kunt items onder het menutabblad sorteren en verwijderen en het menutabblad een andere naam geven of verwijderen.
3 My Menu vastleggenN Verwijder tab U kunt het My Menu-tabblad dat momenteel wordt weergegeven verwijderen. Selecteer [Verwijder tab] om het [MY MENU*]-tabblad te verwijderen. Hernoem tab U kunt de naam van het My Menu-tabblad veranderen van het oorspronkelijke [MY MENU*]. 1 Selecteer [Hernoem tab]. tekst in. 2 Voer Druk op de knop om onnodige tekens te wissen. Druk op de knop . Het tekstpalet wordt met een kleurkader gemarkeerd en er kan tekst worden ingevoerd.
3 My Menu vastleggenN Verwijder alle My Menu-tabs/Verwijder alle items U kunt al mijn My Menu-tabbladen en alle My Menu-items verwijderen. Verwijder alle My Menu-tabs U kunt al mijn My Menu-tabbladen verwijderen. Wanneer u [Verwijder alle My Menu-tabs] selecteert, worden alle tabbladen van [MY MENU] tot [MY MENU5] verwijderd en wordt het tabblad [9] teruggezet naar de standaardinstelling.
3 My Menu vastleggenN Menuweergave-instellingen U kunt [Menuweergave] selecteren om het menuscherm in te stellen dat als eerste wordt weergegeven wanneer u op de knop drukt. Normale weergave Hiermee wordt het laatst weergegeven menuscherm weergegeven. Weergave van My Menu-tab Hiermee wordt My Menu weergegeven met het tabblad [9] geselecteerd. Alleen My Menu-tab weergeven Hiermee wordt alleen het tabblad [9] weergegeven. (De tabbladen z, 2, 3, 5 en 8 worden niet weergegeven.
w: Aangepaste opnamemodi instellenN U kunt de huidige camera-instellingen, zoals de opnamemodus, menufuncties en persoonlijke voorkeuzen, onder de stand , en van het programmakeuzewiel instellen als aangepaste opnamemodi. 1 Selecteer [Aangep. opnamemodus (C1-C3)]. Selecteer [Aangep. opnamemodus (C1-C3)] op het tabblad [54] en druk vervolgens op <0>. 2 Selecteer [Registreer instellingen]. de aangepaste 3 Registreer opnamemodus.
w: Aangepaste opnamemodi instellenN Vast te leggen instellingen Opnamefuncties Opnamemodus, Sluitertijd, Diafragma, ISO-snelheid, AF-modus, AF-gebiedselectiemodus, AF-punt, Transportmodus, Meetmethode, Waarde belichtingscompensatie, Waarde flitsbelichtingscompensatie Menufuncties [z1] Beeldkwaliteit, Kijktijd, Pieptoon, Ontspan sluiter zonder kaart, Lensafwijkingscorrectie, Flitsen, E-TTL II-flitsmeting, Flitssynchronisatiesnelheid in Av-modus [z2] Belichtingscompensatie/AEB, ISO-snelheidsinstellingen,
w: Aangepaste opnamemodi instellenN [23] Lens elektronische MF, AF-hulplicht, 1-beeld AF ontspanvoorkeur [24] Lenssturing bij AF onmogelijk, Selecteerbaar AF-punt, AFgebiedselectiemodus, Selectiemethode AF-gebied, AF-punt op basis van richting, Eerste AF-punt AI Servo AF, Automatische AF-puntselectie: EOS iTR AF [25] Handmatige AF-puntselectiepatroon, AF-puntweergave tijdens focus, Zoekerweergaveverlichting, AF-fijnafstelling [x2] Diavoorstelling (instellingen), Spring met 6 [x3] Overbel. waarsch.
14 Referentie Dit hoofdstuk biedt referentie voor camerafuncties, systeemaccessoires, enzovoort. Certificaatlogo Selecteer [54: Certificaatlogo weergeven] en druk op <0> om een aantal logo's van certificaten van de camera weer te geven. Andere certificaatlogo's zijn te vinden in deze instructiehandleiding, op de camerabehuizing en op de verpakking van de camera.
B-knopfuncties Wanneer de camera klaar is voor gebruik, kunt u met een druk op de knop als volgt van scherm wisselen: Camera-instellingen, digitale horizon (pag. 75), scherm Quick Control (Snel instellen) (pag. 60) en scherm Aangepast snel instellen (pag. 427). Op het tabblad [53] kunt u met [Weergaveopties z-knop] aangeven welke opties moeten worden weergegeven wanneer u op de knop drukt. Selecteer de gewenste optie en druk op <0> om er een bij te zetten.
B-knopfuncties Als u de camera uitschakelt terwijl de digitale horizon, het schermuick Control (Snel instellen) of het scherm Aangepast snel instellen wordt weergegeven, wordt dit scherm opnieuw weergegeven wanneer u de camera weer inschakelt. Als u deze functie wilt annuleren, drukt u een aantal keer op de knop totdat het scherm leeg is en schakelt u vervolgens de camera uit. U kunt de [X] niet voor alle vier weergaveopties verwijderen. Het voorbeeldscherm [Geeft camera-inst.
B-knopfuncties Het scherm Quick Control (Snel instellen) Diafragma Sluitertijd AE-vergrendeling Opnamemodus Lichte tonen prioriteit Indicator belichtingsniveau ISO-snelheid Belichtingscompensatie Belichtingscompensatie Aangepaste bediening Witbalanscorrectie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) Beeldstijl Opnamekwaliteit Automatisch scherpstellen Pictogram Quick Control (Snel instellen) Maximum aantal opnamen Maximale opnamereeks/ Aantal resterende opnamen met meervoudige bel
B-knopfuncties Knopfuncties voor de schermen Quick Control (Snel instellen) en Aangepast snel instellen Wanneer u op de knop , , of drukt, wordt het instellingenscherm weergegeven en kunt u gebruikmaken van <6>, <5>, <9> of om instellingen te configureren.
3 De accugegevens controleren U kunt de status van de accu controleren op het LCD-scherm. Elke LP-E6N/LP-E6-accu heeft een uniek serienummer en u kunt meerdere accu's registreren in de camera. Wanneer u deze functie gebruikt, kunt u de geschatte resterende capaciteit en de gebruiksgeschiedenis van de geregistreerde accu bekijken. Selecteer [Accu-info]. Selecteer [Accu-info] op het tabblad [53] en druk vervolgens op <0>. Het scherm Accu-info wordt weergegeven.
3 De accugegevens controleren Als voor de accu een communicatiefoutbericht wordt weergegeven, volgt u de aanwijzingen in het bericht. Accu's registreren in de camera U kunt maximaal zes LP-E6N/LP-E6-accu's registreren in de camera. Als u meerdere accu's wilt registreren in de camera, volgt u voor elke accu de onderstaande procedure. 1 Druk op de knop . Druk, terwijl het scherm Accu-info wordt weergegeven, op de knop . Het scherm met de accugeschiedenis wordt weergegeven.
3 De accugegevens controleren Serienummers op accu's vermelden Het is handig om de serienummers op alle geregistreerde LP-E6N/LP-E6-accu's te vermelden. Dit kunt u doen met behulp van in de winkel verkrijgbare etiketten. 1 Serienummer Schrijf het serienummer op een etiket. Schrijf het serienummer op het scherm met de accugeschiedenis over op een etiket van ongeveer 25 x 15 mm. b 2 9 fd a30 de accu uit de camera en 2 Haal plak het etiket op de accu. Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
3 De accugegevens controleren De resterende capaciteit van een geregistreerde accu controleren U kunt nagaan wat de resterende capaciteit van een accu is (zelfs wanneer deze zich niet in de camera bevindt) en wanneer de accu voor het laatst is gebruikt. Serienummer Datum laatste gebruik Resterende capaciteit van een accu Zoek het serienummer op. Zoek het etiket met het gewenste serienummer en kijk bij hetzelfde serienummer op het scherm met de accugeschiedenis.
Een gewoon stopcontact gebruiken Met de AC-adapterset ACK-E6 (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u de camera aansluiten op een gewoon stopcontact en hoeft u het resterende accuniveau niet in de gaten te houden. 1 Sluit de stekker van de DC-koppeling aan. Plaats de stekker van de DC-koppeling in de aansluiting op de AC-adapter. het netsnoer aan. 2 Sluit Sluit het netsnoer aan zoals afgebeeld in de illustratie. Verwijder na gebruik van de camera het netsnoer uit het stopcontact. het snoer in de groef.
H Eye-Fi-kaarten gebruiken Met een in de handel verkrijgbare en reeds geconfigureerde Eye-Fikaart kunt u opnamen via een wireless netwerk automatisch naar een pc overbrengen of naar een online service uploaden. De beeldoverdracht is een functie van de Eye-Fi-kaart. Voor informatie over het configureren en gebruiken van de Eye-Fi-kaart en het oplossen van eventuele problemen met de beeldoverdracht, raadpleegt u de instructiehandleiding bij de Eye-Fi-kaart of neemt u contact op met de fabrikant van de kaart.
H Eye-Fi-kaarten gebruiken de verbindingsinformatie 4 Geef weer. Selecteer [Verbindingsinfo] en druk vervolgens op <0>. de instelling 5 Controleer [Toegangspunt SSID:]. Controleer of een toegangspunt wordt weergegeven voor [Toegangspunt SSID:]. U kunt ook het MAC-adres en de firmwareversie van de Eye-Fi-kaart controleren. Druk op de knop om het menu af te sluiten. de opname.
H Eye-Fi-kaarten gebruiken Aandachtspunten bij het gebruik van Eye-Fi-kaarten Als ' ' wordt weergegeven, is er een fout opgetreden bij het ophalen van de kaartinformatie. Schakel de camera uit en weer in. Zelfs als [Eye-Fi trans.] is ingesteld op [Uit], zendt de kaart wellicht nog steeds een signaal uit. In ziekenhuizen, op vliegvelden en op andere plaatsen waar wireless gegevensoverdracht verboden is, dient u de Eye-Fi-kaart uit de camera te verwijderen.
Systeemschema ST-E2 ST-E3-RT 90EX 270EX II 320EX 430EX II 600EX-RT/ Macro Ring Lite Macro Twin Lite 600EX MR-14EX II MT-24EX Dioptrische aanpassingslenzen Eg Standaardaccessoires Oogschelp Eg Niet-beslaand oculair Eg Kabelbescherming Brede draagriem Hoekzoeker C Accu LP-E6N*1 Acculader LC-E6 of LC-E6E AC-adapter DC-koppeling AC-E6 DR-E6 AC-adapterset ACK-E6 Handriem E2 Leren cameratas EH20-L 454 Batterijgreep BG-E11 Batterijmagazijn BGM-E11L voor LP-E6N/LP-E6 (bevestigd aan BG-E11) Laadkabel vo
Systeemschema GPS-ontvanger GP-E2*2 Afstandsbediening met timer TC-80N3 Afstands- Wireless bediening afstandsRS-80N3 bediening LC-5 Afstandsbediening RC-6 EF-lenzen Externe microfoon HDMI-kabel HTC-100 (2,9 m) Tv/video Wireless File Transmitter WFT-E7 (versie 2)/ WFT-E7*3 EOS Solution Disk Toegangspunt wireless LAN Wireless LAN-adapter Interfacekabel IFC-150U II (1,5 m) Interfacekabel IFC-500U II*4 (4,7 m) Ethernetpoort USB-poort Computer CF-kaart Kaartlezer Connect Station CS100 SD-/SDHC-/SDXC
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus Foto-opnamen o: Automatisch ingesteld k: door gebruiker in te stellen Functie Alle selecteerbare instellingen voor beeldkwaliteit d s f a F k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k Bijsnij
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus Lichtmeting Functie A d s f a F Meervlaksmeting o k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k*3 k k k k k k k k k k Continue opname met hoge snelheid k k k k k k k k k k k k k k k k k k Continu opname met lage snelheid k k k k k k Stille enkele opname Zelfontspanner (10 sec.)/Afstandsbediening k k k k k k k k k k k k k k k k k k Zelfontspanner (2 sec.
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus Movie-opname o: Automatisch ingesteld k: door gebruiker in te stellen : niet in te stellen/uitgeschakeld Foto's*1 Movies Functie Alle selecteerbare instellingen voor beeldkwaliteit (movie) Alle selecteerbare instellingen voor beeldkwaliteit (foto's) Time-lapse-movie ISOsnelheid Beeldstijl Automatisch ingesteld/ Auto ISO Handmatig ingesteld Automatisch ingesteld/ Automatisch Handmatige selectie Automatisch A d/F s f a A M y a y k k k k k k k k
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus Foto's*1 Movies Functie Lichtmeting A d/F s f a y k M y o o o o k k k k *3 k k k *4 o A o d/F/s/f a M k o o k k k *4 k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k Programmakeuze AE-vergrendeling Belichting Belichtingscompensatie *3 AEB Scherptediepte-controle Enkelbeeld Continue opname met hoge snelheid Continu opname met lage snelheid Transport Stille enkele opname Stille continue opname Zelfontsp.
Menu-instellingen Opnamen met de zoeker en Live View-opnamen z: Opname 1 (rood) Pagina 1/41/61 Beeldkwaliteit 73/83/7K/8K/75/85/7a/ 8a/b/c 149 Kijktijd Uit/2 sec./4 sec./8 sec./Vastzetten 70 Pieptoon Inschakelen/Uitschakelen 69 Ontspan sluiter zonder kaart Inschakelen/Uitschakelen 44 Helderheid randen: Inschakelen/Uitschakelen Lensafwijkingscorrectie Chromatische aberratie: Inschakelen/ Uitschakelen Externe Speedlite besturing Flitsen/E-TTL II meting/Flitssync.
Menu-instellingen z: Opname 2 (rood) Pagina Belichtingscompensatie/ Tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop, ±5 stops AEB-instelling* (AEB: ±3 stops) ISO-snelheidsinstelling Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) ISO-snelheid/ISO-snelheidsbereik/ Auto ISO-bereik/Kortste sluitertijd 214 215 158 Uitschakelen/Zwak/Standaard/Hoog Uitges.
Menu-instellingen z: Opname 4* (rood) Pagina Intervaltimer Uitschakelen/Inschakelen (interval/aantal opnamen) 239 Bulbtimer Uitschakelen/Inschakelen (belichtingstijd) 219 Antiknipperopname Uitschakelen/Inschakelen 191 Spiegel opklappen Uitschakelen/Druk 2x op V voor opname/ Opname 1/8 sec na drukken/Opname 1/4 sec na drukken/Opname 1/2 sec na drukken/ Opname 1 sec na drukken/Opname 2 sec na drukken 234 Bijsnijden/aspect ratio Volledig/1,3 x (bijsnijden)/1,6 x (bijsnijden)/ 1:1 (aspect ratio)
Menu-instellingen 2: AF1 (paars) Pagina Case 1 Veelzijdige universele instelling 110 Case 2 Onderwerpen blijven volgen en obstakels negeren 110 Case 3 Direct scherpstellen op onderw. plots. in AF-punt. 111 Case 4 Voor onderwerpen die snel versnellen of vertragen 111 Case 5 Voor onregelmatige beweging in willek. richting. 112 Case 6 Voor onregelmatige bewegingen en snelheidsverand.
Menu-instellingen 2: AF4 (paars) Pagina Obj.sturing bij AF onmogelijk Continu scherpstellen/Stop scherpstellen 123 Selecteerbaar AF-punt 61 punten/Alleen kruisvormige AF-punten/15 punten/9 punten 124 Sel.
Menu-instellingen 3: Weergave 1 (blauw) Pagina Beveilig beelden Beveilig beelden 334 Beeld roteren Opnamen roteren 333 Wis beelden Wis beelden 358 Printopties Aangeven welke opnamen moeten worden afgedrukt (DPOF) 392 Fotoboek instellen Opnamen selecteren voor een fotoboek 397 Beeldkopie Opnamen kopiëren tussen kaarten 354 RAW-beeldverwerking 1-bestanden verwerken 364 3: Weergave 2 (blauw) Bijsnijden Gedeeltelijk JPEG-afbeeldingen bijsnijden 371 Wijzig formaat Aantal pixels van JP
Menu-instellingen 5: Instellingen 1 (geel) pagina Opnamefunctie: Standaard/Automatische kaartwissel/Apart opslaan/Opslag naar meerdere 146 Opnemen/weergave/Weergave: f/g 148 Map: Een map maken en selecteren 194 Bestandsnummer Continu/Auto. reset/Handm. reset 199 Bestandsnaam Code voorinst./Gebr.inst. 1/Gebr.inst. 2 196 Auto.
Menu-instellingen 5: Instellingen 3 (geel) pagina Videosysteem Voor NTSC/Voor PAL 297 351 Accugegevens Voeding/Resterende capaciteit/Sluiterteller/ Laadprestatie/Accuregistratie/Serienummer/ Accugeschiedenis 446 Automatische reiniging f: Inschakelen/ Uitschakelen Sensorreiniging 374 Reinig nu f Reinig handmatig 377 Weergaveopties zknop Geeft camera-instellingen weer/Digitale horizon/ Scherm Quick Control (Snel instellen)/Scherm Aangepast snel instellen 442 Aangepast snel instellen Aanpassen
Menu-instellingen 5: Instellingen 4 (geel) De huidige camera-instellingen vastleggen op Aangep. positie w, x en y van het opnamemodus (C1-C3) programmakeuzewiel. pagina 437 Wis alle camerainstellingen De camera wordt ingesteld op de standaardinstellingen 70 Copyrightinformatie Geef copyrightinfo weer/Voer naam van auteur in/Voer copyrightdetails in/ Verwijder copyrightinfo 201 Certificaatlogo weergeven Sommige van de certificeringslogo's van de camera worden weergegeven 441 z firmwarever.
Menu-instellingen Movie-opname z: Opname 4*1 (Movie) (rood) pagina Servo AF voor movies Inschakelen/Uitschakelen 313 AF-methode u+volgen/FlexiZone - Single 315 Raster weergeven Uit/3x3 l/6x4 m/3x3+diagonaal n 315 Movie-opnameformaat • 1920x1080/1280x720/640x480 • NTSC: 59,94p/29,97p/23,98p PAL: 50,00p/25,00p • ALL-I (voor bewerken)/IPB (standaard) 297 Geluidsopname: Automatisch/Handmatig/ Uitschakelen Geluidsopname*2 Opnameniveau 300 Windfilter: Uitschakelen/Inschakelen Demper: Uitschakele
Menu-instellingen z: Opname 5*1 (Movie) (rood) pagina Stille LV-opname Modus 1/Modus 2/Uitschakelen 315 Meettimer 4 sec./8 sec./16 sec./30 sec./1 min./ 10 min./30 min. 316 Tijdcode Count up/Instelling starttijd/Movieopnameteller/Movieafspeelteller*2/ Drop frame*3 303 Stille bediening h insch./h uitsch.
Problemen oplossen Raadpleeg bij problemen met de camera eerst dit gedeelte Problemen oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan contact op met uw dealer of Canon Service Center. Stroomgerelateerde problemen De accu wordt niet opgeladen. Indien de resterende capaciteit van de accu 94% of hoger is, wordt de accu niet opgeladen (pag. 446). Gebruik alleen echte Canon-accu's van het type LP-E6N/LP-E6. Het lampje van de oplader knippert snel.
Problemen oplossen De lees-/schrijfindicator blijft branden of knipperen, zelfs wanneer de aan-uitschakelaar op <2> staat. Als het apparaat wordt uitgeschakeld wanneer er een opname op de kaart wordt opgeslagen, blijft de lees-/schrijfindicator aan of blijft deze een paar seconden knipperen. Wanneer de opname is voltooid, wordt de camera automatisch uitgeschakeld. [Wordt op deze accu het Canon-logo weergegeven?] wordt weergegeven. Gebruik alleen echte Canon-accu's van het type LP-E6N/LP-E6.
Problemen oplossen Opnamegerelateerde problemen De lens kan niet worden bevestigd. De camera kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-S- of EF-Mlenzen (pag. 52). De zoeker is donker. Plaats een opgeladen accu in de camera (pag. 40). Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen. Controleer of de kaart correct is geplaatst (pag. 43). Als u een SD-kaart gebruikt, zet u het schuifje voor schrijfbeveiliging op de stand voor schrijven/wissen (pag. 43).
Problemen oplossen Ik moet de sluiterknop tweemaal volledig indrukken om een foto te maken. Als [z4: Spiegel opklappen] is ingesteld op [Druk 2x op V voor opname], stelt u deze optie in op [Uitschakelen]. De opname is niet scherp. Stel de scherpstelmodusknop op de lens in op (pag. 52). Druk voorzichtig op de ontspanknop om bewegen van de camera te voorkomen (pag. 54-55). Als de lens een Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft, stelt u de IS-schakelaar in op <1>.
Problemen oplossen De AF-punten lichten niet rood op. De AF-punten lichten rood op wanneer er is scherpgesteld in omstandigheden met weinig licht. In de modi , , , en kunt u instellen of de AF-punten rood oplichten wanneer scherpstelling is bereikt (pag. 132). De snelheid van continue opnamen is laag.
Problemen oplossen Ik kan geen opnamen maken in de aspect ratio 4:3 of 16:9. Tijdens het maken van opnamen met de zoeker kunt u geen foto's maken in de aspect ratio 4:3 of 16:9, zelfs wanneer dit is ingesteld. Tijdens het maken van Live View-opnamen kunt u opnamen maken in de aspect ratio 4:3 en 16:9 (pag. 154). ISO 100 kan niet worden ingesteld. De ISO-snelheid kan niet worden verhoogd.
Problemen oplossen Ruisonderdrukking bij meerdere opnamen kan niet worden ingesteld. Als de opnamekwaliteit is ingesteld op RAW of RAW+JPEG kunt u geen [Ruisond. bij meerd. opn.] instellen. Het Live View-beeld of de movie-opname wordt niet weergegeven tijdens het maken van opnamen met meervoudige belichting. Als [Aan:ContOpn] is ingesteld, zijn Live View-weergave, weergave direct na de opname en opnameweergave niet mogelijk tijdens het maken van opnamen (pag. 226).
Problemen oplossen De flitser werkt niet. Controleer of de flitser (of het pc-synchronisatiesnoer) goed is bevestigd op de camera. Als u een flitser van een ander merk gebruikt wanneer u Live Viewopnamen maakt, stelt u [z6: Stille LV-opname] in op [Uitschakelen] (pag. 266). De flitser werkt altijd op vol vermogen. Als u een andere flitser gebruikt dan een Speedlite uit de EX-serie, werkt de flitser altijd op vol vermogen (pag. 245).
Problemen oplossen Tijdens Live View- of movie-opnamen wordt er een witte rode E weergegeven. of Dit geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te hoog is. Als het witte pictogram < > wordt weergegeven, kan de beeldkwaliteit van foto's afnemen. Als het rode pictogram wordt weergegeven, geeft dit aan dat de Live View-opname of movie-opname binnen afzienbare tijd automatisch wordt stopgezet (pag. 277 en 317). De movie-opname wordt automatisch beëindigd.
Problemen oplossen De handmatig ingestelde ISO-snelheid verandert wanneer u overschakelt op de moviemodus. Als u een movie opneemt met handmatige belichting ingesteld op L (gelijk aan ISO 50), wordt de ISO-snelheid veranderd in ISO 100. Ook als u terugschakelt naar fotograferen, wordt de ISO-snelheid niet teruggezet naar L. De belichting verandert tijdens de movie-opname. Als u tijdens de movie-opname de sluitertijd of het diafragma aanpast, worden de wijzigingen mogelijk in de belichting opgenomen.
Problemen oplossen Als ik foto's maak tijdens movie-opnamen, stopt de movie-opname. Om foto's te maken tijdens movie-opnamen, is het raadzaam om een CF-kaart te gebruiken die compatibel is met UDMAoverdrachtsnelheden, of een UHS-I SD-kaart. Ook het instellen van een lagere beeldkwaliteit voor foto's of het maken van minder continue opnamen kan het probleem verhelpen. De tijdcode klopt niet.
Problemen oplossen Problemen met weergave op het scherm Het menuscherm geeft minder tabbladen en opties weer. In de modus worden alleen bepaalde tabbladen en menuopties weergegeven. Stel de opnamemodus in op , , , of (pag. 64). Op het tabblad [9] is [Menuweergave] ingesteld op [Alleen My Menu-tab weergeven] (pag. 436). Het eerste teken van de bestandsnaam is een onderstrepingsteken ('_'). Stel de kleurruimte in op sRGB.
Problemen oplossen De datum en tijd staan niet op de opname. De opnamedatum en -tijd worden niet op de opname weergegeven. De datum en tijd worden opgeslagen in de opnamegegevens als opname-informatie. Wanneer u print, kunt u ook de datum en tijd op de opname printen door gebruik te maken van de datum en tijd die in de opname-informatie zijn opgeslagen (pag. 385 en 389). [###] wordt weergegeven.
Problemen oplossen Problemen met weergave van opnamen Een gedeelte van de opname knippert zwart. [33: Overbel. waarsch.] is ingesteld op [Inschakelen] (pag. 325). Er wordt een rood vakje weergegeven op de opname. [33: AF-punt weerg.] is ingesteld op [Inschakelen] (pag. 325). De opname kan niet worden gewist. Als de opname tegen wissen is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd (pag. 334). De movie kan niet worden afgespeeld.
Problemen oplossen Geen beeld op de televisie. Controleer of [53: Videosysteem] correct is ingesteld op [Voor NTSC] of [Voor PAL] (afhankelijk van het videosysteem van uw tv). Controleer of de stekker van de HDMI-kabel volledig in de aansluiting is gestoken (pag. 351). Er zijn verschillende moviebestanden voor één movie-opname. Wanneer de bestandsgrootte van de movie 4 GB bereikt, wordt er automatisch een ander moviebestand gemaakt (pag. 299). De kaartlezer herkent de kaart niet.
Problemen oplossen Problemen met sensorreiniging De sluiter maakt een geluid tijdens het reinigen van de sensor. Als u [Reinig nuf] hebt geselecteerd, maakt de sluiter een geluid, maar er wordt geen opname gemaakt (pag. 374). Automatische sensorreiniging werkt niet. Als u met de aan-uitschakelaar snel achter elkaar tussen <1> en <2> schakelt, wordt het pictogram mogelijk niet weergegeven (pag. 47). Problemen met printen Er zijn minder printeffecten dan wordt vermeld in de instructiehandleiding.
Foutcodes Foutnummer Als er zich een probleem met de camera voordoet, wordt er een foutmelding weergegeven. Volg de instructies op het scherm. Oorzaak en tegenmaatregelen Nummer Foutmelding en oplossing Communicatie tussen camera en lens is foutief. Reinig lenscontacten. 01 02 Maak de elektrische contactpunten op de camera en de lens schoon, gebruik een lens van Canon of verwijder de accu en plaats deze weer terug (pag. 25, 26 en 42). Geen toegang tot kaart*.
Specificaties • Type Type: Opnamemedia: Grootte beeldsensor: Compatibele lenzen: Lensvatting: Digitale single-lens AF/AE-spiegelreflexcamera CF-kaarten (Type I, UDMA 7 ondersteund) SD-/SDHC*-/SDXC*-geheugenkaarten * Compatibel met UHS-I-kaarten.
Specificaties Opnamefunctie: Een map maken en selecteren: Bestandsnaam: Bestandsnummering: Standaard, Auto. kaartwissel, Apart opslaan, Opsl. nr meerdere Mogelijk Code voorinst./Gebr.inst. 1/Gebr.inst. 2 Continu, Auto. reset, Handm.
Specificaties • Automatische scherpstelling Type: TTL secundaire beeldregistratie, fasedetectie met de speciale AF-sensor AF-punten: 61 (Kruistype AF-punt: max. 41 punten) * Het aantal beschikbare AF-punten en dubbele kruistypepunten varieert per lens. * Dubbele scherpstelling op basis van kruismetingen bij f/2.8 met 5 AF-punten verticaal in het midden uitgelijnd. (AF-groep: Wanneer lenzen uit groep A worden gebruikt) Bereik helderheid EV -2 - 18 (Voorwaarden: middelste AF-punt met scherpstelling: f/2.
Specificaties Belichtingscontrole: AE-programma (Scene Intelligent Auto, Programma), AE met sluitervoorkeur, AE met diafragmavoorkeur, handmatige belichting, bulb-belichting ISO-snelheid Scene Intelligent Auto: automatisch ingesteld tussen (Aanbevolen ISO 100 en ISO 3200 belichtingindex): P, Tv, Av, M, B: Auto ISO, ISO 100 - 6400 (in stappen van 1/3- of hele stops), of ISO uitbreiding tot L (gelijk aan ISO 50) of H (gelijk aan ISO 12800) ISO-snelheidsinstellingen: ISO-snelheidsbereik, Automatisch ISO-bere
Specificaties Continueopnamesnelheid: Max. opnamereeks (bij full-frame): Continue opname met hoge snelheid: max. circa 5 opnamen/seconde Stille continue opname: max. circa 3 opnamen/seconde Stille continue opname: max.
Specificaties • Movie-opname Opname-indeling: Movies: Audio: Grootte en framerate van opname: Compressiemethode: Bestandsgrootte: Kaartvereisten:(schrijf/ leessnelheid): Scherpstelmethode: Servo AF voor movies: Bereik helderheid scherpstelling: Meetmethode: Bereik helderheid lichtmeting: Belichtingscontrole: MOV MPEG-4 AVC/H.
Specificaties Geluidsopname: Raster weergeven: Time-lapse-movie: Foto-opnamen: Ingebouwde monomicrofoon, aansluiting voor externe stereomicrofoon aanwezig Geluidsopnameniveau instelbaar, windfilter aanwezig, demper aanwezig 3 typen Opname-interval en instelbaar aantal opnamen Vereiste opnameperiode, afspeelduur en resterende capaciteit van de kaart worden weergegeven Mogelijk • LCD-scherm Type: Schermformaat en punten: Aanpassing helderheid: Digitale horizon: Interfacetalen: Helpweergave: TFT LCD-kleur
Specificaties • Naverwerking van beelden RAW-bestandsverwerking Helderheidscorrectie, Witbalans, Beeldstijl, Auto in de camera: Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), Hoge ISO-ruisreductie, JPEG-opnamekwaliteit, Kleurruimte, Correctie helderheid randen, Vervormingscorrectie en Chromatische correctie Wijzig formaat: Beschikbaar Bijsnijden: Beschikbaar • Direct printen Compatibele printers: Opnamen die kunnen worden geprint: Printopties opgeven: Met PictBridge compatibele printers JPEG- en RAW
Specificaties • Voeding Accu: Accugegevens: Maximum aantal opnamen: Movie-opnametijd: Accu LP-E6N/LP-E6, aantal 1 * Netstroom via de voedingsadapterset ACK-E6. * Als batterijgreep BG-E11 is bevestigd, kunnen AA/R6accu's worden gebruikt.
Specificaties • Acculader LC-E6 Compatibele accu: Oplaadtijd: Nominaal ingangsvermogen: Nominaal uitgangsvermogen: Bedrijfstemperatuur: Luchtvochtigheid tijdens gebruik: Afmetingen (B x H x D): Gewicht: Accu LP-E6N/LP-E6 Circa 2 uur en 30 minuten.
Handelsmerken Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated. Microsoft en Windows zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen. Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken van Apple Inc. die zijn gedeponeerd in de Verenigde Staten en andere landen. CompactFlash is een handelsmerk van SanDisk Corporation. Het SDXC-logo is een handelsmerk van SD-3C, LLC.
Het gebruik van originele Canon-accessoires wordt aanbevolen Dit product levert uitstekende prestaties wanneer het wordt gebruikt met echte Canon-accessoires. Canon is niet verantwoordelijk voor enige schade aan dit product en/of ongelukken zoals brand, enzovoort, die worden veroorzaakt door accessoires die niet van Canon zijn (bijvoorbeeld lekkage en/of explosie van een accu). Deze garantie is niet van toepassing op reparaties die het gevolg zijn van defecten in accessoires die niet van Canon zijn.
Uitsluitend bestemd voor de Europese Unie en EER (Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) Met deze symbolen wordt aangegeven dat dit product in overeenstemming met de AEEA-richtlijn (2012/19/EU), de richtlijn 2006/66/EG betreffende batterijen en accu's en/of de plaatselijk geldende wetgeving waarin deze richtlijnen zijn geïmplementeerd, niet bij het normale huisvuil mag worden weggegooid.
15 De instructiehandleidingen op de dvd-rom weergeven/opnamen downloaden naar een computer In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de instructiehandleidingen voor de camera en de software (op de meegeleverde dvd-rom) weergeeft op de computer en hoe u opnamen van de camera naar de computer downloadt. Ook vindt u in dit hoofdstuk een overzicht van de software die zich op de EOS Solution Disk (cd-rom) bevindt en wordt uitgelegd hoe u de software op de computer installeert.
De EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd-rom) weergeven EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX CEL-XXX XXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX © CA De EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd-rom) bevat de volgende elektronische handleidingen (pdf): . e EU NON IN C. 20XX. Made in th Instructiehandleiding Uitleg van de functies en bediening van de camera, waaronder de basisfuncties.
De EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd-rom) weergeven De EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd-rom) weergeven [WINDOWS] EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX CEL-XXX XXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX © CA . e EU NON IN C. 20XX. Made in th EOS Camera Instruction Manuals Disk Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de cd naar de computer. 1 Plaats de EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd) in het dvdromstation van de computer.
De EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd-rom) weergeven De EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd-rom) weergeven [MACINTOSH] EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX CEL-XXX XXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX © CA . e EU NON IN C. 20XX. Made in th EOS Camera Instruction Manuals Disk Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de cd naar de computer. 1 Plaats de EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd) in het dvdromstation van de Macintosh. 2 3 4 Dubbelklik op het pictogram van de dvd.
Opnamen downloaden naar een computer U kunt de EOS-software gebruiken om de opnamen op de camera naar uw computer te downloaden. Dit kan op twee manieren. Downloaden door de camera op de computer aan te sluiten 1 Installeer de software (pag. 521). de meegeleverde 2 Gebruik interfacekabel om de camera op een computer aan te sluiten. Gebruik de interfacekabel die bij de camera is geleverd. Gebruik de kabelbescherming voor het aansluiten van de kabel op de camera (pag. 36).
Opnamen downloaden naar een computer Opnamen downloaden met een kaartlezer U kunt ook een kaartlezer gebruiken om opnamen naar uw computer te downloaden. 1 Installeer de software (pag. 521). 2 Plaats de kaart in de kaartlezer. Digital Photo Professional 3 Gebruik om de opnamen te downloaden. Raadpleeg de Digital Photo Professional-instructiehandleiding voor meer informatie (pag. 516).
Softwareoverzicht EOS Solution Disk EOS Solution Disk XXX Deze cd bevat de volgende software voor EOS-camera's. CEL-XXX XXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX Windows XXX XXX Mac OS X XXX XXX © CA U. the E NON INC . 20XX. Made in De software die bij eerdere camera's is geleverd, biedt mogelijk geen ondersteuning voor foto's en moviebestanden die met deze camera worden gemaakt. Gebruik de software die bij deze camera wordt geleverd.
De software installeren De software op Windows installeren Compatibele besturingssystemen 1 Windows 8.1 Windows 8 Windows 7 Controleer of de camera niet op de computer is aangesloten. Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt geïnstalleerd. Anders zal de software niet op de juiste manier worden geïnstalleerd. Als een oudere versie is geïnstalleerd, volgt u de onderstaande stappen om de software opnieuw te installeren. (De nieuwere versie overschrijft de vorige versie.
De software installeren De software op Macintosh installeren Compatibele besturingssystemen 1 MAC OS X 10.8 - 10.10 Controleer of de camera niet op de computer is aangesloten. Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt geïnstalleerd. Anders zal de software niet op de juiste manier worden geïnstalleerd. Als een oudere versie is geïnstalleerd, volgt u de onderstaande stappen om de software opnieuw te installeren. (De nieuwere versie overschrijft de vorige versie.
Index Numeriek 1:1 (aspect ratio) ...................154, 262 1,3x (bijsnijden).....................154, 262 1,6x (bijsnijden).....................154, 262 1280x720 (movie) .........................297 16:9 (aspect ratio) .................154, 262 1920x1080 (movie) .......................297 1-beeld AF ......................................87 4:3 (aspect ratio) ...................154, 262 61-punts automatische selectie-AF ................................91, 97 640x480 (movie) ...........................
Index Automatische scherpstelling AF-bediening ..............................86 AF-methode......................268, 315 AF-puntselectie ..................93, 421 Onscherpte...................54, 55, 474 Automatische selectie (AF).............91 Automatische weergave ...............348 AV (AE met diafragmavoorkeuze) ............208, 282 B B (Bulb).................................218, 280 Batterijgreep ...................48, 446, 454 Beeldstijl .......................164, 168, 172 Belichtingscompensatie ..
Index Dioptrische aanpassing...................54 Direct printen.................................379 Directe instelling beeldkwaliteit ........................153, 424 Directe selectie van AF-punt.........421 Doorlopende bestandsnummering .....................199 DPOF (Digital Print Order Format)...........389 Drempel (Scherpte).......................170 E Eén-punts AF ....................90, 95, 271 Eén punt Spot AF......................31, 95 Eerste AF-punten..........................128 Enkelbeeld ....
Index Helemaal indrukken ........................55 Histogram (Helderheid/RGB) .........258, 289, 326 Hoge ISO-ruisreductie ..................183 Hoofdinstelwiel................................56 I ICC-profiel.....................................193 Indexweergave .............................327 Indicator belichtingsniveau ......30, 32, 258, 289 INFO.-knop .....60, 258, 289, 320, 442 Instelwielen Hoofdinstelwiel ...........................56 Snelinstelwiel..............................57 Intervaltimer ...
Index M M (Handmatige belichting) ......210, 286 Maken/selecteren van mappen ..........................194, 195 Maximale opnamereeks........151, 153 Maximum aantal opnamen .........................48, 151, 257 Meervlaksmeting...........................212 Meervoudige belichting .................226 Meetmethode ................................212 Meettimer ........................55, 267, 316 Menu ...............................................64 Instellingen ...............................
Index Oogschelp.....................................236 Op een tv bekijken ................342, 351 Opladen ..........................................40 Opnamefunctie .............................146 Opnamegebied .............................154 Opname-instellingen...............60, 444 Opnamekwaliteit ...................149, 297 Opnamemodi ..................................33 Av (AE met diafragmavoorkeuze)................208 B (Bulb) ....................................218 w (Aangepaste opnamemodus) .....
Index Q Q (Quick Control)........61, 263, 296, 340 R Raster .....................74, 265, 315, 321 RAW..............................149, 151, 152 RAW+JPEG ..........................149, 151 RAW-beeldverwerking ..................364 Reiniging (beeldsensor) ................373 Riem................................................35 Roteren (opname).................333, 362 Ruisond. bij meerd. opn. ...............183 Ruisreductie Hoge ISO-snelheid ...................183 Lange belichtingstijden .............
Index U Uitschakelen .............................47, 69 Ultra-DMA (UDMA) .........................44 USB (DIGITAL) aansluiting.........27, 36, 380, 393, 519 V Veiligheidsmaatregelen...................20 Vergroting .....................274, 275, 330 Startpositie................................331 Verkleinde weergave ....................327 Verlichting (AF-punt) .....................132 Verlichting (LCD-paneel).................59 Versneld/vertraagd tracking .........................................
CANON INC. 30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan Europa, Afrika & Midden-Oosten CANON EUROPA N.V. PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over het dichtstbijzijnde Canon-kantoor Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door Canon Europa N.V. De beschrijvingen in deze instructiehandleiding zijn in maart 2015 geactualiseerd.