User manual

Table Of Contents
425
83: Aangepaste bedieningN
Druk op <0> om het scherm voor het selecteren van de beeldstijl op
het LCD-scherm weer te geven (pag. 164).
Wanneer u op de knop voor scherptedieptecontrole drukt, wordt het
diafragma verkleind en kunt u de scherptediepte controleren (pag. 209).
Als u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen wanneer de
IS-schakelaar op de lens wordt ingesteld op <1>, wordt de Image
Stabilizer (Beeldstabilisatie) van de lens gebruikt (pag. 55).
Wanneer u op <0> drukt, wordt het menu op het LCD-scherm
weergegeven.
U kunt de voornaamste opnamefuncties handmatig instellen, zoals
sluitertijd, diafragma, ISO-snelheid, meetmethode en de AF-
gebiedselectiemodus en ze op de camera vastleggen. Alleen wanneer
u de knop die aan deze functie is toegewezen ingedrukt houdt, kunt u
de vastgelegde opnamefunctie-instellingen oproepen en gebruiken.
*7:Op het instellingenscherm drukt u op de knop
<B> om de gedetailleerde instellingen weer te
geven. Draai aan het instelwiel <5> of <6> om
de functie die u wilt vastleggen te selecteren en
druk op <0> om er een vinkje [X] bij te zetten.
Als u een functie selecteert en op <0> drukt, kunt
u de instelling aanpassen. Als u op de knop <L>
drukt, worden de standaardinstellingen hersteld.
Door [Huid. inst. registreren] te selecteren,
worden de huidige instellingen van de camera
vastgelegd. Zie pagina 418 voor informatie over het
registreren van het AF-punt.
: Beeldstijl
: Scherptedieptecontrole
: Beeldstabilisatie starten
: Menu weergeven
: Opnamefunctie registreren/oproepen