Operation Manual

184
3 Een beeldstijl vastleggenN
5
Selecteer een parameter.
Selecteer de parameter (zoals
[Sterkte] onder [Scherpte]) die
u wilt instellen en druk vervolgens
op <0>.
6
Stel de parameter in.
Pas het effectniveau van de
parameter aan en druk vervolgens op
<0>. Zie 'Een beeldstijl aanpassen'
(pag. 180) voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameterinstellingen
vast te leggen. Het keuzescherm voor
beeldstijlen verschijnt nu weer.
De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker *] weergegeven.
Indien de parameterinstellingen in de
beeldstijl die is vastgelegd in
[Gebruiker *] zijn aangepast en niet
meer de standaardinstellingen zijn,
wordt de naam van de beeldstijl
weergegeven in blauw.
Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [
Gebruiker *
], worden de
parameterinstellingen van de eerder vastgelegde beeldstijl die door de
gebruiker is aangepast gewist wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [55: Wis alle camera-instellingen] (pag. 75) uitvoert, worden alle
instellingen voor [Gebruiker
*] hersteld.
Om opnamen te maken met een vastgelegde beeldstijl, selecteert u de
geregistreerde [Gebruiker *] en vervolgens maakt u de opname.
Raadpleeg de instructiehandleiding van EOS Utility (pag. 596) voor de
procedure voor het vastleggen van een beeldstijlbestand op de camera.