Operation Manual

301
Instellingen voor de opnamefunctie
Wanneer de opname op het LCD-scherm wordt weergegeven, kunt u
op de knop <Q> drukken om het volgende in te stellen:
In de creatieve modi kunt u de volgende opties instellen:
AF-methode
,
AF-bediening,
Transportmodus
, Meetmethode,
Beeldkwaliteit
, Witbalans,
Beeldstijl en Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid).
In de basismodi kunt u de functies instellen die vetgedrukt worden
weergegeven en de functies die in de tabel op pagina 127 zijn vermeld
(met uitzondering van Achtergrond wazig).
1
Druk op de knop <Q> (7).
De instelbare functies worden
weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een functie te selecteren.
De instellingen van de geselecteerde
functie en Uitleg worden
weergegeven op het scherm.
Draai aan het instelwiel <6> of
<5> om de instelling te kiezen.
Druk op de knop <B> voor de volgende opties: om de kwaliteit
voor RAW-opnamen, de instelling <q> van de transportmodus,
de witbalansshift of de witbalansbracketing of de parameters voor
Beeldstijl in te stellen.
Om de automatische witbalans in te stellen, selecteert u [Q] (of
[Qw]) en vervolgens drukt u op <0>.
Om terug te keren naar Live View-opnamen, drukt u op <0> of de
knop <Q>.
U kunt ook [
2
] selecteren om terug te keren naar Live View-opnamen.
Q Quick Control
Met [AF-werking] ingesteld op [Servo AF] kunt u 41 of 61
niet selecteren wanneer u de kwaliteit voor een RAW-beeld instelt met
[Beeldkwalit.].