Operation Manual

497
U kunt veelgebruikte functies naar wens toewijzen aan cameraknoppen
of hoofdinstelwielen voor een eenvoudigere bediening.
1
Selecteer [C.Fn III: Bediening/overig].
Selecteer op het tabblad [8] de optie
[C.Fn III: Bediening/overig] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [4: Aangepaste bediening].
Het instelscherm Aangepaste
bediening wordt weergegeven.
3
Selecteer een cameraknop of instelwiel.
Selecteer een cameraknop of hoofdinstelwiel
en druk vervolgens op <
0
>.
De naam van de camerabediening en de
toewijsbare functies worden weergegeven.
In het diagram aan de linkerkant ziet u de
locatie van de geselecteerde knop of het
geselecteerde instelwiel.
4
Wijs een functie toe.
Selecteer een functie en druk
vervolgens op <0>.
5
Verlaat de instelling.
Wanneer u op <0> drukt om de
instelling af te sluiten, verschijnt het
scherm uit stap 3 weer.
Druk op de knop <M> om de
instelling te sluiten.
8: Aangepaste bedieningN
Wanneer het scherm uit stap 3 wordt weergegeven, kunt u de instellingen voor
Aangepaste bediening terugzetten op de standaardinstellingen door op de knop
<
L
> te drukken. Zelfs wanneer u [
8
C.Fn III-4: Aangepaste bediening
] selecteert,
worden de instellingen voor [
8
: Wis pers. voorkeuze(C.Fn)
] niet geannuleerd.