Operation Manual

Table Of Contents
122
Belichtingscorrectie wordt gebruikt om de standaardbelichting die door
de camera is ingesteld lichter (langere belichting) of donkerder (kortere
belichting) te maken.
Belichtingscorrectie kan worden ingesteld in de opnamemodi <
d
>,
<
s
> en <
f
>. De belichtingscorrectie kan worden ingesteld op
±5 stops met tussenstappen van 1/3 stop. De belichtingscorrectie-
indicator in de zoeker en op het LCD-paneel kan de instelling echter
alleen tot ±3 stops weergeven. Als u de belichtingscorrectie op meer dan
+3 of -3 stops wilt instellen, gebruikt u Quick Control (pag. 53) of volgt u
de aanwijzingen op voor [
z
2: Bel.comp./AEB
] op de volgende pagina.
Als modus <a> met Auto ISO is ingesteld: zie pagina 120 voor het
instellen van de belichtingscorrectie.
1
Controleer de belichting.
Druk de ontspanknop half in (0) en
controleer de belichtingsniveau-
indicator.
2
Stel de belichtingscorrectie-
waarde in.
Draai aan het instelwiel <5> terwijl
u in de zoeker of op het LCD-paneel
kijkt.
Indien deze niet kan worden
ingesteld, zet u de schakelaar
<R> naar links en draait u
vervolgens aan het instelwiel <5>.
3
Maak de opname.
Als u de belichtingscorrectie wilt
annuleren, stelt u de indicator voor
het belichtingsniveau <h/N> in
op de standaardbelichtingsindex
(<a> of <C>).
O
Belichtingscorrectie instellen
N
Langere belichting voor een helderdere opname
Kortere belichting voor een donkerdere opname