Operation Manual

231
D
De ingebouwde flitser gebruiken
2
Selecteer [y].
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
of <
Y
> en <
Z
> om [
y
*] te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
Het instelscherm voor de
flitsbelichtingscorrectie wordt
weergegeven.
3
Stel de waarde voor de
flitsbelichtingscorrectie in.
Draai het instelwiel <
5
> of <
6
>
naar rechts om de flitsbelichting
helderder te maken (meer flitslicht).
Of draai het instelwiel <
5
> of <
6
>
naar links om de flitsbelichting
donkerder te maken (minder flitslicht).
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, wordt het pictogram <
y
>
weergegeven in de zoeker.
Nadat u een opname hebt gemaakt,
voert u stap 1 t/m 3 uit om de waarde
voor de flitsbelichtingscor
rectie terug
te zetten op nul.
Wanneer [z2: Auto Lighting Optimizer/Auto optimalisatie
helderheid] (pag. 169) is ingesteld op iets anders dan [Uitschakelen],
kan de opname nog steeds licht zijn, zelfs als er een kleinere
flitsbelichtingscorrectie is ingesteld.
Als flitsbelichtingscorrectie met een externe Speedlite (afzonderlijk
verkrijgbaar, pag. 233) is ingesteld, kunt u de flitsbelichtingscorrectie niet
op de camera instellen. Als de flitsbelichtingscorrectie met zowel de
camera als de externe Speedlite is ingesteld, heeft de instelling van de
Speedlite voorrang op die van de camera.
De waarde voor de belichtingscorrectie blijft van toepassing, zelfs nadat
u de aan-uitschakelaar op <2> hebt gezet.
U kunt de flitsbelichtingscorrectie ook instellen met de optie [Func.inst.
int. flitser] onder [z1: Flitsbesturing] (pag. 235).
De camera kan ook worden gebruikt om de flitsbelichtingscorrectie van
de externe Speedlite net zo in te stellen als voor de ingebouwde flitser.