Operation Manual

274
U kunt de eigenschappen selecteren voor de AF-bediening die bij de
opnameomstandigheden en het onderwerp passen. In de basismodi
wordt de optimale AF-bediening automatisch ingesteld voor de
respectieve opnamemodus.
1
Druk op de knop <f>.
2
Selecteer de AF-bediening.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om de gewenste AF-bediening te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X
: 1-beeld AF
K
: Servo AF
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt het AF-punt groen en klinkt er
een pieptoon.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de
scherpstelling vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe
beeldcompositie maken.
De AF-bediening selecteren
N
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
Als niet kan worden scherpgesteld, wordt het AF-punt oranje. In dit geval
kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt u de ontspanknop
helemaal in. Maak een nieuwe beeldcompositie en probeer opnieuw scherp
te stellen. Of zie 'Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld' (pag. 284).
Als [z1: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort u geen pieptoon
als er op het onderwerp is scherpgesteld.