Operation Manual

Scherpstellen met AF (AF-methode)
284
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen,
platte oppervlakken of wanneer lichte tinten of schaduwpartijen niet
zichtbaar zijn.
Onderwerpen bij weinig licht.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Onderwerpen met zich herhalende patronen (bijvoorbeeld vensters
in een wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort).
Dunne lijnen en contouren van het onderwerp.
Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon steeds
veranderen.
Nachtopnamen of opnamen met lichtpunten.
Het beeld flikkert bij TL-licht of bij ledlampverlichting.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van het beeld.
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel
tegenlicht (bijvoorbeeld auto's met een zeer reflecterende
carrosserie, enzovoort).
Het AF-punt is gelijktijdig gericht op een onderwerp dichtbij en een
onderwerp veraf (bijvoorbeeld een dier in een kooi, enzovoort).
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en wanneer
de camera niet stil kan worden gehouden.
Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer onscherp is.
Wanneer met een soft-focuslens een soft-focuseffect wordt toegepast.
Wanneer een filter voor een speciaal effect wordt gebruikt.
Ruis (lichte puntjes, strepen enzovoort) is zichtbaar op het scherm
tijdens AF.