Operation Manual

417
3
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
N
C.Fn II -2 Versnelde/vertraagde tracking
Dit bepaalt de gevoeligheid voor het volgen
van bewegende onderwerpen die tijdelijk
enorm kunnen versnellen of vertragen,
bijvoorbeeld als gevolg van abrupt starten of
stoppen, enz.
0: Geschikt voor onderwerpen die met een stabiele snelheid bewegen
(minimale wijzigingen in de bewegingssnelheid).
+2 / +1:
Dit is effectief voor onderwerpen die plotselinge bewegingen maken, plotseling
versnellen of vaart minderen of plotseling stoppen. Zelfs wanneer de snelheid van
het bewegende onderwerp plotseling sterk verandert, blijft de camera op het
onderwerp scherpstellen. Zo is bij een naderend onderwerp de kans kleiner dat de
camera scherpstelt op een plek achter het onderwerp, aangezien dat tot een
onscherp onderwerp zou leiden. Voor een onderwerp dat plotseling tot stilstand
komt, is de kans kleiner dat de camera op een plek voor het onderwerp scherpstelt.
Met de instelling +2 kan de camera grote veranderingen in de snelheid van het
bewegende onderwerp beter volgen dan met de instelling +1.
Omdat de camera gevoelig is voor kleine bewegingen van het onderwerp,
kan de scherpstelling echter even onstabiel zijn.
C.Fn III -3 AF-punt automatisch schakelen
Dit bepaalt de gevoeligheid voor het wisselen van
AF-punten bij het volgen van een onderwerp dat zich
met hoge snelheid omhoog, omlaag, naar links of
naar rechts beweegt.
Deze instelling wordt van kracht wanneer de
AF-gebiedselectiemodus is ingesteld op Zone-
AF (handmatige selectie van een zone), Grote
zone-AF (handmatige selectie van een zone)
of Automatische selectie AF met 45 punten.
0:
Standaardinstelling voor geleidelijke overschakeling tussen AF-punten.
+2 / +1:
Wanneer het onderwerp zich met hoge snelheid omhoog, omlaag, naar links of
naar rechts en van het AF-punt vandaan verplaatst, schakelt de camera zelfs
automatisch over naar omringende AF-punten om op het gevolgde onderwerp te
blijven scherpstellen. De camera schakelt over naar het AF-punt dat het meest
waarschijnlijk zal scherpstellen op het onderwerp, uitgaand van de voortdurende
verplaatsing van het onderwerp, het contrast, enzovoort. Bij instelling +2 zal de
camera eerder van AF-punt wisselen dan bij instelling +1.
Bij een groothoeklens met een brede scherptediepte of als het onderwerp te klein in
het kader is, kan de camera echter met het verkeerde AF-punt scherpstellen.