Operation Manual

42 Volgorde van basishandelingen 2
Verzenden van een faxbericht
Dit gedeelte beschrijft de procedures voor het gebruik van de standaard faxfuncties. Voor het gebruik van de
faxfunctie is een optioneel product nodig.
1
Plaatsen van originelen
Plaats het origineel in de aanvoer
of op de glasplaat.
Originelen in de aanvoer plaatsen
Stel de geleiders in op het formaat van uw
originelen. Plaats uw originelen met de te
kopiëren zijde naar boven.
Originelen op de glasplaat plaatsen
Open de aanvoer.
Plaats uw originelen met de tekstzijde naar
beneden.
2
Selecteren van functie
Selecteer [Fax] op het scherm
Hoofdmenu.
Druk op [Fax].
Het scherm met basisfuncties voor faxen wordt
getoond.
U kunt diverse faxfuncties instellen. Voor meer
informatie raadpleegt u e-Handleiding > Faxen.
3
Geef de bestemming aan
Voer het faxnummer in.
Voer met de numerieke toetsen het faxnummer
in.
4
Start verzending van de fax
Na het selecteren van de
instellingen, drukt u op
.
Druk op .
Nadat een opdracht is verzonden, kunnen
de verzendinstellingen bewaard blijven, met
uitzondering van de aangegeven bestemmingen.
Om alle instellingen te annuleren, drukt u op
.
Om andere opdrachten te verzenden met
dezelfde instellingen, geeft u de bestemmingen
aan voor de opdrachten omdat de bestemming
die voor de vorige opdracht was aangegeven
niet wordt bewaard.
Als er een aanmeldscherm voor Afdelings-ID beheer of SSO-H verschijnt, dient u de betreende authenticatiegegevens (ID, wachtwoord/PIN) in te
voeren. Als de Kopiekaartlezer-F1 is geïnstalleerd, plaatst u eerst een controlekaart.
Als er een inlogservice zoals Afdelings-ID beheer of SSO-H is ingesteld, drukt u op (Inloggen/Uitloggen) om uit te loggen.
De verzendinstellingen voor de laatste verzendopdracht kunnen worden bewaard.
- Om alle instellingen te annuleren, drukt u op .
- De aangegeven bestemmingen worden niet bewaard.