Operation Manual

70
Uw camera is uitgerust met een intelligente sensor die de stand van
een beeld herkent wanneer u de camera verticaal houdt. Het beeld
wordt automatisch naar de juiste stand gedraaid wanneer u het op
het LCD-scherm bekijkt.
z
Als u de camera verticaal houdt bij het maken van een opname,
weet de intelligente sensor dat de bovenkant ‘boven’ is en de
onderkant ‘onder’. De instellingen voor optimale witbalans,
belichting en focus worden vervolgens aangepast voor verticale
fotografie. Deze functie werkt onafhankelijk van het feit of de
functie [Beeldomkeren] is in- of uitgeschakeld.
z
Als de functie [Beeldomkeren] is ingesteld op [Aan] in de
opnamemodus, wordt de stand van de camera op het moment van
de opname onthouden.
z
Als de functie [Beeldomkeren] is ingesteld op [Aan] in de
weergavemodus, worden opnamen naar de juiste stand voor
weergave op het LCD-scherm gedraaid wanneer de stand van de
camera wordt gewijzigd (dit geldt alleen voor opnamen die zijn
gemaakt met de functie [Beeldomkeren] [Aan]).
De functie Beeldomkeren instellen
Opnamemodus
1
Menu (Instellen) [Beeldomkeren] [Aan]/[Uit].
Zie Menu’s en instellingen (p. 32).
z
Wanneer de functie Beeldomkeren
is ingesteld op [Aan] en het LCD-
scherm is ingesteld op de
detailweergavemethode, wordt het
pictogram (normaal), (rechts
is onder) of (links is onder) op
het scherm weergegeven.
z
Wanneer de camera recht omhoog of recht omlaag wijst, werkt
deze functie mogelijk niet naar behoren. Controleer of de pijl
in de juiste richting wijst. Als dat niet zo is, stelt u de functie
[Beeldomkeren] in op [Uit].
z
Zelfs als de functie [Beeldomkeren] is ingesteld op [Aan], is de
stand van beelden die naar een computer zijn gedownload
afhankelijk van de software die daarbij is gebruikt.