CF_LDL_Cover.fm Page 1 Friday, June 11, 2004 6:09 PM Softwarehandleiding Lees deze handleiding a.u.b. voordat u dit apparaat gebruikt. Bewaar deze handleiding na het lezen bij het apparaat, zodat u de informatie later snel kunt raadplegen.
Handleidingen voor het apparaat De handleidingen voor dit apparaat zijn als volgt onderverdeeld. Raadpleeg de desbetreffende onderdelen voor gedetailleerde informatie. Afhankelijk van de configuratie van uw systeem en het product dat u hebt aangeschaft, kunnen sommige handleidingen overbodig zijn. Handleidingen met dit symbool zijn gedrukte handleidingen.
Inhoudsopgave Voorwoord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . iv Gebruik van deze handleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . iv In deze handleiding gebruikte symbolen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . iv In deze handleiding gebruikte knoppen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Een afbeelding scannen vanuit een toepassing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-12 Eén PDF-bestand maken van twee of meer pagina’s. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-12 Voorkeuren instellen en scannen met ScanGear MF . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-14 Schakelen tussen Eenvoudige modus en Geavanceerde modus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-15 Eenvoudige modus gebruiken . . . . . . . . .
Voorwoord Dank u voor het kopen van de Canon LaserBase MF3110. Lees voordat u het product gaat gebruiken deze handleiding goed door om te weten wat de mogelijkheden zijn en om optimaal gebruik te kunnen maken van de vele functies. Bewaar de handleiding nadat u deze hebt gelezen, zodat u deze indien nodig opnieuw kunt raadplegen.
Juridische opmerkingen Handelsmerken Canon en het Canon-logo zijn handelsmerken van Canon Inc. Microsoft en Windows zijn gedeponeerde handelsmerken of handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen. Andere merk- en productnamen zijn handelsmerken en/of gedeponeerde handelsmerken van hun respectieve eigenaren. In deze handleiding wordt met Microsoft en Windows verwezen naar respectievelijk Microsoft en Microsoft Windows. Copyright Copyright © 2004 Canon, Inc.
1 Installatie HOOFDSTUK In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de stuurprogramma’s en de software op uw computer moet installeren. Als de bijbehorende stuurprogramma’s zijn geïnstalleerd, kunt u afdrukken en scannen via uw computer. Systeemvereisten U kunt de stuurprogramma’s in de volgende systeemomgevingen installeren en gebruiken.
OPMERKING Voor de USB 2.0-verbinding hebt u een pc nodig met een processor die sneller is dan 300 MHz, die over meer dan 64 MB RAM beschikt en waarop Windows XP SP1 is geïnstalleerd. U kunt ook een pc gebruiken met een processor die sneller is dan 133 MHz, die over meer dan 64 MB RAM beschikt en waarop Windows 2000 SP4 is geïnstalleerd. Als uw pc aan al deze vereisten voldoet en als USB 2.0 Host Controller al is geïnstalleerd, kunt u gegarandeerd gebruikmaken van de USB 2.0-verbinding.
Voordat u de software installeert, moet u het volgende controleren: • Het apparaat mag niet op de computer aangesloten zijn. • Het apparaat moet aanstaan. (Zie de Installatiehandleiding.) • Alle Windows-toepassingen op uw computer moeten afgesloten zijn. BELANGRIJK Als u Windows 2000/XP gebruikt, moet u als beheerder aangemeld zijn. U moet volledige toegangsrechten hebben om de stuurprogramma's te kunnen installeren. 1 OPMERKING 1 Installatie • Gebruik een kabel van maximaal 3 meter.
Stap 1: MF-stuurprogramma’s installeren 1 Klik in het scherm [Installatieprogramma MF3110] op [MF-stuurprogramma’s installeren]. 2 Lees de licentieovereenkomst ➞ klik op [Ja]. 3 Volg de instructies op het scherm om de software te installeren. 4 Klik op [Voltooien]. Installatie 1 Stap 2: MF Toolbox installeren 1 Klik in het scherm [Installatieprogramma MF3110] op [MF Toolbox installeren].
2 Klik op [Volgende]. Installatie 1 3 Klik op [Doorgaan]. 4 Lees de licentieovereenkomst ➞ klik op [Ja].
5 Wanneer u het dialoogvenster [Doellocatie selecteren] ziet, klikt u op [Volgende]. 6 Klik op [Volgende]. 7 Klik op [Voltooien].
Stap 3: USB-kabel aansluiten 1 Het apparaat moet aanstaan. 2 Sluit de USB-kabel aan op het apparaat en de USB-poort van de computer. Zodra u de USB-kabel op de computer aansluit, wordt het apparaat automatisch als nieuwe hardware herkend. Wacht totdat uw computer de nodige instellingen heeft uitgevoerd. Bij sommige computers verschijnt hierna de melding dat u uw computer opnieuw moet opstarten.
Software verwijderen en opnieuw installeren Als de stuurprogramma’s niet naar behoren werken, moet u deze verwijderen en opnieuw installeren. Bij het verwijderen van deze software moet u eerst de MF Toolbox verwijderen en vervolgens de MF-stuurprogramma’s. Ook wanneer u software alleen opnieuw wilt installeren, moet u de reeds geïnstalleerde software toch verwijderen. Voordat u de stuurprogramma’s verwijdert, moet u het volgende controleren.
Afdrukken 2 HOOFDSTUK In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u in een Windows-toepassing een document kunt afdrukken. In het dialoogvenster [Eigenschappen] van het printerstuurprogramma kunt u de afdrukinstellingen wijzigen. Een document afdrukken 1 Plaats papier in de cassette of de multifunctionele invoer. Meer informatie over het plaatsen van papier vindt u in hoofdstuk 2, “Papiergebruik”, van de Gebruikershandleiding. 2 Open het gewenste document in de toepassing.
6 Geef de gewenste instellingen op ➞ klik op [OK]. OPMERKING Zie “Afdrukinstellingen wijzigen” op pagina 2-2 voor meer informatie. 7 Klik op [Afdrukken] of op [OK]. Het afdrukken begint. OPMERKING 2 Afdrukken annuleren Afdrukken Als u het afdrukken wilt annuleren, klikt u op [Annuleren]. 1 Open de map [Printers en faxapparaten] (Windows 98/ME/2000: [Printers]).
Vanuit een Windows-toepassing ■ Het dialoogvenster [Voorkeursinstellingen] of [Eigenschappen] openen 1 Selecteer de opdracht voor afdrukken. In de meeste gevallen klikt u hiervoor in het menu [Bestand] op de optie [Afdrukken]. Het dialoogvenster [Afdrukken] verschijnt. 2 Selecteer de gewenste printer in de keuzelijst [Printer selecteren] of de vervolgkeuzelijst [Naam] van het dialoogvenster [Afdrukken]. 3 Klik op [Voorkeuren] of [Eigenschappen].
Eigenschappen in Windows 98/ME OPMERKING De hieronder afgebeelde schermen worden weergegeven wanneer u [Canon MF3110 Eigenschappen] opent vanuit de map [Printers]. ■ Tabblad Algemeen Hier kunt u een testpagina afdrukken of scheidingspagina’s instellen. Zie de documentatie van uw Windows-besturingssysteem voor meer informatie.
■ Tabblad Details Hier kunt u de printerpoort en time-outinstellingen selecteren. Zie de documentatie van uw Windows-besturingssysteem voor meer informatie. Afdrukken 2 ■ Wachtrij-instellingen Het installatieprogramma stelt de volgende standaardinstellingen in.
■ Tabblad Pagina-instelling Hier kunt u pagina-instellingen zoals het papierformaat, de relatieve afdrukgrootte, het aantal exemplaren, de afdrukstand en het aantal pagina’s per vel selecteren. Zie “Profielen” op pagina 2-17 voor meer informatie over de optie [Profiel]. Afdrukken 2 De standaardinstellingen zijn afhankelijk van het land/gebied van aankoop. Voorbeeldweergave Hier ziet u hoe het document eruitziet bij de huidige instellingen. Voor meer informatie over de voorbeeldweergave zie pagina 2-17.
[Aantal exemplaren] Hier kunt u het aantal exemplaren instellen dat u wilt afdrukken (1 tot 99). [Afdrukstand] Hier kunt u de afdrukrichting ten opzichte van het papier selecteren ([Staand] of [Liggend]). [Pagina-indeling] Hier selecteert u het aantal pagina’s (1, 2, 4, 6, 8, 9 of 16) dat op één vel moet worden afgedrukt of [Poster] (voor het spreiden van één pagina over 2 x 2, 3 x 3 of 4 x 4 vellen).
[Aangepast papierformaat] Hiermee opent u het dialoogvenster [Instellingen van aangepast papierformaat] (zie pagina 2-9). [Lay-outopties] Hiermee opent u het dialoogvenster [Lay-outopties] (zie pagina 2-10). OPMERKING Deze optie is niet beschikbaar als [Pagina-indeling] is ingesteld op [Poster]. [Standaardw. herstellen] Hiermee zet u alle huidige instellingen terug naar de standaardwaarden.
[Positie] Hiermee kunt u instellen op welke positie op de pagina het watermerk moet worden afgedrukt. U kunt waarden invoeren in de invoervakken [X] en [Y] (tussen –50 en +50), of het watermerk verschuiven met de schuifregelaars X en Y. [Centreren] Hiermee kunt u het watermerk midden op de pagina plaatsen. [Hoek] Hiermee kunt u de hoek van het watermerk instellen. U kunt de gewenste hoek selecteren of de hoek wijzigen met behulp van de schuifregelaar.
[Papierlijst] Hier ziet u alle beschikbare papierformaten. U kunt een van deze formaten selecteren als uitgangspunt voor een aangepast papierformaat. [Naam van aangepast papierformaat] Hier geeft u de naam van het aangepaste papierformaat op. [Eenheid] Hier selecteert u de gewenste eenheid voor het papierformaat ([Millimeter] of [Inch]). [Papierformaat] Hier geeft u de breedte en hoogte van het aangepaste papierformaat op.
[Gebruikersnaam afdrukken] Hier kunt u aangeven of op elke pagina al dan niet de gebruikersnaam moet worden afgedrukt. U kunt kiezen uit zes verschillende posities voor het afdrukken van de gebruikersnaam. [Paginanummer afdrukken] Hier kunt u aangeven of op elke pagina al dan niet het paginanummer moet worden afgedrukt. U kunt kiezen uit zes verschillende posities voor het afdrukken van het paginanummer. [Standaardw. herstellen] Hiermee zet u alle huidige instellingen terug naar de standaardwaarden.
■ Rugmarge-instellingen Wanneer u op het tabblad [Afwerking] op [Rugmarge] klikt, verschijnt het dialoogvenster [Rugmarge-instellingen]. 2 Afdrukken [Rugmarge] Hier kunt u een rugmarge instellen tussen 0 en 30 mm. ■ Geavanceerde instellingen Wanneer u op het tabblad [Afwerking] op [Geavanceerde instellingen] klikt, verschijnt het dialoogvenster [Geavanceerde instellingen]. 2-12 [Beeld verfijnen] Hiermee schakelt u de functie voor een extra verfijning van de afdrukkwaliteit in. [Standaardw.
■ Tabblad Kwaliteit Hier kunt u instellingen verrichten voor de afdrukkwaliteit, zoals de resolutie en het contrast. Zie “Profielen” op pagina 2-17 voor meer informatie over de optie [Profiel]. Afdrukken 2 [Doel] Hiermee geeft u de beste instellingen voor de afdruktaak op basis van de inhoud van het document op. [Details] Hiermee opent u het dialoogvenster [Gedetailleerde instellingen] (zie pagina 2-14). [Handmatige grijswaarde-instellingen] Hiermee schakelt u handmatige grijswaarden in.
■ Gedetailleerde instellingen Klik op het tabblad [Kwaliteit] op [Details] om het dialoogvenster [Gedetailleerde instellingen] te openen. In dit dialoogvenster kunt u gedetailleerde instellingen selecteren voor de afdrukkwaliteit. Afdrukken 2 [Resolutie] Hiermee stelt u de resolutie van de printer in (600 dpi of 300 dpi). [Z/W halftonen] Hiermee selecteert u een halftonenpatroon.
● Tabblad Grijswaardencorrectie Afdrukken 2 [Voorbeeld] Hiermee ziet u hoe het document eruitziet bij de huidige instellingen voor helderheid en contrast. [Origineel] Hiermee geeft u de originele afbeelding weer. [Helderheid] Hiermee kunt u de helderheid van de voorbeeldweergave aanpassen (van –5 tot 5). [Contrast] Hiermee kunt u het contrast van de voorbeeldweergave aanpassen (van –5 tot 5). [Standaardw. herstellen] Hiermee zet u alle huidige instellingen terug naar de standaardwaarden.
● Tabblad Afstemming Afdrukken 2 [Afstemming Modus] Hier kunt u een kleurafstemmingsmodus opgeven ([Afstemmen op stuurprogramma] of [Gammainstelling]). Als u [Afstemmen op stuurprogramma] selecteert, worden de opties [Afstemmingsmethode] en [Beeldschermprofiel] ingeschakeld. Als u [Gammainstelling] selecteert, wordt de optie [Gamma] ingeschakeld. [Afstemmingsmethode] Hiermee selecteert u de afstemmingsmethode. [Beeldschermprofiel] Hiermee selecteert u het profiel dat bij uw monitor of scanner past.
■ Profielen Een vastgelegde combinatie van instellingen op de tabbladen [Pagina-instelling], [Afwerking] en [Kwaliteit] wordt ook wel een profiel genoemd. De profielfunctie die op al deze tabbladen te vinden is, biedt de mogelijkheid een profiel toe te voegen, te bewerken en te selecteren dat bij uw afdrukopdrachten past. Afdrukken 2 [Profiel] Hiermee selecteert u het profiel dat u wilt laten toepassen. Voorbeeldweergave Hier ziet u hoe het document eruitziet bij de huidige instellingen.
Afdrukken 2 [Uitvoermethode] [Afdrukken] Hiermee schakelt u de opdrachtmodus tussen [Afdrukken] en [Bewerken/ Voorbeeld]. Hiermee voert u een normale afdruktaak uit. [Bewerken/Voorbeeld] Hiermee slaat u de gegevens op uit het dialoogvenster [Canon PageComposer]. Als u [Canon MF3110 Eigenschappen] opent vanuit de map [Printers] en dan de modus [Bewerken/Voorbeeld] kiest, verschijnt rechts de knop (Vergrendelen). Als u op deze knop klikt, wordt de modus [Bewerken/Voorbeeld] vergrendeld.
■ Profiel toevoegen Door op (Toevoegen) te klikken opent u het dialoogvenster [Profiel toevoegen]. In dit dialoogvenster kunt u een nieuw profiel vastleggen met de huidige instellingen. U kunt maximaal vijftig nieuwe profielen toevoegen. Afdrukken 2 [Naam] Hier bepaalt u onder welke naam u het profiel wilt vastleggen. [Pictogram] Hier selecteert u een pictogram voor het vast te leggen profiel. [Opmerking] Hier kunt u een opmerking toevoegen aan het vast te leggen profiel.
[Instellingen weergeven] Hiermee opent u het dialoogvenster [Instellingen weergeven] (zie pagina 2-21). Hiermee schuift u het geselecteerde profiel een plaats omhoog in de profielenlijst. Hiermee schuift u het geselecteerde profiel een plaats omlaag in de profielenlijst. [Verwijderen] Hiermee verwijdert u het geselecteerde profiel uit de [Profielenlijst]. OPMERKING Deze knop is uitgeschakeld als een van de voorgedefinieerde profielen is geselecteerd.
■ Instellingen weergeven Door op [Instellingen weergeven] te klikken opent u het dialoogvenster [Instellingen weergeven]. In dit dialoogvenster ziet u de huidige instellingen van de tabbladen [Pagina-instelling], [Afwerking] en [Kwaliteit]. Afdrukken 2 [Kopiëren] Hiermee kopieert u de inhoud van de huidige instellingen naar het klembord.
Eigenschappen Het dialoogvenster [Canon MF3110 Eigenschappen] bevat diverse tabbladen waarop u de printerconfiguratie kunt instellen en de afdrukinstellingen kunt configureren. OPMERKING • Het aantal tabbladen dat het eigenschappenvenster bevat is afhankelijk van de manier waarop u het systeem hebt ingesteld. • Zie de on line Help voor meer informatie over de volgende functies (zie pagina 1-2). • De schermafbeeldingen zijn afkomstig uit Windows XP.
■ Tabblad Delen Hier selecteert u de instellingen voor het delen van de printer. Dit tabblad is alleen beschikbaar als het delen van de printer is ingeschakeld (zie pagina 2-50). Zie de documentatie van uw Windowsbesturingssysteem voor meer informatie.
■ Tabblad Poorten Hier stelt u in op welke poort de printer is aangesloten. Zie de documentatie van uw Windowsbesturingssysteem voor meer informatie.
■ Tabblad Geavanceerd Hier selecteert u de instellingen voor spooling. Zie de documentatie van uw Windowsbesturingssysteem voor meer informatie. Afdrukken 2 OPMERKING [Afdrukdocumenten in wachtrij plaatsen (programma is eerder gereed)] en [Onmiddellijk beginnen met afdrukken] worden automatisch ingesteld tijdens de installatie van het printerstuurprogramma.
■ Tabblad Kleurbeheer Hier kunt u kleurprofielen aan uw kleurenprinter koppelen. Zie de documentatie van uw Windowsbesturingssysteem voor meer informatie.
■ Tabblad Beveiliging Hier configureert u de beveiligingsinstellingen. Zie de documentatie van uw besturingssysteem voor meer informatie.
■ Tabblad Profiel Hier kunt u profielen toevoegen, bewerken en een profiel selecteren voor toepassing op een afdruktaak. Afdrukken 2 [Profielenlijst] Hiermee geeft u een lijst van geregistreerde profielen weer. [Naam] Hiermee geeft u de naam weer van het profiel dat in de profielenlijst is geselecteerd. [Opmerking] Hiermee geeft u de beschrijving weer van het geselecteerde profiel. [Instellingen weergeven] Hiermee geeft u de instellingen van het geselecteerde profiel weer.
[Verwijderen] Hiermee verwijdert u het geselecteerde profiel uit de [Profielenlijst]. OPMERKING Deze knop is uitgeschakeld als een van de voorgedefinieerde profielen is geselecteerd. [Importeren] Hiermee kunt u profielgegevens uit een bestand importeren. [Exporteren] Hiermee kunt u de gegevens van het geselecteerde profiel exporteren. Deze knop is uitgeschakeld als een van de voorgedefinieerde profielen is geselecteerd. [Documenteigenschap definiëren] Hiermee kunt u de profielinstellingen regelen.
● Tabblad Toekenning Op het tabblad [Toekenning] kunt u toekenningen voor het profiel instellen. Afdrukken 2 [Naam] Hier kunt u de naam van een nieuw profiel instellen of de naam van het profiel dat is geselecteerd op het tabblad [Profiel] wijzigen. OPMERKING Als een van de voorgedefinieerde profielen is geselecteerd, kunt u de naam niet wijzigen.
● Tabblad Pagina-instelling Hier kunt u pagina-instellingen zoals het papierformaat, de relatieve afdrukgrootte, het aantal exemplaren, de afdrukstand en het aantal pagina’s per vel selecteren (zie pagina 2-32). ● Tabblad Afwerking Hier kunt u de afwerkopties voor de afgedrukte pagina’s selecteren, zoals sorteren en inbinden (zie pagina 2-37). ● Tabblad Kwaliteit Hier stelt u de afdrukkwaliteit in, zoals de resolutie, de helderheid en het contrast (zie pagina 2-39).
■ Tabblad Pagina-instelling Hier kunt u pagina-instellingen zoals het papierformaat, de relatieve afdrukgrootte, het aantal exemplaren, de afdrukstand en het aantal pagina’s per vel selecteren. Zie “Profielen” op pagina 2-43 voor meer informatie over de optie [Profiel]. Afdrukken 2 De standaardinstellingen zijn afhankelijk van het land/gebied van aankoop. 2-32 Voorbeeldweergave Hier ziet u hoe het document eruitziet bij de huidige instellingen.
OPMERKING • Als u [Poster] selecteert, worden de opties [Handmatig schalen], [Watermerk] en [Lay-outopties] uitgeschakeld. • Als u [1 Pagina per vel] selecteert, verschijnt de optie [Handmatig schalen]. Als u hier een andere optie selecteert dan [1 Pagina per vel] of [Poster], verdwijnt [Handmatig schalen] en verschijnt in plaats daarvan [Paginavolgorde]. Hiermee kunt u het formaat van de pagina verkleinen of vergroten.
[Lay-outopties] Hiermee opent u het dialoogvenster [Lay-outopties] (zie pagina 2-36). OPMERKING Deze optie is niet beschikbaar als [Pagina-indeling] is ingesteld op [Poster]. [Standaardw. herstellen] Hiermee zet u alle huidige instellingen terug naar de standaardwaarden. ■ Watermerk bewerken Als u op het tabblad [Pagina-instelling] op [Watermerk bewerken] klikt, verschijnt het dialoogvenster [Watermerk bewerken].
[Hoek] Hiermee kunt u de hoek van het watermerk instellen. U kunt de hoek instellen door een van de keuzerondjes in te schakelen of de schuifregelaar te slepen. U kunt de gewenste waarde ook invoeren in het vak [Hoek instellen] (tussen -180 en 180 graden). [Naam] Dit veld bevat de naam van het geselecteerde watermerk. [Tekst] Dit veld bevat de tekst van het geselecteerde watermerk. [Lettertype] Hiermee selecteert u het lettertype voor het watermerk.
[Eenheid] Hier selecteert u de gewenste eenheid voor het papierformaat ([Millimeter] of [Inch]). [Papierformaat] Hier geeft u de breedte en hoogte van het aangepaste papierformaat op. OPMERKING Let er bij het invoeren van de waarden op dat [Breedte] niet groter is dan [Hoogte]. [Registreren] Hiermee registreert u het aangepaste papierformaat. De naam wordt toegevoegd aan [Papierlijst].
[Datum afdrukken] Hier kunt u aangeven of op elke pagina al dan niet een datum moet worden afgedrukt. U kunt kiezen uit zes verschillende posities voor het afdrukken van de datum. [Gebruikersnaam afdrukken] Hier kunt u aangeven of op elke pagina al dan niet de gebruikersnaam moet worden afgedrukt. U kunt kiezen uit zes verschillende posities voor het afdrukken van de gebruikersnaam. [Paginanummer afdrukken] [Standaardw. herstellen] Hiermee zet u alle huidige instellingen terug naar de standaardwaarden.
[Geavanceerde instellingen] Hiermee opent u het dialoogvenster [Geavanceerde instellingen] (zie pagina 2-38). [Standaardw. herstellen] Hiermee zet u alle huidige instellingen terug naar de standaardwaarden. ■ Rugmarge-instellingen Wanneer u op het tabblad [Afwerking] op [Rugmarge] klikt, verschijnt het dialoogvenster [Rugmarge-instellingen]. Afdrukken 2 [Rugmarge] Hier kunt u een rugmarge instellen tussen 0 en 30 mm.
■ Tabblad Kwaliteit Hier kunt u instellingen verrichten voor de afdrukkwaliteit, zoals de resolutie en het contrast. Zie “Profielen” op pagina 2-43 voor meer informatie over de optie [Profiel]. Afdrukken 2 [Doel] Hiermee geeft u de beste instellingen voor de afdruktaak op basis van de inhoud van het document op. [Details] Hiermee opent u het dialoogvenster [Gedetailleerde instellingen] (zie pagina 2-40). [Handmatige grijswaarde-instellingen] Hiermee schakelt u handmatige grijswaarden in.
OPMERKING Deze functie is alleen ingeschakeld wanneer het selectievakje [Handmatige grijswaarde-instelling] is geselecteerd. [Info] Hiermee kunt u de versiegegevens van het stuurprogramma weergeven. [Standaardw. herstellen] Hiermee zet u alle huidige instellingen terug naar de standaardwaarden. ■ Gedetailleerde instellingen 2 Afdrukken Klik op het tabblad [Kwaliteit] op [Details] om het dialoogvenster [Gedetailleerde instellingen] te openen.
● Tabblad Grijswaarden-correctie Afdrukken 2 [Voorbeeld] Hiermee ziet u hoe het document eruitziet bij de huidige instellingen voor helderheid en contrast. [Origineel] Hiermee geeft u de originele afbeelding weer. [Helderheid] Hiermee kunt u de helderheid van de voorbeeldweergave aanpassen (van –5 tot 5). [Contrast] Hiermee kunt u het contrast van de voorbeeldweergave aanpassen (van –5 tot 5). [Standaardw. herstellen] Hiermee zet u alle huidige instellingen terug naar de standaardwaarden.
● Tabblad Afstemming Afdrukken 2 [Afstemming Modus] Hier kunt u een kleurafstemmingsmodus opgeven ([Afstemmen op stuurprogramma] of [Gammainstelling]). Als u [Afstemmen op stuurprogramma] selecteert, worden de opties [Afstemmingsmethode] en [Beeldschermprofiel] ingeschakeld. Als u [Gammainstelling] selecteert, wordt de optie [Gamma] ingeschakeld. [Afstemmingsmethode] Hiermee selecteert u de afstemmingsmethode. [Beeldschermprofiel] Hiermee selecteert u het profiel dat bij uw monitor of scanner past.
■ Profielen Een vastgelegde combinatie van instellingen op de tabbladen [Pagina-instelling], [Afwerking] en [Kwaliteit] wordt ook wel een profiel genoemd. De profielfunctie die op al deze tabbladen te vinden is, biedt de mogelijkheid een profiel toe te voegen, te bewerken en te selecteren dat bij uw afdrukopdrachten past. Afdrukken 2 . [Profiel] Hiermee selecteert u het profiel dat u wilt laten toepassen. Voorbeeldweergave Hier ziet u hoe het document eruitziet bij de huidige instellingen.
[Uitvoermethode] Hiermee schakelt u de opdrachtmodus tussen [Afdrukken] en [Bewerken/Voorbeeld]. [Afdrukken] Hiermee voert u een normale afdruktaak uit. 2 Afdrukken [Bewerken/Voorbeeld] Hiermee slaat u de gegevens op uit het dialoogvenster [Canon PageComposer]. Als u [Canon MF3110 Eigenschappen] opent vanuit de map [Printers] en dan de modus [Bewerken/Voorbeeld] kiest, verschijnt rechts de knop (Vergrendelen). Als u op deze knop klikt, wordt de modus [Bewerken/Voorbeeld] vergrendeld.
■ Profiel bewerken Door op (Bewerken) te klikken opent u het dialoogvenster [Profiel bewerken]. In dit dialoogvenster kunt u het profiel bewerken dat u in de profielenlijst hebt geselecteerd. Afdrukken 2 [Profielenlijst] Hiermee geeft u een lijst van geregistreerde profielen weer. [Instellingen weergeven] Hiermee opent u het dialoogvenster [Instellingen weergeven] (zie pagina 2-46). Hiermee schuift u het geselecteerde profiel een plaats omhoog in de profielenlijst.
[Opmerking] Hiermee kunt u de opmerking bij het geselecteerde profiel weergeven en wijzigen. OPMERKING Als een van de vooraf gedefinieerde profielen die u hebt opgegeven op de tab [Profiel] van het dialoogvenster met printereigenschappen, geselecteerd is, kunt u de opmerking bij het profiel niet wijzigen. [Importeren] Hiermee kunt u profielgegevens uit een bestand importeren. [Exporteren] Hiermee kunt u de gegevens van het geselecteerde profiel exporteren.
Het apparaat gebruiken binnen het netwerk In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u een apparaat uit de Canon LaserBase MF3110 binnen uw netwerk kunt gebruiken. Door het apparaat in te stellen als een gedeelde printer binnen het netwerk kunt u toelaten dat andere netwerkgebruikers op uw apparaat afdrukken. De printerserver en clients hoeven niet hetzelfde besturingssysteem te gebruiken. Het is dus mogelijk vanaf een Windows 98/ME-client af te drukken op een Windows 2000/XP-printerserver en andersom.
5 Selecteer [Bestands- en printerdeling voor Microsoft-netwerken] ➞ klik op [OK]. Afdrukken 2 De Server-service wordt toegevoegd. ■ De Server-service toevoegen (Windows 2000) 1 Klik op [Start] op de Windows-taakbalk ➞ selecteer [Instellingen] ➞ [Netwerk- en inbelverbindingen]. De map [Netwerk- en inbelverbindingen] verschijnt. 2 Klik met de rechtermuisknop op het pictogram [LAN-verbinding] ➞ selecteer in het menu de optie [Eigenschappen]. Het venster [Eigenschappen voor LAN-verbinding] verschijnt.
Selecteer [Bestands- en printerdeling voor Microsoft-netwerken] ➞ klik op [OK]. 2 Afdrukken 3 De Server-service wordt toegevoegd.
■ Printerdeling instellen 1 Open het dialoogvenster met printereigenschappen ➞ selecteer [Deze printer delen] (Windows 2000: [Delen als]) op het tabblad [Delen]. Afdrukken 2 OPMERKING Zie “Afdrukinstellingen wijzigen” op pagina 2-2 voor informatie over hoe u het dialoogvenster [Printereigenschappen] moet openen. 2 Vul in het invoervak de share-naam in. OPMERKING Gebruik geen spaties of bijzondere tekens in het invoervak [Share-naam]. 3 Klik op [OK].
■ Windows 98/ME-serverinstellingen Nu volgt de procedure waarmee u het apparaat toegankelijk kunt maken voor de gebruikers van uw netwerk, in Windows 98/ME. De schermafbeeldingen zijn afkomstig uit Windows 98. ■ De Server-service toevoegen 1 Klik op [Start] op de Windows-taakbalk ➞ selecteer [Instellingen] ➞ [Configuratiescherm]. Het configuratiescherm verschijnt. 2 2 Dubbelklik op het pictogram [Netwerk]. 3 Afdrukken Het dialoogvenster [Netwerk] verschijnt.
5 Selecteer [Bestands- en printerdeling voor Microsoft-netwerken] ➞ klik op [OK]. 6 Klik op [Bestanden en printers delen]. Afdrukken 2 Het venster [Bestands- en printerdeling] verschijnt.
Selecteer [Ik wil anderen toegang kunnen geven tot mijn printer(s)] ➞ klik op [OK]. 8 Selecteer het tabblad [Toegangsbeheer] ➞ [Toegangsbeheer op shareniveau] of [Toegangsbeheer op gebruikersniveau]. 9 Klik op [OK]. De Server-service wordt toegevoegd. Als u een bevestigingsvenster ziet verschijnen, klikt u op [Ja] op uw computer opnieuw op te starten.
Een gedeelde printer gebruiken binnen het netwerk Wanneer de LaserBase MF3110 al op uw netwerk is aangesloten en als gedeelde printer is ingesteld, kunt u deze printer binnen het netwerk gebruiken. De eenvoudigste methode om het apparaat voor uw computer toegankelijk te maken is het downloaden van het benodigde stuurprogramma via het netwerk. Als u als besturingssysteem Windows 2000/XP gebruikt, kunt u het stuurprogramma niet downloaden vanaf een printerserver met Windows 98/ME.
6 Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien. ■ Wizard Printer toevoegen (Windows 98/ME) Hier volgt de procedure voor het maken van een verbinding met een gedeelde printer binnen het netwerk in Windows 98/ME met behulp van de [Wizard Printer toevoegen]. De schermafbeeldingen zijn afkomstig uit Windows 98. 1 Klik op [Start] op de Windows-taakbalk ➞ selecteer [Instellingen] ➞ [Printers]. De map [Printers] verschijnt. 2 2 Dubbelklik op het pictogram [Printer toevoegen].
8 2 Selecteer de locatie van printerstuurprogramma. ● Op standaardlocatie opgeven: Afdrukken ❑ Ga naar stap 9. ● De locatie wijzigen: ❑ Klik op [Bladeren]. ❑ Selecteer de locatie van de printer ➞ klik op [OK]. U kunt de naam ook rechtstreeks in het invoervak invoeren. 9 Klik op [OK]. 10 Typ de naam van de printer die u wilt gebruiken ➞ klik op [Volgende]. Als u de standaardnaam wilt gebruiken, laat u het invoervak ongewijzigd ➞ klik op [Volgende].
Scannen 3 HOOFDSTUK In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u documenten kunt scannen. Scannen met [Starten] op het apparaat Door op [Scannen] ➞ [Starten] op het bedieningspaneel van het apparaat te drukken, kunt u een document scannen en opslaan op de computer. Op [Scannen] ➞ [Starten] drukken heeft hetzelfde effect als op [Opslaan] klikken in MF Toolbox. U kunt de instellingen wijzigen voordat u [Opslaan] kiest, of een andere knop dan [Opslaan] instellen om deze bewerking uit te voeren.
2 Sleep het teken Het teken naar de gewenste knop. wordt weergegeven boven de gekozen knop. Scannen 3 [Starten] instellen in het dialoogvenster [Instellingen] Klik op [Instellingen] in MF Toolbox. Selecteer in het dialoogvenster [Instellingen], bij [Knop Starten], de knop waaraan u [Starten] wilt koppelen. Sluit af met [OK]. U kunt [Starten] ook instellen in de map [Scanners en camera’s] (zie pagina 3-3).
[Starten] instellen in de map [Scanners en camera’s] (Windows 2000: het dialoogvenster [Eigenschappen voor scanners en camera’s]). 1 Open de map [Scanners en camera’s] (Windows 2000: het dialoogvenster [Eigenschappen voor scanners en camera’s]). Klik op [Start] op de Windows-taakbalk, selecteer [Configuratiescherm] ➞ [Printers en andere hardware] ➞ [Scanners and camera’s] (Windows 98/Me/2000: [Instellingen] ➞ [Configuratiescherm] ➞ en dubbelklik op het pictogram [Scanners en camera’s]).
4 Geef een actie op voor [Starten]. ● In Windows XP: ❑ Selecteer het tabblad [Gebeurtenissen] ➞ selecteer [Canon MF3110 Scan Button] in de vervolgkeuzelijst [Selecteer een gebeurtenis] ➞ selecteer de gewenste bewerking voor [Starten] in het vak [Acties] ➞ klik op [OK].
Scannen met behulp van MF Toolbox U kunt een document scannen door gebruik te maken van de knoppen in MF Toolbox. 1 Plaats het document met de bedrukte zijde omlaag op de glasplaat. 2 Dubbelklik op [Canon MF Toolbox 4.7] op het bureaublad van Windows. Of klik vanaf het bureaublad van Windows op [Start] ➞ [(Alle) Programma’s] ➞ [Canon] ➞ [MF Toolbox 4.7] ➞ [Toolbox 4.7]. MF Toolbox wordt geopend. Scannen 3 Knoppen van [MF Toolbox] 3 Klik op een van de volgende scanfunctieknoppen.
Elke knop is gekoppeld aan een dialoogvenster . Scannen 3 Voorbeeld: het dialoogvenster [E-mail] 4 Wijzig de instellingen. Voor meer informatie zie “Instellingen van MF Toolbox” op pagina 3-8. Als u op een andere knop dan [E-mail], [Opslaan] of [PDF] hebt geklikt en in [Gescande afbeeldingen koppelen aan] wordt geen toepassing weergegeven, selecteert u zelf een toepassing. Als u de opgegeven instellingen ook in de toekomst wilt blijven gebruiken, klikt u [Toepassen] voordat u op [Starten] klikt.
Klik op [Starten]. Als u het selectievakje [Scannerstuurprogramma gebruiken voor geavanceerde instellingen] in stap 4 hebt ingeschakeld, verschijnt het dialoogvenster [ScanGear MF]. Wijzig de instellingen en klik vervolgens op [Scannen]. 3 Scannen 5 dialoogvenster [ScanGear MF] Voor meer informatie zie “Voorkeuren instellen en scannen met ScanGear MF” op pagina 3-14. Het scannen begint.
Instellingen van MF Toolbox Scannen 3 Voorbeeld: het dialoogvenster [E-mail] Scannerinstellingen U kunt de scanmodus, de scanresolutie, het formaat van het document en het bestandsformaat van de gescande afbeelding opgeven. U kunt ook geavanceerde instellingen opgeven met behulp van ScanGear MF. ■ [Bron selecteren] Deze instelling is niet toegankelijk voor dit model. ([Glasplaat] wordt automatisch geselecteerd.
■ [Scanmodus] Hiermee selecteert u de scanmodus. De scanmoduswaarden die u kunt selecteren, kunnen per MF Toolbox-knop verschillen. Het document wordt gescand als zwart-witafbeelding. [Grijswaarden] Het document wordt gescand als een grijswaarde-afbeelding (vergelijkbaar met een zwartwit-afbeelding). [Kleur] Hiermee scant u het document als een kleurenafbeelding. [Kleur (tijdschrift)] Het document wordt gescand als een kleurenafbeelding, waarbij de functie [Moiré-reductie] is ingesteld op [Aan].
■ [Opslaan als type] [BMP] Bitmapindeling. [JPEG] JPEG-indeling. Selecteer deze indeling alleen voor grijswaarde- of kleurenafbeeldingen. [TIFF] TIFF-indeling. [PDF] PDF-indeling. U kunt geavanceerde instellingen opgeven in het dialoogvenster [PDF-instellingen]. Voor meer informatie over het dialoogvenster [PDF-instellingen] zie “Eén PDF-bestand maken van twee of meer pagina’s” op pagina 3-12. Hieronder is per knop weergegeven in welke indelingen u een bestand kunt opslaan.
Bevestiging van de gescande afbeelding en Exif-instellingen (Gescande afbeelding bevestigen) U kunt de gescande afbeeldingen bekijken als miniatuurafbeeldingen en opgeven in welke bestandsindeling en op welke locatie u het bestand wilt opslaan. Deze functie kan niet worden gebruikt wanneer u scant met de knop [OCR]. Bij de knop [PDF] is alleen de bevestiging van de gescande afbeelding beschikbaar.
Een afbeelding scannen vanuit een toepassing U kunt een afbeelding scannen vanuit een met TWAIN of WIA (alleen in Windows XP) compatibele toepassing en de afbeelding in die toepassing gebruiken. De procedure hiervoor kan per toepassing verschillen. Hetgeen hieronder volgt, is slechts een voorbeeld. Raadpleeg de documentatie van de toepassing die u gebruikt voor de juiste procedure. 1 Plaats het document met de bedrukte zijde omlaag op de glasplaat.
4 Klik op [PDF-instellingen]. 5 Schakel het selectievakje [Meervoudige PDF maken] in om aan te geven dat u meerdere pagina’s wilt scannen en deze wilt samenvoegen in één PDF-bestand. 6 Pas de volgende instellingen zo nodig aan ➞ klik op [OK]. Scannen 3 [Doorzoekbare PDF maken] Klik hierop om de tekens in het document naar tekstgegevens te converteren zodat u met behulp van eenvoudige trefwoorden in het document kunt zoeken. Mogelijk worden echter niet alle tekens in het document correct herkend.
Voor meer informatie over de instellingen zie “Voorkeuren instellen en scannen met ScanGear MF” op pagina 3-14. Het scannen begint. OPMERKING Als er witte lijnen langs de rand van de gescande afbeelding staan, controleert u of het document op de juiste wijze op de glasplaat is geplaatst. Een document hoort op ongeveer 3 mm afstand van de voorkant (d.w.z. de kant van het bedieningspaneel) van de glasplaat te worden geplaatst.
Schakelen tussen Eenvoudige modus en Geavanceerde modus ScanGear MF heeft twee modi: [Eenvoudige modus] en [Geavanceerde modus]. In de [Geavanceerde modus] kunt u gedetailleerde instellingen opgeven, zoals de resolutie en het contrast. Als u van modus wilt veranderen, klikt u op het desbetreffende tabblad. Dialoogvenster [Eenvoudige modus] Scannen 3 Dialoogvenster [Geavanceerde modus] Eenvoudige modus gebruiken 1 Plaats het document met de bedrukte zijde omlaag op de glasplaat.
2 Selecteer in [Documenttype selecteren] het documenttype. [Foto (kleur)] Voor het scannen van kleurenfoto’s (300dpi). [Tijdschrift (kleur)] Voor het scannen van kleurentijdschriften (150 dpi, met de functie [Moiré-reductie]). [Krant (zwart-wit)] Voor het scannen van tekst en lijntekeningen (zwart-wit, 300 dpi). [Document (grijswaarden)] Voor het scannen van monochrome kleurenafbeeldingen of tekst. Vooral handig voor het scannen van monochrome afbeeldingen met een hoge resolutie (300 dpi).
■ Uitvoerformaat toevoegen/verwijderen Als u op het tabblad [Eenvoudige modus] voor het [Uitvoerformaat] de optie [Toevoegen/Verwijderen] selecteert, wordt het dialoogvenster [Uitvoerformaat toevoegen/verwijderen] geopend. In dit venster kunt u een aangepast uitvoerformaat toevoegen of verwijderen. Scannen 3 [Naam van uitvoerformaat] Hier geeft u de naam op van het uitvoerformaat dat u wilt registreren. [Breedte] Hier geeft u de breedte van het uitvoerformaat op.
■ De werkbalk loskoppelen en verplaatsen U kunt de werkbalk loskoppelen van het dialoogvenster [ScanGear MF]. Dit doet u door op de rand van de werkbalk te klikken, de muisknop ingedrukt te houden en de werkbalk te verslepen. Zodra u dubbelklikt op de titel van de werkbalk, keert deze terug naar de oorspronkelijke plaats. Als u de werkbalk naar de linker- of rechterzijde van het voorbeeldvenster of het onderste kader verplaatst, blijft deze daar staan.
■ Werkbalk in geavanceerde modus Met de werkbalk in de geavanceerde modus kunt u de voorbeeldafbeelding aanpassen. U kunt ook een bepaald deel van de weergegeven afbeelding selecteren. Deze knop is niet toegankelijk voor dit model. (Bijsnijden) Hiermee geeft u de scanparameter aan. Voor meer informatie zie “Geavanceerde modus: scanparameters opgeven” op pagina 3-20. Hiermee kunt u de afbeelding verplaatsen. Als een ingezoomde afbeelding te groot is voor het venster, klikt u op de werkbalk op .
Geavanceerde modus: scanparameters opgeven U kunt scanparameters opgeven door een deel van de afbeelding te selecteren. De volgende keer wordt alleen het opgegeven deel van de afbeelding gescand. U kunt scanparameters op een van de volgende manieren opgeven. ■ Scanparameters automatisch selecteren Nadat u het voorbeeld hebt bekeken, klikt u op . Door op deze knop te klikken, snijdt u de afbeelding beetje bij beetje bij, zodat het oppervlak buiten de randen van het voorbeeld wegvalt.
Instellingen in geavanceerde modus Scannen 3 ■ Instellingen voor invoer ■ [Beeldbron selecteren] Deze instelling is niet toegankelijk voor dit model. ([Glasplaat] wordt automatisch geselecteerd.) ■ [Papierformaat] Hier selecteert u het formaat van het document dat u wilt scannen. Het formaat van het voorbeeldvenster (hoogte-breedteverhouding) wordt ingesteld op het geselecteerde papierformaat.
■ Invoerformaat Geef de hoogte en breedte van de scanparameters op door een waarde in te voeren. Nadat u een waarde hebt ingevoerd, drukt u op [Enter]. Het formaat van het bijsnijdkader wordt aangepast. Klik op . Het pictogram verandert in en de hoogte-breedteverhouding van de afbeelding blijft intact. BELANGRIJK ] • Sommige toepassingen kunnen slechts een beperkte hoeveelheid afbeeldingsgegevens aan. Als de scanparameters groter zijn dan 21.000 x 30.000 pixels, kan de afbeelding niet worden verwerkt.
■ [Uitvoerformaat] Hier kunt u het afdrukformaat (het uitvoerformaat) van de opgegeven scanparameters instellen. Dit doet u door in (Breedte), (Hoogte) of [%] (Schaal) een waarde op te geven. U kunt ook op een waarde in [%] (Schaal) klikken. Nadat u deze waarden hebt ingesteld, klikt u ergens anders of drukt u op [Enter]. Alle andere waarden die aan de ingevoerde waarden gerelateerd zijn, worden aangepast.
OPMERKING • Afgedrukte foto's en plaatjes worden als een verzameling kleine puntjes weergegeven. Als u scant zonder • moiré-reductie, kunnen de puntjes elkaar tegenwerken. Dit levert problemen op met het verloop en kunnen streeppatronen in de afbeelding ontstaan. Met de functie [Moiré-reductie] kunt u dit effect tegengaan.
■ [Correctie van korreligheid] De functie [Correctie van korreligheid] biedt u de mogelijkheid om de korreligheid te verminderen van afbeeldingen die met een snelle film zijn vastgelegd. Hierdoor worden de kleurstelling en de algehele kwaliteit beter. De standaardinstelling is [UIT]. [UIT] De korreligheid wordt niet gecorrigeerd. [Laag] Selecteer deze optie als de korreligheid in het plaatje nauwelijks zichtbaar is. [Middel] Dit is de meest gebruikte instelling.
Wanneer u met een van deze knoppen een kleureninstelling wijzigt, ziet u het effect meteen in de voorbeeldafbeelding of op de scan. Knoppen voor kleureninstellingen wanneer in [Kleurenmodus] de optie [Kleur] of [Grijstinten] is geselecteerd Knoppen voor kleureninstellingen wanneer in [Kleurenmodus] de optie [Zwart-wit] is geselecteerd Scannen 3 (Opslaan) Hiermee slaat u de gewijzigde kleureninstellingen in een bestand op.
■ [Helderheid/Contrast] Als u op klikt, wordt het dialoogvenster [Helderheid/Contrast] geopend. Als de originele afbeelding te donker of te licht is of als de beeldkwaliteit flets is door te weinig contrast, kunt u de helderheid en het contrast aanpassen. U kunt de helderheid en het contrast aanpassen wanneer in [Kleurenmodus] de optie [Kleur] of [Grijswaarden] is geselecteerd. U kunt deze instellingen ook in een diagram aanpassen. Klik hiervoor op .
OPMERKING • Elk scherm beschikt over bepaalde eigenschappen (gammawaarden) voor het reproduceren van kleuren. • De gammawaarde van een gemiddeld scherm ligt tussen 1,4 en 2,2 en reproduceert kleuren enigszins donkerder dan in het originele document. Hierdoor moet u de gammawaarde wellicht aanpassen om het verschil tussen de kleuren in het origineel en de gereproduceerde kleuren op het scherm op te heffen.
■ [Histogram] Als u op klikt, wordt het dialoogvenster [Histogram] geopend. In een histogram ziet u de gegevensconcentratie op elk helderheidsniveau in de afbeelding. U kunt de donkerste en lichtste niveaus in een afbeelding opgeven, het aantal niveaus verlagen en het midden van het tintbereik van de afbeelding uitbreiden. De optie [Histogram] is beschikbaar wanneer in [Kleurenmodus] de optie [Kleur] of [Grijswaarden] is geselecteerd.
■ [Tintcurve-instellingen] Als u op klikt, wordt het dialoogvenster [Tintcurve-instellingen] geopend. Door een type tintcurve te selecteren kunt u de helderheid van een bepaald gebied in een afbeelding subtiel wijzigen. De tintcurve is een grafiek van de verhouding tussen tintinvoer en -uitvoer. De optie [Tintcurve-instellingen] is beschikbaar wanneer in [Kleurenmodus] de optie [Kleur] of [Grijswaarden] is geselecteerd.
■ [Laatste controle] Als u op klikt, wordt het dialoogvenster [Laatste controle] geopend. In dit venster kunt u de gewijzigde kleureninstellingen bekijken en bevestigen. Scannen 3 ■ [Drempel] Als u op klikt, wordt het dialoogvenster [Drempel] geopend. Als in [Kleurenmodus] de optie [Zwart-wit] is geselecteerd, ziet u hier niet de knoppen voor kleureninstellingen, maar de knop [Drempel].
Scannen 3 [Drempelniveau] Verplaats de drempelschuifregelaar naar rechts om de drempelwaarde te verhogen. Hierdoor wordt het aantal witte gebieden kleiner (en het aantal zwarte gebieden groter). Verplaats de schuifregelaar naar links om de drempelwaarde te verlagen. Hierdoor wordt het aantal witte gebieden groter (en het aantal zwarte gebieden kleiner). U kunt ook een absolute waarde invoeren (van 0 tot 255). [Standaardwaarden] Hiermee zet u alle huidige instellingen terug naar de standaardwaarden.
■ Tabblad [Voorbeeld] Scannen 3 [Voorbeeld bij starten van ScanGear MF] Hiermee wordt automatisch de voorbeeldweergave gestart zodra u ScanGear MF opent. [Opgeslagen voorbeeldafbeelding] is standaard geselecteerd. [Voorbeeld automatisch uitvoeren] De voorbeeldscan wordt automatisch gestart zodra u ScanGear MF opent. [Opgeslagen voorbeeldafbeelding weergeven] Hiermee wordt de afbeelding weergeven waarvan het laatste een voorbeeld is bekeken.
■ Tabblad [Scannen] Scannen 3 [Scannen zonder het ScanGear-venster te gebruiken] In toepassingen als OCR-software kan de kleurenmodus niet worden gewijzigd, omdat het dialoogvenster [ScanGear MF] niet kan worden weergegeven. Daarom wordt het document gescand op basis van de toepassingsinstellingen. U kunt deze toepassingsinstellingen echter overschrijven en toch in een bepaalde kleurenmodus scannen. Daarvoor moet u de instellingen hier configureren. Deze instellingen zijn standaard niet geselecteerd.
■ Tabblad [Kleureninstellingen] Scannen 3 Klik op een van de onderstaande opties. De standaardinstelling is [Aanbevolen]. [Aanbevolen] Hiermee wordt de kleurstelling van een document helder op het scherm weergegeven. Dit is de meest gebruikte instelling. [Canon ColorGear] Selecteer deze optie als u de kleuren van de scanner, het scherm en de kleurenprinter automatisch op elkaar wilt laten afstemmen. Dit bespaart u de tijd en de moeite om het handmatig te doen.
■ Tabblad [Scanner] Scannen 3 [Energiespaarstand] U kunt de energiespaarstand niet instellen op uw computer. [Stille modus] Deze instelling is niet toegankelijk voor dit model. [Map voor tijdelijke bestanden] Klik op [Bladeren] en geef aan in welke map het bestand moet worden opgeslagen. [Geluidsinstellingen] Hiermee kunt u de scanner tijdens het scannen muziek laten afspelen of na een scan een geluidssignaal laten geven.
Resolutie bepalen U kunt bij [Afbeeldingskwaliteit] een resolutie opgeven in het dialoogvenster Instellingen van MF Toolbox, of in [Uitvoerresolutie] in ScanGear MF. OPMERKING • De gegevens in de gescande afbeelding bestaan uit een verzameling puntjes met informatie over de helderheid ■ Afbeeldingen voor weergave op een scherm Afbeeldingen die u op een scherm wilt weergeven, moeten over het algemeen met een resolutie van 75 dpi worden gescand.
Scannen met het WIA-stuurprogramma (alleen in Windows XP) Scannen vanuit het dialoogvenster [Wizard Scanner en camera] OPMERKING Als er witte lijnen langs de rand van de gescande afbeelding staan, controleert u of het document op de juiste wijze op de glasplaat is geplaatst. Een document hoort op ongeveer 3 mm afstand van de voorkant (d.w.z. de kant van het bedieningspaneel) van de glasplaat te worden geplaatst. 1 3 Open de map [Scanners en camera’s].
5 Geef het gescande gebied op. Klik op [Voorbeeld] ➞ versleep om het gescande gebied aan te geven. 6 Klik op [Volgende]. 7 Geef een naam en een bestandsindeling op plus de plaats waar u de groep afbeeldingen wilt opslaan. Scannen 3 ❑ Typ een naam voor deze groep afbeeldingen. Wanneer u op dezelfde plaats meerdere afbeeldingen opslaat, wordt aan het eind van de bestandsnamen automatisch een volgnummer toegevoegd (bijvoorbeeld 001, 002 enzovoorts). ❑ Selecteer een bestandsindeling.
8 Klik op [Volgende]. Scannen 3 Het scannen begint. OPMERKING Als u het scannen wilt annuleren, klikt u op [Annuleren].
9 Klik op [Volgende]. Scannen 3 Als u deze afbeeldingen op een website wilt publiceren of on line afdrukken wilt bestellen, selecteert u de desbetreffende optie. Zie de documentatie van het Windows-besturingssysteem voor meer informatie. 10 Klik op [Voltooien]. Het pad dat u in stap 7 hebt opgegeven, verschijnt op het scherm.
■ Geavanceerde eigenschappen Hieronder ziet u een afbeelding van het tabblad [Geavanceerde eigenschappen] in Windows XP. OPMERKING Welke opties u op het tabblad [Geavanceerde eigenschappen] kunt veranderen en welke opties standaard zijn ingesteld, hangt af van het type afbeelding dat u hebt geselecteerd. Scannen 3 Voorbeeld Hier ziet u een voorbeeld van de gescande afbeelding. [Helderheid] Hier geeft u de helderheid aan (van –127 tot 127).
Scannen vanuit een toepassing Open het dialoogvenster van het WIA-stuurprogramma en volgt de onderstaande procedure. Voor meer informatie over het weergeven van het WIA-stuurprogramma zie “Een afbeelding scannen vanuit een toepassing” op pagina 3-12. OPMERKING Als er witte lijnen langs de rand van de gescande afbeelding staan, controleert u of het document op de juiste wijze op de glasplaat is geplaatst. Een document hoort op ongeveer 3 mm afstand van de voorkant (d.w.z.
Problemen oplossen 4 HOOFDSTUK In dit hoofdstuk vindt u een beschrijving van mogelijke problemen die u kunt ondervinden bij gebruik van dit apparaat en de oplossingen voor deze problemen. Tevens wordt uitgelegd wat u moet doen als u het probleem niet zelf kunt oplossen. •“Printerproblemen” op pagina 4-1. •“Stuurprogrammaproblemen” op pagina 4-3. •“Problemen met scannen” op pagina 4-5. •“Problemen met installeren en verwijderen” op pagina 4-9.
V Levert het stopcontact stroom? A Zorg ervoor dat het stopcontact stroom levert. Probeer zonodig een ander stopcontact. V Levert het stopcontact het juiste voltage voor de printer? A Zorg ervoor dat het voltage van het stopcontact overeenkomt met de aanduiding op het apparaat. Printer stopt met afdrukken. Problemen oplossen 4 V Zit de verbindingskabel los? A Controleer de computer en de kabel.
Printer laat het systeem vastlopen. V Is er een probleem met uw systeemopstelling? A Zorg ervoor dat een afgeschermde printerkabel van goede kwaliteit wordt gebruikt. A Mogelijk schuilt de oorzaak in het BIOS. Controleer de BIOS-instellingen. (Zie de documentatie van uw computer voor details.) A Controleer of het fysieke geheugen naar behoren werkt. A Als u een draagbare computer van Toshiba hebt, moet u de volgende regel in CONFIG.SYS wijzigen: c:\winutils\mxtime.
Sommige lettertypen in een document worden niet goed afgedrukt. V Bevat het document ATM-lettertypen (Adobe Type Manager)? A Adobe Type Manager (ATM) wordt niet ondersteund. Vervang de ATM-lettertypen (ATM) door andere geschikte lettertypen. Er kan alleen worden afgedrukt met het printerstuurprogramma voor de LaserBase MF3110.
Er worden verminkte tekenreeksen afgedrukt. V Is het stuurprogramma naar behoren geïnstalleerd? A Controleer of het pictogram van het juiste printerstuurprogramma aanwezig is in de map [Printers en faxapparaten] (Windows 98/ME/2000: [Printers]). Zo niet, dan moet u het stuurprogramma alsnog installeren.
V Gebruikt u een USB-hub die compatibel is met USB 2.0? A Als u het apparaat aansluit op een computer met USB 2.0 via een USB-hub die compatibel is met USB 2.0, werkt de scanfunctie mogelijk niet. In dat geval sluit u een USB-kabel rechtstreeks aan op de computer. Als u de printer met de computer wilt verbinden via een USB 2.0-hub, moet u het ini-bestand wijzigen met behulp van de volgende procedure. Het is raadzaam een reservekopie van het bestand te maken voordat u er wijzigingen in aanbrengt. 1. 2.
V Wordt het apparaat herkend en weergegeven in het onderdeel [Scanners en camera’s] van het [Configuratiescherm]? A Voer de onderstaande procedure uit om te controleren of de naam van het stuurprogramma of het pictogram van de desbetreffende scanner aanwezig is in het onderdeel [Scanners en camera’s] van het [Configuratiescherm]. 1. 2. 3. Klik op [Start] op de Windows-taakbalk ➞ klik op [Configuratiescherm].
V Is het stuurprogramma naar behoren geïnstalleerd? A Verwijder de software (zie “Software verwijderen en opnieuw installeren” op pagina 1-8) en installeer de software vervolgens opnieuw. (Zie “Software op de computer installeren” op pagina 1-2.) U hebt de toepassingen op de installatie-cd-rom voor de MF3110 geïnstalleerd, maar deze zijn niet geregistreerd in de MF Toolbox.
Er staan witte lijnen langs de rand van de gescande afbeelding. V Is het document op juiste wijze op de glasplaat geplaatst? A Plaats het document ongeveer 3 mm vanaf de linkerrand van de glasplaat. De gescande afbeelding wordt op het beeldscherm weergegeven in een groter (of kleiner) formaat. V Is de resolutie goed ingesteld? A Voer een van de onderstaande bewerkingen uit: 2. Vergroot of verklein de afbeeldingsweergave in de toepassing.
De software is verwijderd, maar [Canon] niet. V Hebt u de MF-stuurprogramma’s vóór MF Toolbox verwijderd? A Klik in Windows XP met de rechtermuisknop op het menu [Start] om Windows Explorer te openen ➞ selecteer [Menu Start] in [Administrator] ➞ [Programma’s] ➞ verwijder de map [Canon]. Open in Windows 2000 de map [Instellingen] via het menu [Start] ➞ klik op [Taakbalk en menu Start] ➞ [Geavanceerd] ➞ [Geavanceerd ...
5 Appendix HOOFDSTUK Specificaties van de printer Hardware Afdruksnelheid 20 pagina’s per minuut (A4-formaat) Resolutie Ongeveer 600 dpi × 600 dpi Papierformaten Cassette Multifunctionele invoer LTR, LGL, Executive, A4, B5, Envelope Monarch, Envelope COM10, Envelope DL, Envelope C5 Gewoon papier, transparanten, enveloppen en zwaar papier (maximaal 128 g/m2) Capaciteit (max): 250 vel papier van 64 g/m2 216 mm × 356 mm [max.] tot 76 mm × 127 mm [min.
Afgeschermd Type kabel met een metalen mantel om het geleidende materiaal om de gegevens die via de kabel worden vervoerd te beschermen tegen elektromagnetische interferentie. Voor dit apparaat hebt u een dubbel afgeschermde kabel nodig. B Bureaublad Het volledige scherm van Windows dat uw werkgebied in Windows vormt. Pictogrammen, vensters en de taakbalk worden weergegeven op het bureaublad van Windows.
F Fixeerinrichting Inrichting die tijdens het afdrukproces zorgt voor het fixeren van de toner op het papier (of ander afdrukmateriaal) door toediening van warmte en druk. Deze inrichting, die zich binnen in de printer bevindt, wordt tijdens het afdrukken extreem heet (190°C). Formulier Aangepast papierformaat, waarvan breedte en hoogte zijn ingesteld door de gebruiker.
K Kilobyte (KB) Maateenheid, corresponderend met 1024 bytes, waarin de omvang van het geheugen van het apparaat of de computer wordt uitgedrukt. L Lettertype Een volledige set tekens van dezelfde grootte en stijl. Voorbeeld: Courier vet met een puntgrootte van 12. Liggend Horizontale afdrukstand. Tekst en afbeeldingen worden in de lengterichting van de pagina afgedrukt. Lokale printer 5 M Appendix Een printer die rechtstreeks op de computer is aangesloten, door middel van een USB-kabel.
P Papierbaan De route die het papier aflegt door het apparaat. Papierbron Bron van de papierinvoer. Het apparaat is voorzien van een cassette en een multifunctionele invoer. Papierinvoer Het invoeren van een vel papier in de papierbaan van het apparaat. Papiersoort Alle typen papier (gewoon en zwaar papier, transparanten en enveloppen) zijn onderverdeeld in diverse papiersoorten. Papierstoring Een situatie die ontstaat wanneer het papier ergens in de papierbaan blijft steken.
S Scaninrichting Inrichting voor het scannen van documenten. Scannerstuurprogramma Een programma dat bepaalt hoe de computer en de scanner onderling communiceren. Een scannerstuurprogramma bestaat uit twee stuurprogramma’s: het TWAIN- en het WIA-stuurprogramma (voor gebruik in Windows XP). Schaalbare lettertypen Bij een schaalbaar lettertype is het mogelijk de tekens af te drukken in verschillende afmetingen en onder verschillende hoeken.
Transportrol Drukt het papier tegen de drum, om de toner naar het papier te laten overbrengen. TrueType-lettertypen Schaalbare lettertypen die zowel voor het scherm als voor de printer worden gebruikt. TrueType-lettertypen kunnen in elke gewenste hoogte worden weergegeven en worden precies zo afgedrukt als ze op het scherm verschijnen, maar dan in een hogere resolutie.
Windows Verkenner De Windows-toepassing waarmee u kunt bladeren in schijfstations en mappen en waarmee u schijfstations, mappen en bestanden op uw computersysteem of binnen uw netwerk kunt openen en beheren. U kunt Windows Verkenner ook gebruiken om gedeelde mappen op andere computers binnen het netwerk te bekijken en te openen. U kunt met Windows Verkenner uw bestanden verplaatsen, kopiëren, verwijderen en een andere naam geven. WYSIWYG Uitgesproken als wizzy-wig.
Index A F Afdrukken, 2-1 instellingen, 2-2 snelheid, 5-1 wachtrij, 5-1 Afdrukstand, 5-1 Afgeschermd, 5-2 Afstemming, tabblad Windows 2000/XP, 2-42 Windows 98/ME, 2-16 Afwerking, tabblad Windows 2000/XP, 2-31, 2-37 Windows 98/ME, 2-11 Algemeen, tabblad Windows 2000/XP, 2-22 Windows 98/ME, 2-4 Automatisch kleur aanpassen, 3-23 Fixeerinrichting, 5-3 Formulier, 5-3 G D H Delen, tabblad Windows 2000/XP, 2-23 Details, tabblad Windows 98/ME, 2-5 Dialoogvenster [Uitvoerformaat toevoegen/verwijderen], 3-17 Di
Instellingen weergeven Windows 2000/XP, 2-46 Windows 98/ME, 2-21 Interface, 5-3 Interfacepoort, 5-3 K Kalibratie, 3-25 Kan niet installeren, 4-9 Kleurbeheer, tabblad Windows 2000/XP, 2-26 Kleureninstellingen, 3-25 Kwaliteit, tabblad Windows 2000/XP, 2-31, 2-39 Windows 98/ME, 2-13 L Appendix 5 Laatste controle, 3-31 Lay-outopties Windows 2000/XP, 2-36 Windows 98/ME, 2-10 Lettertype, 5-4 Liggend, 5-4 Lokale printer, 1-2 M Meervoudige PDF, 3-12 Megabyte, 5-4 MF Toolbox gebruiken, 3-5 gescande afbeelding
Spoolen, 5-6 Staand, 5-6 Standaardinstelling, 5-6 Stof en krassen verwijderen, 3-24 Stroom geen toevoer, 4-1 Stuurprogramma installatie, 1-2 problemen, 4-3 verwijderen, 1-8 Systeemvereisten, 1-1 T Tabblad, 2-26 Tabblad, Kleureninstellingen, 3-35 Tabblad, Scannen, 3-34 Tabblad, Scanner, 3-36 Tabblad, Voorbeeld, 3-33 Tintcurve, 3-30 Toekenning, tabblad Windows 2000/XP, 2-30 Toepassing, 3-12, 5-6 Toner, 5-6 besparing, 5-6 Transportrol, 5-7 U USB 2.
CF_LDL_RearCover.fm Page 1 Friday, June 11, 2004 6:16 PM CANON INC. 30-2, Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan CANON U.S.A., INC. One Canon Plaza, Lake Success, NY 11042, U.S.A. CANON CANADA INC. 6390 Dixie Road Mississauga, Ontario L5T 1P7, Canada CANON EUROPA N.V. Bovenkerkerweg 59-61 P.O. Box 2262, 1180 EG Amstelveen, The Netherlands CANON FRANCE S.A. 17, quai du President Paul Doumer 92414 Courbevoie Cedex, France CANON (U.K.) LTD.