User manual

Filmstanden
58
Menu’s
Inhoudsopgave Index
OPMERKINGEN
De laagste beschikbare instellingen voor ISO-snelheid en gain zijn respectievelijk 500 en 9.0 dB, indien
[Slow & Fast Motion] (A 96) is ingesteld op [x1/4] of [Stijlen] (A 71) is ingesteld op [ Production Camera],
[ Canon Log] of [ Wide DR] (A 71).
De laagste beschikbare instellingen zijn echter 1250 en 18.0 dB indien [Slow & Fast Motion] is ingesteld
op [x1/4] en [Stijlen] is ingesteld op [ Production Camera], [ Canon Log] of [ Wide DR].
Diafragmavoorkeur AE ()
Nadat ude diafragmawaarde hebt aangepast met het keuzewiel, wordt in deze stand de camcorder automatisch
ingesteld op de geschikte sluitertijd om de optimale belichting voor het onderwerp te verkrijgen. Het diafragma
aanpassen is nuttig om de scherptediepte aan te passen, doordat ude achtergrond wazig kunt maken en het
onderwerp zo duidelijker uitkomt.
1 Stel het filmmoduswiel in op .
De diafragmawaarde wordt oranje gemarkeerd.
2 Draai het keuzewiel om de diafragmawaarde aan te passen.
U kunt ook de diafragmawaarde aanpassen met behulp van het FUNC.-menu of de
toepassing Browser Remote (A 61).
Raadpleeg Beschikbare diafragma-instellingen (A 56) voor de beschikbare instellingen.
OPMERKINGEN
Afhankelijk van de helderheid van het onderwerp kan de camcorder de belichting mogelijk niet controleren
en zal de diafragmawaarde knipperen. Selecteer in dat geval een andere diafragmawaarde.
Sluitertijd-voorkeur AE ()
Nadat ude sluitertijd hebt aangepast, wordt in deze stand de camcorder automatisch ingesteld op het geschikte
diafragma om de optimale belichting voor het onderwerp te verkrijgen. De sluitertijd beïnvloedt hoe bewegende
voorwerpen worden vastgelegd. U kunt snel bewegende onderwerpen, zoals een waterval, bewegingsloos laten
lijken of een gevoel van beweging scheppen.
Bedieningsstanden:
Bedieningsstanden:
De belichtingsbalk
Als de filmmodus is ingesteld op n, verschijnt de belichtingsbalk die de huidige
belichting aangeeft. De Î boven in de belichtingsbalk geeft de optimale
belichting aan zonder compensatieniveau (AE±0) en de indicator in de
belichtingsbalk geeft de huidige belichting aan.
Als het verschil tussen de huidige belichting en de optimale belichting groter
is dan ±2 EV, knippert de indicator aan de rand van de belichtingsbalk.
Optimale belichting AE±0
Huidige belichting