Software Gebruiksaanwijzing

Table Of Contents
20070201
8-5-2
Overzicht van de commando’s
In deze paragraaf worden bij de beschrijving van de commando’s de volgende afspraken
gebruikt.
Tekst in vette karakters ..... De commando’s en andere parameters die altijd
moeten worden ingevoerd, zijn vet afgedrukt.
{Accolades} ........................ Accolades worden gebruikt om een aantal parameters
aan te duiden waarvan er één moet genomen worden
als commando. Deze accolades moet u bij het
invoeren van het commando weglaten.
[Rechte haken] .................. Rechte haken worden gebruikt om parameters aan te
duiden die afhangen van een voorwaarde. Ook rechte
haken moet u bij het invoeren van het commando
weglaten.
Numerieke uitdrukkingen ... Numerieke uitdrukkingen (zoals 10, 10 + 20, A) stellen
constanten, berekeningen, numerieke waarden van
variabelen, … voor.
Letterkarakters ................... Letterkarakters om tekenreeksen (strings) zoals AB in
te voeren.
k Basiscommando’s
? (Invoercommando)
Functie: Vraagt om een waarde toe te kennen aan een variabele terwijl het programma
loopt.
Syntax: ? <naam van de variabele>, ”<prompt>” ? <naam van de variabele>
Voorbeeld: ? A
Beschrijving:
Dit commando stopt tijdelijk het programmaverloop en vraagt om aan een variabele een
waarde toe te kennen. De uitvoering van dit commando laat “?” op het scherm verschijnen
en er wordt gewacht op de invoer van die waarde. Als een prompt is opgegeven, verschijnt
“<prompt>?” zodat u de gevraagde gegevens kunt invoeren. Voor een prompt kan een tekst
van 255 bytes worden gebruikt.
Het antwoord op dit commando moet een constante waarde zijn, eventueel in de vorm van
een berekening. Het mag echter geen meervoudige instructie zijn.
U kunt een naam van een lijst, matrix, functietoetsgeheugen (fn), grafi ek (Yn), etc. als
naam van de variabele opgegeven.