User Manual

5-31
Voorbeeld Plak, terwijl de grafiek van
y = 2 x
2
+ 3 x – 4 wordt weergegeven, de
eerder gekopieerde functie Y=X van het klembord
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster.
Xmin = –5, Xmax = 5, Xscale = 2
Ymin = –10, Ymax = 10, Yscale = 5
1 m Run-Matrix
a-(Y) !.(=) v
!i(CLIP) ddd1(COPY)
2 mGraph
3 !m(SET UP) cccc3(Off) J
4 !3(V-WIN) -fwfwcwc
-bawbawfwJ
5 3(TYPE) 1(Y=) cvx+dv-ew
6(DRAW)
6 !j(PASTE)
Een grafiek die wordt getekend als gevolg van een plakbewerking wordt getekend met
een blauwe lijnkleur en een normale lijnstijl. U kunt de lijnkleur en -stijl alleen in het
grafiekscherm wijzigen. Zie “Grafiekeigenschappen wijzigen” (pagina 5-15) voor meer
informatie.
Plakken wordt alleen ondersteund wanneer de optie “Dual Screen” in het configuratiescherm
is ingesteld op “Off”.
Hoewel het aantal grafieken dat u kunt tekenen door een functie te plakken in principe
onbeperkt is, ondersteunen de functie Trace en andere functies maximaal 30 grafieken
(aantal getekende grafieken met expressie 1 tot 20, plus grafieken die worden getekend met
geplakte functies).
Voor de grafiek van een geplakte functie wordt de grafiekexpressie die verschijnt wanneer u
de functie Trace of andere functies uitvoert, als volgt weergegeven: Y= expressie.
Als u een grafiek opnieuw tekent zonder het grafiekscherm leeg te maken, worden alle
grafieken opnieuw getekend, ook grafieken die zijn gemaakt door functies te plakken.