Softwareversie 3.11 Gebruiksaanwijzing

5-18
u Een functie verwijderen
1. Druk terwijl de lijst met grafiekrelaties wordt weergegeven op f of c om de zone te
markeren die de functie bevat die u wilt verwijderen.
2. Druk op 2(DELETE) of D.
3. Druk op 1(Yes) om de functie te verwijderen of op 6(No) om de procedure te annuleren
en niets te verwijderen.
Wanneer u de bovenstaande procedure volgt om een regel van een parametrische functie
(zoals Xt2) te verwijderen, wordt ook de betreffende gekoppelde regel verwijderd (Yt2 in
geval van Xt2).
k Grafiekfuncties selecteren
u Een grafiek activeren of deactiveren
1. Gebruik in de lijst met grafiekrelaties f en c om de relatie te markeren waarvan u geen
grafiek wilt tekenen.
2. Druk op 1(SELECT).
Met elke druk op 1(SELECT) wordt het tekenen van de grafiek in- of uitgeschakeld.
3. Druk op 6(DRAW).
Voorbeeld Selecteer de volgende functies voor tekenen:
Y1 = 2
x
2
– 5, r 2 = 5 sin3
θ
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster.
Xmin = –5, Xmax = 5, Xscale = 1
Ymin = –5, Ymax = 5, Yscale = 1
T
θ
min = 0, T
θ
max =
π
, T
θ
ptch = 2
π
/ 60
cf (Selecteer een geheugenzone die een
functie bevat waarvoor u geen grafiek wilt tekenen.)
1(SELECT) (Niet tekenen)
6(DRAW) of w (De grafieken tekenen)
k Tonen en verbergen van grafische assen en label op het grafiekscherm
Met de instellingen in het configuratiescherm kunt u de weergave van het grafiekscherm op de
onderstaande wijze aanpassen.
Grid: On (Axes: On, Label: Off)
Met deze instelling worden punten weergegeven op de
rastersnijpunten.
Wanneer u de instellingen voor het weergavevenster voor
Xscale of Yscale instelt op 0 terwijl “On” is opgegeven
voor de rasterinstelling (Grid), worden de punten niet meer
weergegeven.