Operation Manual
89
OVERIGE OPNAMEFUNCTIES
Specificeren van het contrast
Gebruik de volgende procedure om het relatieve verschil
tussen de lichte delen en de donkere delen te regelen van
het beeld dat u opneemt.
1.
Druk tijdens een opnamefunctie (REC) op
[MENU].
2.
Selecteer de “REC” (opname) tab, selecteer
“Contrast” (contrast) en druk daarna op [].
3.
Gebruik [] en [] om de gewenste instelling
te selecteren en druk vervolgens op [SET].
Om dit te doen:
Hoog contrast
Normaal contrast
Laag contrast
Selecteer deze instelling:
High (hoog)
Normal (normaal)
Low (laag)
Speciferen van de contourscherpte
Gebruik de volgende procedure om de scherpte van de
contouren in het beeld te regelen.
1.
Druk tijdens een opnamefunctie (REC) op
[MENU].
2.
Selecteer de “REC” (opname) tab, selecteer
“Sharpness” (scherpte) en druk daarna op
[].
3.
Gebruik [] en [] om de gewenste instelling
te selecteren en druk vervolgens op [SET].
Om dit te doen:
Hoge scherpte
Normale scherpte
Lage scherpte
Selecteer deze instelling:
Hard (hard)
Normal (normaal)
Soft (zacht)