Operation Manual

OVERIGE OPNAMEFUNCTIES
99
In- en uitschakelen van het in-beeldraster
U kunt rasterlijnen op het beeldscherm verkrijgen om u te
helpen bij de compositie van beelden en om er zeker van te
zijn dat de camera tijdens het opnemen recht gehouden
wordt.
1.
Zet de spannings-/functieschakelaar op .
2.
Druk op MENU.
3.
Selecteer “Grid” (raster) en druk vervolgens de
controletoets naar rechts.
Speciferen van de contourscherpte
Gebruik de volgende procedure om de scherpte van de con-
touren in het beeld te regelen.
1.
Zet de spannings-/functieschakelaar op .
2.
Druk op MENU.
3.
Selecteer “Sharpness” en druk vervolgens de
controletoets naar rechts.
4.
Selecteer de gewenste instelling en klik op de
controletoets voor toepassing.
5.
Druk op MENU om de instelprocedure te verla-
ten.
Om dit te verkrijgen:
Maximaal scherpte
Hoog scherpte
Normaal scherpte
Laag scherpte
Minimaal scherpte
Selecteer deze
instelling:
+2
+1
0
–1
–2