Inhoudsopgave Inleiding...............................................1 Kort en bondig.....................................3 Sleutels, portieren en ruiten..............17 Stoelen, hoofdsteunen......................35 Opbergruimte....................................59 Instrumenten en bedieningsorganen......................................... 71 Verlichting .......................................107 Infotainment- systeem ....................115 Klimaatbedienings-organen............187 Rijden en bediening ...
Memo
Inleiding Inleiding Inleiding Uw auto is de intelligente combinatie van vernieuwende techniek, overtuigende veiligheid, milieuvriendelijkheid en zuinigheid. In dit instructieboekje vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw auto veilig en efficiënt te kunnen bedienen. Zorg ervoor dat uw passagiers ervan op de hoogte zijn dat onjuist gebruik van de auto een ongeval tot gevolg kan hebben en dat er risico bestaat van persoonlijk letsel.
2 Inleiding Gevaar, Waarschuwingen en Opmerkingen {Gevaar Teksten met de vermelding ? Gevaar wijzen op een mogelijk levensgevaar. Het niet naleven van deze richtlijnen kan levensgevaar inhouden. Opmerking Teksten met de vermelding Opmerking wijzen erop dat de auto mogelijk beschadigd kan raken. Het niet naleven van deze richtlijnen kan tot beschadiging van de auto leiden.
Kort en bondig Kort en bondig Eerste rij-informatie 3 Stoelverstelling Zitpositie Auto ontgrendelen Handzender GO3E3014A TDL050A Druk op de knop K. Ontgrendelt alle deuren. De alarmknipperlichten knipperen twee keer. Zie Handzender op pagina 18. Zie Centrale vergrendeling op pagina 20. Om de stoel naar voren of achteren te verstellen, trekt u aan de handgreep en schuift u de stoel in de gewenste positie. Laat de handgreep los en controleer of de stoel in deze stand is vergrendeld.
4 Kort en bondig Rugleuning voorstoelen Hoofdsteunverstelling Zithoogte Hoogteverstelling GO3E3015A Aan de hendel trekken, de rugleuning instellen en de hendel loslaten. De stoel hoorbaar laten vastklikken. Bij het verstellen de rugleuning niet belasten. GO3E3016A Haal de hendel aan de buitenkant van de stoelzitting omhoog en omlaag tot de zitting in de gewenste stand staat. Om de stoelzitting lager te stellen, drukt u de hendel een paar keer omlaag.
Kort en bondig Veiligheidsgordel Horizontale verstelling 5 Spiegelverstelling Binnenspiegel GO3E3002A Hoofdsteun naar voren trekken. Deze is in de drie standen instelbaar. Trek de hoofdsteun naar voren als u deze naar achteren wilt verstellen. Hij beweegt vervolgens automatisch naar achteren. MD033 Gordel uit de oprolautomaat trekken, zonder te verdraaien voor u langs halen en de gesp in het slot vastklikken.
6 Kort en bondig Stuurwiel instellen Buitenspiegels GC3N2006A De betreffende buitenspiegel selecteren door de knop naar links (L) of rechts (R) te draaien. Verdraai daarna de knop te om de spiegel af te stellen. Met de knop in de stand "o" is de spiegel niet geselecteerd. Zie Afstandsbediening spiegels op pagina 27. GC3N5001A Hendel omlaagbewegen, stuurwiel instellen, hendel omhoogbewegen en vergrendelen. Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande auto verstellen.
Kort en bondig 7 Overzicht dashboard Auto met stuur links GC3G1001A
8 Kort en bondig Auto met stuur rechts GC3G1001R
Kort en bondig 1. Zijdelingse luchtroosters 2. Schakelaar buitenverlichting 3. Richtingaanwijzers 4. Cruise control 5. Instrumentengroep 6. Claxon, bestuurdersairbag 7. Stuurbedieningsknoppen 8. Ruitenwisser- en sproeierhendel 9. Middelste luchtroosters 10. Infotainment-systeem 11. Opbergruimte 12. AAN/UIT-schakelaar voor passagiersairbag 13. Dashboardkastje 14. AAN/UIT-lampje passagiersairbag 15. Alarmknipperlicht 16. Stekkerdoos 17. Schakelhendel 18. Schakelaar veiligheidsvergrendeling/HDC 19.
10 Kort en bondig ; : De achterlichten, kentekenplaatverlichting en instrumentenpaneelverlichting gaan branden. Schakelaar grootlicht/dimlicht Alarmknipperlichten 2 : De koplampen en alle bovengenoemde verlichting gaan branden. Lichtschakelaar indrukken #: Mistlamp voor s: Mistachterlicht Zie Bedieningsorganen rijverlichting op pagina 107. JD13A Om van dimlicht naar grootlicht om te schakelen, duwt u tegen de hendel. Om het dimlicht in te schakelen, duwt u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan.
Kort en bondig Claxon Richtingaanwijzers 11 Ruitensproeier- en wissersystemen Voorruitwisser JD14A hendel omhoog - richtingaanwijzers rechts GC3N5003A Druk op Y TDL033A hendel omlaag = richtingaanwijzers omlaag 2: Continu wissen, hoge snelheid. Zie Richtingaanwijzers op pagina 110. 3: Intervalstand. 1: Continu wissen met lage snelheid. O: Systeem uit. 3: Mist-functie.
12 Kort en bondig Voor een enkele wisserslag terwijl de ruitenwissers van de voorruit uit zijn, beweegt u de hendel iets omlaag en laat u deze weer los. Schakelaar ruitenwisser/ sproeier achterruit Sproeier Wisser Zie Ruitenwisser/sproeier voorruit op pagina 72. Ruitenwissersproeier TDL031A Druk de hendel naar het dashboard toe. TEL021A TDL030A Hendel naar u toe trekken. Zie "Ruitensproeier" onder Ruitenwisser/sproeier voorruit op pagina 72. Zie Ruitensproeiervloeistof op pagina 248.
Kort en bondig Klimaatregeling Verwarmbare achterruit, verwarmbare buitenspiegels 13 Transmissie Ruiten ontwasemen en ontdooien Handgeschakelde versnellingsbak GC3E8003A GC3N2011A Om in te schakelen toets = indrukken. Zie Verwarmde spiegels op pagina 27. Zie Achterruitverwarming op pagina 31. Draai de luchtverdeelknop naar ONTDOOIEN 5. Zie "Voorruit ontdooien" onder Verwarmings- en ventilatiesysteem op pagina 187. Zie "Voorruit ontwasemen" onder Airconditioning op pagina 191.
14 Kort en bondig Automatische versnellingsbak M: Stand voor handgeschakelde modus. MD174 Druk de ontgrendelknop in om te schakelen. Pijlen geven schakelbewegingen aan waarbij je niet op de ontgrendelknop hoeft te drukken. GC3N9003A P (PARKEREN): In deze stand zijn de voorwielen geblokkeerd. Selecteer P uitsluitend wanneer de auto stilstaat en de parkeerrem is aangetrokken. MD172 Trap het rempedaal in en druk de ontgrendelknop in om te schakelen.
Kort en bondig Aan de slag 15 Motor starten met contactslot Voor het wegrijden controleren Bandenspanning en -staat. Motoroliepeil en vloeistofniveaus. MD173 Schakel naar wens. Ruiten, spiegels, rijverlichting en kentekenplaat: vrij van vuil, sneeuw of ijs en zijn gebruiksklaar. Correcte positie van stoelen, veiligheidsgordels en spiegels. Werking van remsysteem (bij lage snelheid), vooral bij vochtige remmen. MD098 Sleutel in stand 1 draaien.
16 Kort en bondig Draai de sleutel in stand 3, terwijl u het koppelingspedaal en het rempedaal intrapt en vervolgens loslaat als de motor draait Om de motor opnieuw te starten of deze af te zetten, sleutel in het contactslot eerst terugdraaien naar stand 0. Parkeerplaats De auto niet op een licht ontvlambare ondergrond parkeren. De ondergrond kan door de hoge temperatuur van het uitlaatgassysteem mogelijk vlam vatten. Handrem altijd zonder indrukken van de ontgrendelingsknop stevig aantrekken.
Sleutels, portieren en ruiten Sleutels, portieren en ruiten Sleutels en sloten 17 Sleutel met uitklapbare sleutelbaard Sleutels Reservesleutels Sleutels en sloten ..........................17 Portieren ........................................23 Beveiliging van de auto .................25 Buitenspiegels ...............................26 Binnenspiegel ................................28 Ruiten ............................................29 Dak ................................................
18 Sleutels, portieren en ruiten Handzender Afstandsbediening met zorg behandelen, vochtvrij houden, beschermen tegen hoge temperaturen en onnodig gebruik vermijden.
Sleutels, portieren en ruiten Batterij van de handzender vervangen Batterij meteen vervangen zodra het bereik merkbaar afneemt. Batterijen horen niet in het huisvuil thuis. Ze moeten via speciale inzamelpunten gerecycled worden. Sleutel met uitklapbare sleutelbaard 1. Open de behuizing van de afstandsbediening. 2. Verwijder de lege batterij. Voorkom contact met de printplaat of andere componenten. 3. Plaats de nieuwe batterij. Let erop dat de minpool (–) van de batterij naar beneden wijst. 4.
20 Sleutels, portieren en ruiten Centrale vergrendeling Centrale vergrendelingstoets U kunt de centrale vergrendeling bedienen via het voorportier. Met dit systeem kunt u alle portieren, de achterklep en de tankvulklep vanaf het bestuurders- of passagiersportier vergrendelen of ontgrendelen, met gebruik van de handzender (van buitenaf) of de knop voor centrale vergrendeling (van binnenuit).
Sleutels, portieren en ruiten Zie Persoonlijke instellingen op pagina 102. Zie Persoonlijke instellingen op pagina 102. Ontgrendelen Vergrendelen Handzender Handzender 21 Algehele vergrendeling Voor verdere bescherming nadat u de auto verlaat, kunt u de portieren algeheel vergrendelen. Door het algeheel vergrendelen worden de elektrische sloten elektronisch geblokkeerd, zodat er geen portier kan worden geopend, zelfs niet wanneer er toegang wordt verkregen door het inslaan van een ruit.
22 Sleutels, portieren en ruiten Aanwijzing De functie voor algehele vergrendeling activeert zodra alle portieren, de achterklep en de brandstofvulklep zijn gesloten. De algehele vergrendeling wordt uitgeschakeld wanneer de portieren op de normale wijze worden geopend. Vertraagde vergrendeling Deze functie vertraagt het vergrendelen van de portieren en het activeren van het diefstalalarmsysteem met vijf seconden als de auto met de elektrische portierslotschakelaar of de handzender wordt vergrendeld.
Sleutels, portieren en ruiten 23 Portieren Aanwijzing Tik op het sleutelgat of verwarm de sleutel wanneer het portier niet open gaat met een bevroren sleutelgat bij koud weer. Achterklep Openen Veiligheidssloten Opmerking Trek niet aan de binnenportiergreep terwijl het kinderslot in de stand LOCK (vergrendeld) staat. Dat kan leiden tot schade aan de portiergreep binnenzijde. {Waarschuwing Gebruik de kindersloten wanneer kinderen op de achterbank worden vervoerd.
24 Sleutels, portieren en ruiten {Waarschuwing Niet met een geopende of op een kier staande achterklep rijden, bijv. bij het vervoer van omvangrijke bagage, omdat er dan giftige uitlaatgassen de auto kunnen binnendringen. Opmerking Voordat u de achterklep opent, moet u kijken of er boven de auto niets in de weg zit, zoals een garagedeur, om schade aan de achterklep te voorkomen. Controleer altijd het bewegingsgebied boven en achter de achterklep.
Sleutels, portieren en ruiten Beveiliging van de auto 25 Deactivering Als u de auto ontgrendeld door op de handzender op K te drukken, wordt zo het diefstalalarmsysteem uitgeschakeld. Diefstalalarmsysteem Activering Alarm Het alarm kan worden afgezet door het indrukken van een willekeurige toets op de handzender of door het inschakelen van het contact. GC3N2005A De controlelamp knippert snel tijdens de eerste 30 seconden en blijft vervolgens langzaam knipperen.
26 Sleutels, portieren en ruiten Automatische portierontgrendeling Alle portieren ontgrendelen automatisch zodra de botsingsensoren een botsingsignaal ontvangen terwijl het contact AAN is gezet. Wel zullen de portieren mogelijk niet ontgrendelen als er mechanische problemen zijn opgetreden met het systeem voor portiervergrendeling of met het accuvoedingsysteem.
Sleutels, portieren en ruiten Afstandsbediening spiegels Inklapbare spiegels 27 Verwarmde spiegels Handmatig inklappen GC3N2006A De betreffende buitenspiegel selecteren door de knop naar links (L) of rechts (R) te draaien. Verdraai daarna de knop te om de spiegel af te stellen. Met de knop in de stand "o" is de spiegel niet geselecteerd. GC3N2011A GC3N2007A Omwille van de veiligheid van de voetgangers zwenken de buitenspiegels uit hun reguliere montagepositie als ze hard tegen iets slaan.
28 Sleutels, portieren en ruiten Binnenspiegel Automatische dimfunctie achteruitkijkspiegel Handbediende achteruitkijkspiegel {Waarschuwing De binnenspiegel biedt in de nachtstand een wat minder helder zicht. Wees extra alert als de spiegel in de anti-verblindingsstand staat. Een verkeerde inschatting kan leiden tot een aanrijding en daarmee tot persoonlijk letsel en/of materiële schade.
Sleutels, portieren en ruiten Ruiten 29 Elektrische ruitbediening Handmatige ruitbediening {Waarschuwing Wees voorzichtig bij het gebruik van de elektrische ruitbediening. Er bestaat verwondingsgevaar, met name voor kinderen. Wanneer er kinderen achterin zitten, schakelt u het kinderbeveiligingssysteem voor de elektrisch bediende ruiten in. Houd de ruiten goed in de gaten, terwijl u deze sluit. GO3E2009A De portierruiten zijn met de handslingers te bedienen.
30 Sleutels, portieren en ruiten Bediening U kunt de ruiten bedienen met de schakelaars op de portieren als het contact in stand ON staat. Druk de schakelaar omlaag om de ruit te openen. Om de ruit te sluiten, haalt u de schakelaar omhoog. Laat de schakelaar los als de ruit de gewenste positie heeft bereikt. {Waarschuwing Lichaamsdelen die buiten de auto uitsteken, kunnen in aanraking komen met objecten buiten de auto. Steek daarom niets uit een geopend raam.
Sleutels, portieren en ruiten Elektrisch bediende ruiten initialiseren Kunt u de ruiten niet automatisch sluiten (bijv. na het loskoppelen van de accu), dan moet u de ruitelektronica als volgt activeren: 31 Achterruitverwarming Kinderbeveiliging voor achterportierruiten 1. Portieren sluiten. 2. Contact inschakelen. 3. Sluit de ruit helemaal en houd de schakelaar daarna nog 2 seconden uitgetrokken. 4. Deze handeling uitvoeren voor alle ruiten.
32 Sleutels, portieren en ruiten Opmerking Gebruik geen scherpe voorwerpen of reinigingsmiddelen met schurende bestanddelen om de achterruit te reinigen. Let er bij het reinigen van de achterruit en bij het werken in de omgeving van de achterruit op dat u het verwarmingselement niet beschadigt. Zonnekleppen Dak Om verblinding te vermijden kunnen de zonnekleppen worden neergeklapt en opzij worden gedraaid. Zonnedak Onderweg moeten de afdekkingen van de zonneklepspiegels gesloten zijn.
Sleutels, portieren en ruiten GO3E2013A Openen/sluiten Om het in de gewenste stand omhoog te kantelen, drukt u de schakelaar (1) omhoog en houdt u deze vast. Laat de schakelaar los als het zonnedak de gewenste stand heeft bereikt. U sluit het zonnedak door de schakelaar (2) licht ingedrukt te houden totdat het zonnedak gesloten is. 33 Gekanteld openen/sluiten U opent het zonnedak gekanteld door de schakelaar (3) in te drukken. U sluit het zonnedak door de schakelaar (4) in te drukken.
34 Sleutels, portieren en ruiten Op de afdichting van het zonnedak kunnen zich vuil en gruis ophopen. Herdoor kan het zonnedak minder goed kan werken, geluid maken of kan het waterafvoersysteem verstopt raken. Open het zonnedak regelmatig en verwijder eventuele obstakels of los vuil. Wrijf de afdichting van het zonnedak en het dak met een schone doek, water en milde zeep schoon. Ontvet het zonnedak niet.
Stoelen, hoofdsteunen Stoelen, hoofdsteunen 35 Hoofdsteunen Hoofdsteunen Stand Hoofdsteunen ................................35 Voorstoelen ...................................37 Veiligheidsgordels .........................41 Airbagsysteem...............................45 Kinderzitjes ....................................51 {Waarschuwing Rij alleen met de hoofdsteun in de juiste stand.
36 Stoelen, hoofdsteunen Hoofdsteunen van voorstoelen Hoofdsteunen van achterbank Horizontale verstelling Hoogteverstelling Hoogteverstelling GO3E3002A GO3E3001A Hoofdsteun omhoog trekken. Voor lager zetten de pal (1) indrukken en de hoofdsteun omlaag duwen. Hoofdsteun naar voren trekken. Deze is in de drie standen instelbaar. Trek de hoofdsteun naar voren als u deze naar achteren wilt verstellen. Hij beweegt vervolgens automatisch naar achteren. GO3E3003A Hoofdsteun omhoog trekken.
Stoelen, hoofdsteunen Ongebruikte stand hoofdsteun achter Voorstoelen Stoelpositie {Waarschuwing Rij alleen wanneer de stoel correct is afgesteld. 37 Uw zitvlak zo dicht mogelijk naar de rugleuning schuiven. De afstand tot de pedalen zo instellen dat uw benen bij het geheel intrappen van de pedalen licht gebogen zijn. De passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren schuiven. Uw schouders zo dicht mogelijk tegen de rugleuning houden.
38 Stoelen, hoofdsteunen Zithoogte zo instellen dat u rondom een goed zicht hebt en alle instrumenten goed kunt aflezen. Tussen hoofd en hemelbekleding moet minstens een handbreed tussenruimte zitten. Uw dijen dienen licht op de zitting rusten, zonder druk uit te oefenen. Stel de hoofdsteun in. Zie Hoofdsteunen op pagina 35. Stel de hoogte van de veiligheidsgordel in. Zie "Hoogteverstelling" onder Driepuntsgordels op pagina 43.
Stoelen, hoofdsteunen Rugleuning voorstoelen GO3E3015A Aan de hendel trekken, de rugleuning instellen en de hendel loslaten. De stoel hoorbaar laten vastklikken. Aanwijzing Bij het verstellen de rugleuning niet belasten. 39 Verwarmde voorstoelen Zithoogte GO3E3016A Haal de hendel aan de buitenkant van de stoelzitting omhoog en omlaag tot de zitting in de gewenste stand staat. Om de stoelzitting lager te stellen, drukt u de hendel een paar keer omlaag.
40 Stoelen, hoofdsteunen {Waarschuwing Als u geen temperatuurswijzigingen of pijn aan uw huid kunt waarnemen, kan de stoelverwarming zelfs bij lage temperaturen brandwonden veroorzaken. Voor minder kans op brandwonden moeten mensen met een dergelijke aandoening de stoelverwarming voorzichtig gebruiken, met name gedurende langere perioden. Zet niets op de stoel dat warmte-isolerend werkt, zoals een deken, kussen, afdekking of iets soortgelijks. Hierdoor kan de stoelverwarming oververhit raken.
Stoelen, hoofdsteunen Klap de rugleuning als volgt omhoog, 1. Trek de rugleuning omhoog en duw hem in zijn oorspronkelijke positie. 2. Vergrendel de rugleuning door hem aan de bovenzijde naar achteren te drukken. 3. Trek de rugleuning naar voren om te controleren of deze goed vergrendeld is. Veiligheidsgordels {Waarschuwing Veiligheidsgordels Veiligheidsgordel vóór elke rit omdoen.
42 Stoelen, hoofdsteunen Aanwijzing Gordelspanners Zorg dat de veiligheidsgordels niet door schoenen of voorwerpen met scherpe randen beschadigd raken klem komen te zitten. Oprolautomaten vrijhouden van vuil. Voor de buitenste inzittenden heeft deze auto veiligheidsgordelspanners. Hoewel de veiligheidsgordelspanners onzichtbaar zijn, zijn ze onderdeel van de veiligheidsgordel compleet.
Stoelen, hoofdsteunen Geactiveerde gordelspanners zijn te herkennen aan de brandende controlelamp 9. Zie Controlelamp airbag en gordelspanner op pagina 86. Geactiveerde gordelspanners door een reparateur laten vervangen. Gordelspanners worden slechts eenmaal geactiveerd. Aanwijzing Bevestig of monteer geen accessoires of andere voorwerpen die van invloed kunnen zijn op de werking van de gordelspanners.
44 Stoelen, hoofdsteunen Hoogteverstelling van veiligheidsgordels van voorstoelen Demonteren MD036 Loszittende kleding belemmert het strak trekken van de gordel. Geen voorwerpen zoals handtassen of mobiele telefoons tussen de gordel en uw lichaam leggen. {Waarschuwing De riem mag niet over harde of breekbare voorwerpen in de zakken van uw kleding liggen. MD038 GO3E3005A 1. Toets indrukken. 2. Hoogte instellen en vergrendelen. Hoogte zo instellen dat de gordel over de schouder loopt.
Stoelen, hoofdsteunen Gebruik van de veiligheidsgordel bij zwangerschap Airbagsysteem Airbagsysteem {Waarschuwing Het airbagsysteem bestaat uit meerdere afzonderlijke systemen. De gordel moet zo laag mogelijk worden aangebracht over het bekken om druk op de ingewanden te vermijden. Bij het afgaan worden de airbags binnen enkele milliseconden gevuld. Ook het leeglopen van de airbags verloopt zo snel, dat dit tijdens een aanrijding vaak niet eens wordt opgemerkt.
46 Stoelen, hoofdsteunen De airbag kan krassen in het gezicht of op het lichaam, letsel door gebroken brillen of brandwonden als gevolg van de explosie wanneer de airbag wordt geactiveerd, veroorzaken. Aanwijzing Ter hoogte van de middenconsole zitten de regelelektronica van het airbagsysteem en de gordelspanners. In dit gebied geen magnetische voorwerpen plaatsen. Airbagafdekkingen niet beplakken of met materialen afdekken. Elke airbag treedt slechts eenmaal in werking.
Stoelen, hoofdsteunen Frontale airbags 47 {Waarschuwing Het frontale airbagsysteem bestaan uit een airbag in het stuurwiel en een airbag in het instrumentenpaneel aan de passagierskant. Ze zijn te herkennen aan het opschrift AIRBAG. Optimale bescherming wordt alleen geboden wanneer de stoel in de juiste stand staat. Zie Stoelpositie op pagina 37. Houd het gebied waarin de airbag wordt opgeblazen vrij van obstakels.
48 Stoelen, hoofdsteunen Zijdelingse airbagsysteem GO3E3006A GO3E3008A Het zijdelingse airbagsysteem bestaat uit airbags in de rugleuningen van de beide voorstoelen. Ze zijn te herkennen aan het opschrift AIRBAG. Het zijdelings airbagsysteem treedt in werking bij een voldoende krachtige aanrijding. Het contact moet ingeschakeld zijn. MD041 De kans op letsel aan de borstkas en het bekken bij een zijdelingse aanrijding wordt aanzienlijk verminderd.
Stoelen, hoofdsteunen Aanwijzing 49 Gordijnairbagsysteem Op de voorstoelen alleen stoelhoezen gebruiken die voor uw auto zijn goedgekeurd. De airbags niet afdekken. {Waarschuwing Kinderen die te dicht bij de zij-airbags zitten, kunnen bij het inwerkingtreden ervan ernstig letsel oplopen. Dit geldt met name wanneer het hoofd, de hals of de borst van het kind zich op dat moment in de nabijheid van de airbag bevinden. Laat een kind nooit tegen het portier of in de nabijheid van de zijairbag-module leunen.
50 Stoelen, hoofdsteunen {Waarschuwing Houd het gebied waarin de airbag wordt opgeblazen vrij van obstakels. De haken aan de handgrepen van het dakframe zijn alleen geschikt om lichte kledingstukken, zonder kleerhangers, aan op te hangen. Geen voorwerpen in de kledingstukken bewaren. Airbag-aan/uit-schakelaar Wanneer u een kinderzitje op de passagiersstoel voorin monteert, moet u het frontale airbagsysteem van deze stoel deactiveren.
Stoelen, hoofdsteunen Kinderzitjes {Waarschuwing Kinderzitjes Deactiveer het passagiersairbagsysteem als er zich een kind op de passagiersstoel bevindt. Wanneer u een kinderveiligheidssysteem gebruikt, moet u de gebruikers- en montagehandleiding én de instructies bij het kinderveiligheidssysteem opvolgen. Activeer het passagiersairbagsysteem als er zich een volwassene op de passagiersstoel bevindt.
52 Stoelen, hoofdsteunen {Waarschuwing {Waarschuwing Gebruik NOOIT een naar achteren gericht kinderveiligheidssysteem op een stoel waarvoor een ACTIEVE AIRBAG geplaatst is, omdat dit de DOOD van of ERNSTIG LETSEL aan het KIND kan veroorzaken. Wanneer een kinderzitje wordt gebruikt op de voorpassagiersstoel, moeten de airbagsystemen voor de voorpassagiersstoel uitgeschakeld worden; gebeurt dat niet, dan zal het inschakelen van de airbags een risico van fataal risico voor het kind betekenen.
Stoelen, hoofdsteunen Bij vervoer van kinderen uitsluitend het geschikte kinderveiligheidssysteem, afhankelijk van het lichaamsgewicht, gebruiken. Het kinderveiligheidssysteem dat u gaat monteren, moet geschikt zijn voor het autotype. Het kinderveiligheidssysteem moet op de correcte positie in de auto worden gemonteerd. Laat kinderen alleen aan de trottoirkant van de auto uit- en instappen. Wanneer het kinderveiligheidssysteem niet wordt gebruikt, moet u vastzetten met een veiligheidsgordel of verwijderen.
54 Stoelen, hoofdsteunen Installatielocaties voor kinderzitjes Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteem Op passagiersstoel Gewichts- of leeftijdsgroep geactiveerde airbag gedeactiveerde airbag Op buitenste zitplaatsen achterin Op middelste zitplaats achterin1) X L2), U2) L3), U3) U3) X L2), U2) L3), U3) U3) X L2), U2) L3), U3) U3) X X L3), U3) X X X L3), U3) X Groep 0: tot 10 kg of ca. 10 maanden Groep 0+: tot 13 kg of ca.
Stoelen, hoofdsteunen 55 Zie Hoofdsteunen op pagina 35 Aanwijzing Zet de stoel in de voorste stand of zet de rugleuning van de voorstoel zo veel als nodig verticaal, opdat het kinderveiligheidssysteem op de zitplaatsen achterin en de rugleuning van de voorstoel elkaar niet raken. L: Geschikt voor bepaalde kinderveiligheidssystemen uit de categorieën "specifieke auto", "beperkt" of "semi-universeel".
56 Stoelen, hoofdsteunen Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderveiligheidssysteem Gewichtsklasse Groep 0: tot 10 kg Groep 0+: tot 13 kg Groep I: 9 tot 18 kg Maatklasse Bevestiging Op passagiersstoel Op buitenste zitplaatsen achterin Op middelste zitplaats achterin E ISO/R1 X IL1) X X E ISO/R1 X IL1) D ISO/R2 X IL1) X X C ISO/R3 X IL1) D ISO/R2 X IL1) X X C ISO/R3 X IL2) B ISO/F2 X IL, IUF X B1 ISO/F2X X IL, IUF X A ISO/F3 X IL, IUF
Stoelen, hoofdsteunen 57 ISOFIX-maatklasse en zitgelegenheid A - ISO/F3: In rijrichting geplaatst kinderveiligheidssysteem voor kinderen met maximumlengte in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg. B - ISO/F2: In rijrichting geplaatst kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg. B1 - ISO/F2X: In rijrichting geplaatst kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg.
58 Stoelen, hoofdsteunen Isofix-kinderzitjes Top-Tether-bevestigingsogen Top-Tether-bevestigingsogen worden aangeduid met het symbool I van een kinderzitje. GO3E3011A GC3N3004A Bevestig de voor de auto goedgekeurde ISOFIX-kinderveiligheidssystemen aan de ISOFIXbevestigingsbeugels. ISOFIX-veiligheidssystemen voor specifieke auto’s worden in de tabel aangeduid met IL. ISOFIX-bevestigingsbeugels zijn aangeduid met een label op de rugleuning.
Opbergruimte Opbergruimte 59 Opbergvakken Opbergvak in instrumentenpaneel Opbergvakken ...............................59 Bagage/Laadruimte .......................62 Extra opbergmogelijkheden...........66 Dakdragersysteem ........................68 Informatie over het laden van de auto ..........................................69 GO3E4014A Deze zit bij de stuurkolom onderaan het instrumentenbord. GC3N4001A Deze is ondergebracht in het instrumentenbord.
60 Opbergruimte Handschoenenkastje Bekerhouders GC3N4002A Deze zit bovenaan het handschoenenkastje. Druk op de knop om het te openen. Deze worden gebruikt voor kleine voorwerpen, enz. Sluit de klep van het opbergvak door deze stevig dicht te drukken. {Waarschuwing Houd de klep van het opbergvak onderweg altijd dicht om de kans op letsel bij een ongeval of een noodstop terug te brengen. GO3E4003A Om te openen, aan de handgreep trekken.
Opbergruimte {Waarschuwing 61 Bergvak voor zonnebril Plaats geen onbedekte bekers met hete vloeistof in de bekerhouder terwijl het voertuig in beweging is. Als de hete vloeistof wordt gemorst, kunt u brandwonden oplopen. Mocht dit bij de bestuurder gebeuren, dan kan deze de controle over het voertuig verliezen. GO3E4005A De bekerhouders bevinden zich in de middenconsole en de armsteun van de achterbank. Trek aan de band in de armsteun van de achterbank om de bekerhouder achter te gebruiken.
62 Opbergruimte Bergvak onder de stoel Bagage/Laadruimte Bagageruimte Rugleuning inklappen na omklappen zittingkussen {Waarschuwing Stapel bagage niet hoger op dan tot de bovenzijde van de voorstoelen. GO3E4006A Om de lade onder de voorpassagiersstoel te gebruiken, tilt u het uiteinde van de lade op en trekt u het naar het dashboard. Duw de lade naar de stoel om hem in zijn oorspronkelijke positie terug te plaatsen. Laat tijdens het rijden geen mensen plaatsnemen op een neergeklapte rugleuning.
Opbergruimte De achterbankleuningen neerklappen: Opmerking Als u de achterbankrugleuning vóór het omklappen van het zittingkussen inklapt, kan de achterbank beschadigd raken. Klap eerst het zittingkussen om en klap dan de achterbankrugleuning in. 1. Duw de hoofdsteunen omlaag door de vergrendeling in te drukken. Aanwijzing Om voldoende ruimte te hebben voor de omgang met de achterbankzitting, schuift u de voorstoel naar voren en zet u de rugleuning van de voorstoel rechtop.
64 Opbergruimte De veiligheidsgordel achter in het midden kan blokkeren wanneer u de rugleuning omhoog trekt. Als dat gebeurt, laat de gordelband dan helemaal terugrollen en begin opnieuw. Als de veiligheidsgordel nog steeds vast zit, probeer het dan na het eruit trekken van het zittingkussen nogmaals. {Waarschuwing GO3E4008A 2. Klap de rugleuning naar voren en omlaag. GO3E4010A 3. Steek de veiligheidsgordels van de buitenste zitplaatsen in de gordelgeleiders. 4.
Opbergruimte 65 Opmerking {Waarschuwing {Waarschuwing Zet de veiligheidsgordel en gespen bij het terugklappen van de rugleuning van de achterbank tussen de rugleuning en één van de kussens. Let erop dat de veiligheidsgordels en de gespen niet onder het achterbankkussen klem komen te zitten. Controleer of de achterbankrugleuningen geheel teruggezet en vergrendeld zijn voordat u passagiers op de achterbank vervoert.
66 Opbergruimte Extra opbergmogelijkheden Afdekplaat achterin/opbergruimte Achterin Bagagenet U kunt kleine voorwerpen met uw bagagenet vervoeren. Lees vóór het aanbrengen van het bagagenet het instructievel aandachtig door. GC3G4003A Leg zoals getoond de elastische lussen boven om de bevestigingen boven en haak de haken onder vast aan de bevestigingen onder. Opmerking GC3N4004A Hierin kunt u gereedschap, een reserveband enz. plaatsen. Trek de band omhoog.
Opbergruimte Afdekplaat opbergruimte 67 Aanwijzing Als deze niet goed zit, kan dit een ratelend geluid veroorzaken en kan deze door contact met de achterbank slijten. Opmerking Plaats geen zware voorwerpen op de plaat. GO3E4024A Klap de laadvloer om en hang de haak zoals getoond aan de tassenhaak in de zijbekleding. Aanwijzing Als deze niet goed zit, kan dit een ratelend geluid veroorzaken en kan deze door contact met de achterbank slijten.
68 Opbergruimte Dakdragersysteem Roofrack Opmerking {Waarschuwing Zorg ervoor dat de lading gelijkmatig verdeeld is over de langs- of dwarsliggers. Het dakoppervlak mag niet worden belast. Wanneer u probeert iets te vervoeren op uw auto dat langer en breder is dan het roofrack, kan de wind eronder slaan tijdens het rijden. Hierdoor kunt u de controle over het stuur verliezen.
Opbergruimte {Waarschuwing De maximale belasting voor het roofrack bedraagt 75 kg. Overschrijdt niet de maximum voertuigcapaciteit wanneer u uw auto belaadt. Informatie over het laden van de auto Informatie over het laden van de auto Zware voorwerpen in de bagageruimte tegen de rugleuningen leggen. Controleren of de rugleuningen naar behoren zijn vergrendeld. Bij stapelbare voorwerpen de zwaarste voorwerpen onderaan leggen. Losse voorwerpen in de bagageruimte vastzetten om verschuiven tegen te gaan.
70 Opbergruimte Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de auto en verslechtert het rijgedrag door het hogere zwaartepunt. Lading gelijkmatig verdelen en goed met spanbanden vastzetten. Bandenspanning en rijsnelheid aan de beladingstoestand aanpassen. Spanbanden regelmatig controleren en bijspannen.
Instrumenten en bedieningsorganen Instrumenten en bedieningsorganen Bediening 71 Opmerking Stuurwiel instellen Wanneer een harde klap wordt gegeven op de axiale richting van de stuurkolom terwijl het stuurwiel versteld wordt, of wanneer de hendel geblokkeerd is, kan dit schade veroorzaken aan onderdelen van het stuurwiel. Bediening ......................................71 Waarschuwingslampjes, meters en controlelampjes ........................80 Info-Displays..................................
72 Instrumenten en bedieningsorganen Stuurbedieningsknoppen Claxon Ruitenwisser/sproeier voorruit Voorruitwisser GC3N5002A U kunt het infotainment-systeem en de cruise control bedienen via de knoppen op het stuurwiel. Zie Infotainmentsysteem. Zie Cruise control op pagina 221. GC3N5003A Druk op Y TDL033A Zet het contact in de stand ON en beweeg de ruitenwisser/sproeierschakelaar omhoog om de ruitenwissers in te schakelen. 2: Continu wissen, hoge snelheid. 1: Continu wissen met lage snelheid.
Instrumenten en bedieningsorganen 3: Mist-functie. Mist-functie Om de ruitenwissers bij mist of motregen één slag te laten maken, drukt u de ruitenwisserhendel omlaag en laat u deze vervolgens weer los. De schakelaar keert automatisch terug naar diens ruststand. De ruitenwissers zullen één slag maken. Opmerking 73 Instelbaar wisinterval Een verminderd zicht verhoogt de kans op ongevallen en kan zodoende persoonlijk letsel en schade aan de auto of andere goederen tot gevolg hebben.
74 Instrumenten en bedieningsorganen Ruitenwissersproeier Opmerking Bedien de ruitensproeier niet langer dan enkele seconden achter elkaar. Gebruik hem niet wanneer de sproeiertank leeg is. Anders kan de ruitensproeiermotor oververhit raken, wat tot dure reparaties kan leiden. Schakelaar ruitenwisser/ sproeier achterruit Wisser {Waarschuwing TDL030A Hendel naar u toe trekken. Sproeiervloeistof wordt tegen de voorruit gespoten en de ruitenwisser maakt één slag.
Instrumenten en bedieningsorganen Sproeier TDL031A Druk de hendel naar het dashboard toe. Er wordt sproeiervloeistof op de achterruit gespoten en de ruitenwisser maakt een paar slagen. 75 Opmerking Opmerking Een verminderd zicht verhoogt de kans op ongevallen en kan zodoende persoonlijk letsel en schade aan de auto of andere goederen tot gevolg hebben. Gebruik de ruitensproeier niet bij temperaturen onder het vriespunt.
76 Instrumenten en bedieningsorganen Klok Stekkerdozen GC3N5004A GC3G5014A De tijd en de datum worden getoond in het infotainmentdisplay. U kunt de tijd en datum zelf instellen. Zie Infotainmentsysteem. GC3N5005A Er zit een 12 V-aansluiting in de middenconsole. Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan 120 watt.
Instrumenten en bedieningsorganen Aanwijzing Sluit de klep wanneer deze niet wordt gebruikt. Opmerking Geen accessoires aansluiten die stroom leveren, zoals laadtoestellen of accu’s. GC3N5006A Onder de achterkant van de middenconsole zit een 230 V-aansluiting. Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan 150 watt. Wanneer het contact is uitgeschakeld, is de stekkerdoos gedeactiveerd. De stekkerdoos wordt ook gedeactiveerd wanneer de accuspanning te laag is.
78 Instrumenten en bedieningsorganen Aansteker Opmerking Oververhitting van de aansteker kan de gloeispiraal en de aansteker zelf beschadigen. Houd de aansteker niet ingedrukt als hij aan het gloeien is. Hierdoor zal de aansteker oververhit raken. Het gebruik van een defecte aansteker kan gevaarlijk zijn. GC3G5001A Gebruik de aansteker door het contactslot op ACC of ON te zetten en de aansteker geheel in te drukken. De aansteker springt automatisch eruit als deze gereed voor gebruik is.
Instrumenten en bedieningsorganen Opmerking Asbakken 79 De draagbare asbak kan in de bekerhouders worden geplaatst. Om de asbak te openen, tilt u de deksel voorzichtig omhoog. Na gebruik sluit u de deksel stevig. Bij gebruik van de aansteker kan de buitenkant erg heet worden. Raak de buitenkant niet aan en laat kinderen niet met de aansteker spelen. Om de asbak te legen, draait u het bovenste gedeelte van de asbak linksom en verwijdert u het.
80 Instrumenten en bedieningsorganen Waarschuwingslampjes, meters en controlelampjes Kilometerteller Snelheidsmeter GC3G5015A GC3N5016A De kilometerteller geeft de afgelegde afstand aan in kilometers of miles. THR012A Aanduiding van de rijsnelheid. Er zijn onafhankelijk van elkaar werkende dagtellers waarmee u de afstand kunt oproepen die is afgelegd sinds deze op nul gezet zijn.
Instrumenten en bedieningsorganen Toerenteller 81 Brandstofmeter Diesel Benzine GC3E5004A GC3E5003A Weergave van het aantal omwentelingen per minuut. In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden. Opmerking Als de naald in het waarschuwingsveld komt, betekent dit dat het maximaal toegestane toerental wordt overschreden. Dit vormt een risico voor de motor. TEL039A Geeft het brandstofpeil in de tank aan. Tank nooit leegrijden.
82 Instrumenten en bedieningsorganen De bewegingen van de brandstof in de tank kan ertoe leiden dat de aanwijzing van de meter enigszins varieert tijdens remmen, accelereren en het nemen van een bocht. {Gevaar Voordat u gaat tanken, zet u de auto stil en schakelt u de motor uit. Serviceweergave Controlelampen De beschreven controlelampen zijn niet in alle auto’s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentuitvoeringen.
Instrumenten en bedieningsorganen 83 Controlelampen in de instrumentengroep Type 1 GC3E5001B
84 Instrumenten en bedieningsorganen Type 2 GC3E5002B
Instrumenten en bedieningsorganen Versnellingsbakdisplay Richtingaanwijzer G knippert groen. Knippert Controlelamp knippert bij ingeschakelde richtingaanwijzer of alarmknipperlichten. TGL023A Dit geeft aan welke versnelling of transmissiemodus is geselecteerd. 85 Waarschuwingslampjes veiligheidsgordel > van de bestuurdersstoel brandt of knippert rood. C voor de passagiersstoel voorin brandt of knippert wanneer de stoel bezet is.
86 Instrumenten en bedieningsorganen Controlelamp airbag en gordelspanner Controlelamp airbag aan/uit Wanneer de controlelamp brandt, is de passagiersairbag voorin gedeactiveerd. 9 brandt rood. Bij het inschakelen van het contact brandt de controlelamp enkele seconden. Brandt deze niet, dooft deze niet na enkele seconden of licht deze tijdens het rijden op, dan is er een storing in de gordelspanner of in het airbagsysteem. De systemen treden bij een ongeval mogelijk niet in werking.
Instrumenten en bedieningsorganen Controlelamp van het laadsysteem " brandt rood. Brandt na het inschakelen van het contact en dooft vlak na het aanslaan van de motor. Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten. Accu wordt niet geladen. Motorkoeling wordt mogelijk onderbroken. De hulp van een reparateur inroepen. Storingsindicatielampje * brandt geel. Brandt na het inschakelen van het contact en dooft vlak na het aanslaan van de motor.
88 Instrumenten en bedieningsorganen Waarschuwingslampje remsysteem $ brandt rood. Brandt wanneer de handrem is gelost en het remvloeistofpeil te laag is of als er sprake is van een storing in het remsysteem. Zie Remvloeistof op pagina 249. {Waarschuwing Rijd niet verder als het waarschuwingslampje voor het remsysteem brandt. Als het waarschuwingslampje voor het remsysteem brandt, duidt dat op een defect in het remsysteem van uw auto.
Instrumenten en bedieningsorganen Lampje ultrasoonparkeerhulp X brandt geel. Storing doordat sensors vervuild zijn geraakt Afgedekt door ijs of sneeuw Interferentie door ultrasone golven van buitenaf Wanneer de storingsbron wordt verwijderd, werkt het systeem weer normaal. Als het lampje niet uit gaat, laat dan de oorzaak van de storing in het systeem door een reparateur verhelpen.
90 Instrumenten en bedieningsorganen Stop de auto op een veilige plek, controleer de banden en breng ze op de spanning zoals aangegeven op het label bandenspanningswaarden. Als het systeem een storing detecteert, knippert het lampje gedurende ongeveer een minuut en blijft dan gedurende de rest van de contactcyclus branden. Het storingslampje brandt totdat het probleem verholpen is. Laat de auto door een reparateur controleren. Zie Werking bandenspannings- controlesysteem op pagina 269.
Instrumenten en bedieningsorganen Oliedruklampje {Waarschuwing : brandt rood. Brandt na het inschakelen van het contact en dooft vlak na het aanslaan van de motor. Brandt bij een draaiende motor Opmerking Motorsmering wordt mogelijk onderbroken. Dit kan aanleiding geven tot motorschade en/of tot het blokkeren van de aandrijfwielen. Bij uitgeschakelde motor gaat remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
92 Instrumenten en bedieningsorganen Lampje Motorvermogen verminderd Lampje dagrijlicht (DRL) i brandt groen. Controlelampje achterlichten W brandt geel. Brandt bij ingeschakeld dagrijlicht. ; brandt groen. Brandt na het inschakelen van het contact en dooft vlak na het aanslaan van de motor. Zie Dagrijlicht (DRL) op pagina 109. Brandt wanneer de achterlichten branden. Als het lampje onderweg met het service-indicatielampje oplicht, is er een probleem met de auto. # brandt groen.
Instrumenten en bedieningsorganen 93 Kompas opnieuw kalibreren Info-Displays U kunt elk menu selecteren door het stelwiel in de richtingaanwijzerhendel te verdraaien. Driver Information Center (DIC) Motorolielevensduur TDL169A Om het instellingsmenu te selecteren, drukt u op de toets MENU in de richtingaanwijzerhendel. GC3G5004A Het Driver Information Center (DIC) is ondergebracht in de instrumentengroep.
94 Instrumenten en bedieningsorganen Wanneer de resterende olielevensduur kort is, verschijnt boordinformatiecode 82 (ververs motorolie spoedig) op het Driver Information Center (DIC). Ververs de motorolie zo spoedig mogelijk. Na motorolieverversing moet het controlesysteem oliekwaliteit worden gereset. Voor het resetten drukt u de toets SET/CLR enkele seconden in. Zie Motorolie op pagina 240. Druk de toets SET/CLR enkele seconden in.
Instrumenten en bedieningsorganen Kompas instellen Draagcapaciteit Band inleren TNA020A GC3E5005A Op dit scherm kunt u nieuwe banden en wielen met de TPMS-sensoren koppelen. Druk de toets SET/CLR enkele seconden in om het menu te selecteren. Voor het koppelen drukt u de toets SET/CLR enkele seconden in. Draai aan het stelwiel om één van de instellingen te kiezen. Zie Lampje bandenspannings- controlesysteem op pagina 89.
96 Instrumenten en bedieningsorganen Kompaszone instellen Geografische zone (gebied) GC3G5013A Druk enkele seconden op de toets SET/CLR om de kompaszone in te stellen en draai aan het stelwiel om één van de instellingen te kiezen. Selecteer de juiste zone (gebied) op basis van geografische zones (gebied 1-15). Bevestig uw selectie, deze wordt enkele seconden weergegeven en ga naar Kompaszone instellen (gebied instellen).
Instrumenten en bedieningsorganen 97 Informatiedisplay in dashboard (BID) Kompas opnieuw kalibreren GC3G5011A GC3G5010A Druk enkele seconden op de toets SET/CLR om opnieuw te kalibreren en in rondjes te rijden (360). Hierbij knippert het kompas. Na het rondrijden (360) wordt de ingeleerde richting weergegeven en gaat het display naar kompas opnieuw kalibreren binnen 30 seconden.
98 Instrumenten en bedieningsorganen Voertuigmeldingen Boordinformatie De meldingen worden weergegeven op het Driver Information Center (DIC) of in de vorm van een geluidssignaal. Afhankelijk van het uitrustingsniveau en de persoonlijke voertuiginstellingen, zijn sommige van de hieronder beschreven functies eventueel niet aanwezig. GC3N5004A Weergegeven worden de datum, tijd, buitentemperatuur en de informatie van het Infotainmentsysteem.
Instrumenten en bedieningsorganen Nr. boordinformatie 24 Kentekenverlichting defect 25 Richtingaanwijzer linksvoor defect 26 Richtingaanwijzer linksachter defect 27 Richtingaanwijzer rechtsvoor defect 28 Richtingaanwijzer rechtsachter defect 73 Service All Wheel Drive-systeem 82 Vervang motorolie binnenkort Waarschuwingszoemers Boordcomputer Bij het starten van de motor of tijdens het rijden Boordcomputer Wanneer de veiligheidsgordel niet is omgedaan.
100 Instrumenten en bedieningsorganen Gemiddelde snelheid Rijafstand voor resterende brandstof TDL168A Voor het bedienen van de boordcomputer verdraait u het stelwiel in de richtingaanwijzerhendel.
Instrumenten en bedieningsorganen 101 Aanwijzing Gemiddeld verbruik Rijtijd Als hulpapparaat kan de dagteller afwijken van de werkelijke actieradius voor de resterende brandstof, afhankelijk van de omstandigheden. De actieradius voor de resterende brandstof kan verschillen per bestuurder, weg en de rijsnelheid, omdat het wordt berekend op basis van de wisselende brandstofzuinigheid. GC3G5007A TDL127A Deze weergave geeft het gemiddeld brandstofverbruik aan. Deze modus geeft de totale rijtijd aan.
102 Instrumenten en bedieningsorganen Aanwijzing De gemiddelde snelheid, de rijafstand met de resterende brandstof en het gemiddeld brandstofverbruik kunnen afwijken van de werkelijke waarden als gevolg van de rijomstandigheden, het rijpatroon of de voertuigsnelheid. Persoonlijke instellingen Druk op de toets CONFIG terwijl het contact AAN is en het Infotainmentsysteem is geactiveerd.
Instrumenten en bedieningsorganen 103 Voertuiginstellingen Comfortinstellingen Volume geluidssignaal: verandert het volume van het geluidssignaal. Persoonlijke instellingen door bestuurder: activeer of deactiveer de persoonlijke instellingen. Automatisch achter wissen in achteruit: activeer of deactiveer de achterruitenwisser in de achteruitversnelling. Parkeerhulp / Botsingdetectie Parkeerhulp: activeer of deactiveer de ultrasoonsensoren.
104 Instrumenten en bedieningsorganen Met handzender vergrendelen, ontgrendelen, starten Terugmelden ontgrendelen op afstand: activeer of deactiveer de lichtterugmelding bij het ontgrendelen. Portierontgrendeling op afstand: wijzig de configuratie om bij ontgrendeling alleen het bestuurdersportier of alle portieren te ontgrendelen. Portieren automatisch weer vergrendelen: activeer of deactiveer de automatische portiervergrendeling wanneer het protier na het ontgrendelen niet wordt geopend.
Instrumenten en bedieningsorganen 105 Blokkering ontgrendeld portier: deze functie voorkomt dat het bestuurdersportier in geopende stand wordt vergrendeld. Bij de optie Uit verschijnt het menu Vertraagde portiervergrendeling en wordt het protier zoals geprogrammeerd in dit menu vergrendeld. Vertraagde portiervergrendeling: activeer of deactiveer de vertraagde portiervergrendeling.
Memo
Verlichting 107 Verlichting Rijverlichting Alle verlichting gaat uit en de knop komt weer terug in de oorspronkelijke stand AUTO. Bedieningsorganen rijverlichting AUTO: De rijverlichting en de instrumentenverlichting gaan automatisch aan of uit, afhankelijk van de lichtcondities buiten. Rijverlichting ................................107 Interieurverlichting .......................111 Verlichtingsfuncties .....................
108 Verlichting Automatisch dimlicht Automatische verlichting Schakelaar grootlicht/dimlicht Aanwijzing Het controlelampje grootlicht gaat branden als het grootlicht ingeschakeld is. {Waarschuwing Zet de verlichting bij tegemoetkomend verkeer of andere voertuigen voor u altijd van grootlicht op dimlicht. Bij grootlicht kunnen medeweggebruikers verblind raken, met mogelijk een botsing als gevolg.
Verlichting 109 Lichtbundelverstelling Handbediende lichtbundelverstelling 3 = bestuurdersstoel bezet en bagage bagageruimte. Alarmknipperlichten Koplampen bij rijden in het buitenland Het asymmetrische dimlicht biedt meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant. Stel echter bij het rijden in landen met linksrijdend verkeer de koplampen bij om tegenliggers niet te verblinden. Zie Koplampen en parkeerverlichting op pagina 254. GC3N6001A Bediening met toets |.
110 Verlichting Richtingaanwijzers Om driemaal te knipperen, bijv. om van rijstrook te wisselen, de hendel tot tegen het weerstandspunt duwen en loslaten. Mistlampen voor Voor langer richting aanwijzen de hendel tot tegen het weerstandspunt duwen en vasthouden. Schakel de richtingaanwijzer handmatig uit door de hendel op de oorspronkelijke stand te zetten.
Verlichting 111 Mistachterlicht Achteruitrijverlichting Interieurverlichting De achteruitrijverlichting gaat branden wanneer het contact is ingeschakeld en de auto in de achteruitversnelling staat. Verlichtingsbediening instrumentenpaneel Beslagen afdekkappen van lampen GO3E6008A Bediening met toets s. Lichtschakelaar in stand AUTO: bij inschakelen van het mistachterlicht worden de koplampen automatisch ingeschakeld.
112 Verlichting Interieurverlichting Leeslampen Zonnekleplampen Deze lamp gaat branden bij het openen van het klepje op de zonneklep. Interieurverlichting Aanwijzing De accu kan ontladen worden wanneer de verlichting gedurende een langere tijd wordt ingeschakeld. {Waarschuwing GO3E6003A Bedien de wipschakelaar: De leeslampen voor zitten in de dakconsole. R: altijd aan tot het handmatig wordt uitgeschakeld. Druk op #$ om elke lamp in of uit te schakelen.
Verlichting 113 Verlichtingsfuncties Instapverlichting Omgevingsverlichting Instapverlichting De volgende verlichting gaat ook branden wanneer u het bestuurdersportier opent: De koplampen, zijmarkeringslichten en achterlichten blijven een instelbare tijd branden, wanneer u de auto verlaat. Welkomstverlichting Koplampen, zijmarkeringslichten, achterlichten en interieurverlichting worden even ingeschakeld, wanneer u de auto met de handzender ontgrendelt.
114 Verlichting Auto’s zonder automatische verlichting 1. 2. 3. 4. Contact uitschakelen. Contactsleutel verwijderen. Bestuurdersportier openen. Richtingaanwijzerhendel naar u toe trekken. 5. Bestuurdersportier sluiten. Wordt het bestuurdersportier niet gesloten, dan gaat de verlichting na een paar seconden uit. De verlichting wordt meteen uitgeschakeld als u de richtingaanwijzerhendel naar u toe trekt, terwijl het bestuurdersportier geopend is. Auto’s met automatische verlichting 1.
Infotainment- systeem 115 Infotainmentsysteem Inleiding Inleiding Algemene informatie Inleiding .......................................115 Radio ...........................................128 Audiospelers................................141 Personalisering............................162 Telefoon (alleen voor modellen van het type A) ............................167 Het infotainmentsysteem verzorgt de infotainment in uw auto, met gebruik van de nieuwste technologie.
116 Infotainment- systeem Schermweergave De schermweergave kan afwijken van de weergave in de handleiding, omdat de meeste weergaven kunnen afwijken naargelang de instelling van het apparaat en de voertuigspecificatie. Antidiefstalfunctie In het infotainmentsysteem is een elektronische beveiliging geïntegreerd die diefstal voorkomt. Het infotainmentsysteem functioneert alleen in de auto waarin dit het eerst is geïnstalleerd en kan niet worden gebruikt door mensen die het hebben gestolen.
Infotainment- systeem 117 Overzicht Infotainmentsysteem
118 Infotainment- systeem Type A: Radio/DAB + CD/MP3 + AUX + USB/iPod + Bluetooth Type B: Radio + CD/MP3 + AUX (1) Weergave Display voor weergave van status en informatie over afspelen/ontvangst/menu’s. (2) Druk-draaiknop AAN/UIT/VOLUME • Zet het apparaat aan of uit door deze knop in te drukken. • Draai de knop om het algehele volume in te stellen. (3) Knoppen VOORKEUZE [1 ~ 6] • Houd een van deze knoppen ingedrukt om de huidige radiozender toe te voegen aan de huidige Favorieten-pagina.
Infotainment- systeem 119 (9) CD/AUX-toets Druk de knop in om de audiofuncties CD/MP3/AUX of USB/iPod/Bluetooth te selecteren (10) RADIO BAND-toets Druk op deze toets om de functie AM/FM-radio of DAB (Digital Audio Broadcasting: alleen voor modellen van het type A) te selecteren (11) TP-toets Bij het gebruik van de FM RDS-functie zet u met deze knop de TP-functie voor verkeersinformatie uit. (12) CONFIG-toets Druk deze knop in om naar het systeeminstelmenu te gaan.
120 Infotainment- systeem Type 1-audiobediening op stuurwiel: optie
Infotainment- systeem 121 (1) Knop Stilschakelen/ Ophangen • Druk in een muziekafspeelfunctie deze knop in om de stilschakelfunctie aan of uit te zetten. Tijdens een telefoongesprek kunt u deze knop indrukken om oproepen af te wijzen of het gesprek voort te zetten. (2) Knop Oproep • Druk de knop in om een oproep te beantwoorden of om naar de selectiemodus voor terugbellen te gaan.
122 Infotainment- systeem Type 2-audiobediening op stuurwiel: optie
Infotainment- systeem 123 (1) Knop Stilschakelen/ Ophangen Druk de knop in om de stilschakelfunctie aan of uit te zetten (3) Druk-draaiknop Bron [_SRC^] • Druk de knop in om een afspeelfunctie voor geluid te kiezen. • Draai de knop om opgeslagen radiozenders te wijzigen of om andere muziek te kiezen om af te spelen. (4) Knoppen Volume[+ -] • Druk op de knop + om het volume te verhogen • Druk op de knop - om het volume te verlagen.
124 Infotainment- systeem Automatisch uitzetten Volumeregeling Wanneer het contactslot (contactsleutel van auto) in de OFF-stand staat en het infotainmentsysteem wordt met de AAN/UIT/VOLUME knop aangezet, wordt het infotainmentsysteem 10 minuten na de laatste bediening door de gebruiker automatisch uitgeschakeld. • Bij aanzetten van het infotainmentsysteem wordt vanzelf het geluidsniveau ingesteld dat eerder al was geselecteerd (als dit lager is dan het maximale beginvolume).
Infotainment- systeem 125 Klankinstellingen Met het klankinstelmenu kan de klankweergave naar wens worden ingesteld, afhankelijk van de functies van FM/AM/DAB-radio en van elke audiospeler. Druk op de KLANK-toets om de betreffende functiemodus te gebruiken. Draai aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om de gewenste klankinstelfunctie te selecteren en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN. Klankinstelmenu • Lage tonen: stel het lagetonenniveau in tussen -12 tot +12.
126 Infotainment- systeem Functies selecteren FM-/AM-radio of DAB Druk op de toets RADIO BAND om FM/AM-radio of de functie DAB (alleen voor modellen van het type A) te selecteren. Druk op de toets MENU-AFSTEMMEN om het FM/AM/DAB-menu te openen met daarin keuzeopties voor het selecteren van radiozenders.
Infotainment- systeem 127 Radio Handenvrij telefoneren met Bluetooth AM/FM-radio en DAB (alleen voor modellen van het type A) Bij het gebruik van de AM/FM-radio Hoofdknoppen/draaiknop (10) RADIO BAND-toets Druk op de TELEFOON/STILSCHAKELEN -knop als u de Bluetooth-functie voor handenvrij telefoneren wilt selecteren (alleen voor type A modellen). Druk op de TELEFOON/STILSCHAKELEN-knop om Bluetooth te openen met de opties voor de betreffende functie.
128 Infotainment- systeem (16) / BACK-knop Het ingevoerde item annuleren of teruggaan naar het vorige scherm/menu. (8) tZOEKu-toetsen • Druk op deze knop om automatisch te zoeken naar beschikbare radio- of DAB-zenders (Digital Audio Broadcasting: alleen voor modellen van het type A). • Houd deze knop ingedrukt om de radio- of DAB (alleen voor modellen van het type A)-frequentie naar wens te wijzigen en laat de knop los om te stoppen bij de huidige frequentie.
Infotainment- systeem 129 Automatisch naar radiozenders zoeken Automatisch naar DAB-serviceonderdelen zoeken Druk op de tZOEKu-toetsen om automatisch te zoeken naar beschikbare radiozenders met een goede ontvangst. Druk op de tZOEKu-toetsen om automatisch naar DAB-serviceonderdelen in het huidige ensemble te zoeken. Om naar het vorige/volgende ensemble over te slaan, drukt u op de tZOEKu-toetsen.
130 Infotainment- systeem Naar DAB-ensemble zoeken De DAB-service koppelen [DAB-DAB aan/DAB-FM uit] Houd de tZOEKu-toetsen ingedrukt om automatisch naar DAB-serviceonderdelen met een goede ontvangst te zoeken.
Infotainment- systeem 131 [DAB-DAB aan/DAB-FM aan] • Wanneer u DAB-FM automatisch koppelen als ingeschakeld hebt ingesteld en het DAB-servicesignaal is zwak, ontvangt het Infotainmentsysteem het gekoppelde serviceonderdeel automatisch (zie Instellingen Radio-instellingen DAB-instellingen DAB-FM auto. koppelen). Handmatig op een radiozender afstemmen Handmatig afstemmen op een DAB-zender Draai aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om de gewenste zendfrequentie handmatig te vinden.
132 Infotainment- systeem en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN. De DAB-zenderlijst gebruiken Draai aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om de DAB-zenderlijst weer te geven. • De informatie in de Zenderlijst wordt getoond. • Als de zenderlijst leeg is, wordt het bijwerken van de DAB-zenderlijst automatisch gestart. Draai aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om de gewenste lijst te selecteren en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN om de betreffende radiozender te ontvangen.
Infotainment- systeem 133 • U kunt maximaal Favorietenpagina’s opslaan en elke pagina kan maximaal zes radio- of DAB-zenders bevatten. • Het is mogelijk om het aantal te gebruiken Favorieten-pagina’s in te stellen, in "Instellingen Radio-instellingen Radiofavorieten (max. aantal favorietenpagina’s)". • Wanneer een nieuwe radiozender wordt opgeslagen onder een VOORKEUZE-knop [1-6] die al een zender bevatte, wordt de oude inhoud gewist en vervangen door de nieuw opgeslagen radio- of DAB-zender.
134 Infotainment- systeem Draai aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om naar het gewenste menu-item te gaan en druk vervolgens op de knop MENUAFSTEMMEN om het betreffende item te selecteren of een detailmenu over het item weer te geven. AM/FM/DAB-menu Favorietenlijst • De informatie in de Favorietenlijst wordt getoond. Draai aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om naar de gewenste Favorietenlijst te gaan en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN om de betreffende radiozender te ontvangen.
Infotainment- systeem 135 Draai vanuit het FM/DAB-menu aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om naar de FM-/DAB-categorieënlijst te gaan en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN. • De FM-/DAB-categorieënlijst wordt weergegeven. DAB-menu DAB-aankondigingen Draai aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om de gewenste lijsten te selecteren en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN om de betreffende radiozender te ontvangen.
136 Infotainment- systeem AM-/FM-/DAB-zenderlijst bijwerken te gaan en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN. • De FM/AM/DAB-zenderlijst wordt bijgewerkt. • Tijdens het bijwerken van de AM/FM/DAB-zenderlijst drukt u op de knop MENU-AFSTEMMEN of de vorige knop / TERUG als u wijzigingen niet wilt opslaan. RDS (Radio Data System) • Het radiodatasysteem (RDS) is een door FM-zenders meegezonden service die het vinden van radiozenders met een storingsvrije ontvangst vergemakkelijkt.
Infotainment- systeem 137 In- en uitschakelen van de regio-instelling Draai aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om naar de radio-instellingen te gaan en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN. RDS moet zijn geactiveerd voor de regio-instelling. Op bepaalde tijden zenden sommige RDS-zenders regionaal andere programma’s uit op verschillende frequenties. Draai aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om naar de RDS-opties te gaan en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN.
138 Infotainment- systeem De functie Tekst scrollen bevriezen aan- of uitzetten Volume voor verkeersberichten (TA) Deze instelling gebruikt u om de functie Tekst scrollen bevriezen (voor weergave van informatie over programmaservices) aan of uit te zetten. Het minimale volume voor verkeersberichten (TA) kan worden ingesteld. Het minimale volume voor de verkeersberichten kan in gelijke mate met het normale audiovolume worden verhoogd of verlaagd.
Infotainment- systeem 139 Draai aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om het TA-volumeniveau aan te passen en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN. Radioverkeerinformatieservice (TP = verkeersprogramma) Zenders met radioverkeerinformatieservice zijn RDS-zenders die verkeerinformatie uitzenden. Stand-by verkeersberichtenfunctie van het infotainmentsysteem in- en uitschakelen: Druk buiten de Telefoonmodus op TP om de verkeersberichtenfunctie aan of uit te zetten.
140 Infotainment- systeem Blokkeren van verkeersberichten Om verkeersberichten te blokkeren, bijv. tijdens afspelen van CD/MP3 of beluisteren van radiozenders: • Het verkeersbericht wordt afgebroken, maar de radioverkeerinformatieservice blijft ingeschakeld.
Infotainment- systeem 141 Opmerking Zorg dat u de antenne verwijderd voordat u een ruimte inrijdt met een laag plafond, omdat het anders beschadigd kan worden. Als u een automatische wasstraat in rijdt met een uitgetrokken antenne, kan de antenne of het dakpaneel beschadigd raken. Verwijder de antenne alvorens een automatische wasstraat in te rijden. Draai de antenne volledig vast en stel deze rechtop in voor een goede ontvangst.
142 Infotainment- systeem • Als zich stof afzet op de disk of deze nat wordt door een vloeistof, kan de lens van de CD/MP3-speler binnen in het apparaat hierdoor vervuild raken. • Bescherm de disk tegen hitte en blootstelling aan direct zonlicht. Bruikbare disktypen • Dit product kan audio-CD’s en MP3-disks (WMA) afspelen. - CD-DA: CD-R/CD-RW - MP3 (WMA): CD-R/CD-RW/CD-ROM • De hieronder vermelde MP3-bestanden (WMA) kunnen niet worden afgespeeld.
Infotainment- systeem 143 • Steek geen andere voorwerpen dan disks in de disksleuf, anders kunt u storingen of beschadigingen veroorzaken. • De diskspeler werkt mogelijk niet goed als bij koud weer de verwarming wordt aangezet, omdat dan condensvorming ontstaat binnenin het apparaat. Als dit problemen geeft, laat het apparaat dan ca. een uur lang uit voordat u het gebruikt. • Het afspelen kan worden onderbroken wanneer de auto op slechte wegen heen en weer schudt.
144 Infotainment- systeem • Een MP3-disk (WMA) kan maximaal 512 bestanden bevatten in elk van de 10 mapniveaus; maximaal kunnen 999 bestanden worden afgespeeld. • Dit systeem herkent uitsluitend MP3-disks (WMA) die zijn aangemaakt volgens het ISO-9660-niveau 1/2 of volgens het Juliet-bestandssysteem. (Het UDF-bestandssysteem wordt niet ondersteund.) • MP3-bestanden (WMA) zijn niet compatibel met dataverzending in schrijfpakketjes.
Infotainment- systeem 145 • Dit product kan ID3 Tag-informatie (versie 1.0, 1.1, 2.2, 2.3 of 2.4) weergeven voor MP3-landen, zoals de albumnaam en de artiest. • Om informatie over het album (disktitel), de song (songtitel) en de artiest (song artiest) weer te geven, moet het bestand compatibel zijn met de ID3 Tag V1- en V2-bestandsindelingen. • Dit product kan MP3-bestanden afspelen die VBR gebruiken.
146 Infotainment- systeem (8) tZOEKu-toetsen • Druk deze knoppen in om het vorige of volgende nummer af te spelen. • Houd deze knoppen ingedrukt om binnen de song snel vooruit of terug te spoelen en laat de knop los om weer af te spelen op normale snelheid. Cd/mp3-disk inleggen en afspelen (4) EJECT-toets Voor het uitwerpen van de disk. (7) INFORMATIE [INFO]-toets Geef de informatie voor de afgespeelde track weer. Steek de af te spelen disk in de diskspeler met de afgedrukte zijde naar boven toe.
Infotainment- systeem 147 Wanneer een af te spelen disk al is ingelegd, druk dan meerdere malen op de toets CD/AUX om CD/MP3 afspelen te selecteren. • Wanneer er geen disk is om af te spelen toont het scherm "Geen disk ingelegd" op het scherm en wordt de functie niet geselecteerd. • De song die eerder werd afgespeeld, speelt automatisch af. De disk uitwerpen Een andere song afspelen Om de disk uit te werpen drukt u op de knop UITWERPEN" om de disk uit te nemen.
148 Infotainment- systeem Een andere afspeelpositie kiezen U kunt ook aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN draaien om de songlist te doorlopen en vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN drukken om meteen te wijzigen. Houd de knoppen tZOEKu tijdens de afspeelmodus ingedrukt om binnen de song snel vooruit of terug te spoelen. Laat de knop los om de song weer op de normale snelheid af te spelen. • Tijdens vooruit- en terugspoelen is het geluidsvolume iets verminderd en wordt de afspeeltijd weergegeven.
Infotainment- systeem 149 Bij MP3-songs (WMA) kan extra informatie worden bekeken door tijdens de weergave van songinformatie aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN te draaien. • De weergegeven informatie omvat de bestandsnaam, mapnaam en de ID3 Tag-informatie die bij de song is opgeslagen. Wanneer de ID3 Tag-informatie (zoals artiest, songtitel) werd toegevoegd aan MP3- bestanden (WMA) voordat deze op schijf werden gebrand, wordt deze informatie "as is" weergegeven door het infotainmentsysteem.
150 Infotainment- systeem Draai aan de knop MENU-AFSTEMMEN om de functies willekeurig afspelen of afspelen herhalen te selecteren en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN om de betreffende functies aan of uit te zetten. CD-menu Songlist CD-menu Zoeken in mappen Draai bij audio-CD’s in het CD-menu aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om de songlist te doorlopen en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN.
Infotainment- systeem 151 CD-menu Zoeken... Draai aan de druk-/draaknop MENU-AFSTEMMEN om de gewenste song te zoeken en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN om de geselecteerde song uit de geselecteerde map af te spelen. Draai bij mp3 [wma]-disks in het CD-menu aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om naar de gewenste optie te gaan en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN. • Nadat het systeem de diskinformatie heeft uitgelezen, wordt de eerste song van de playlist [iP] weergegeven.
152 Infotainment- systeem Extra apparatuur • Het aantal relevante songs wordt weergegeven op Playlist [iP]/Artiest [iA]/Album [iL]/Songs [iS]/Genre [iG].
Infotainment- systeem 153 • Om het USB-apparaat los te maken gebruikt u "USB-menu USB verwijderen" met gebruik van de knop MENU-AFSTEMMEN om verwijderen van USB uit te voeren. • De correcte werking is niet gegarandeerd wanneer het USB-apparaat geen metalen aansluitelement heeft. • Aansluiten van USB-opslagapparatuur van het i-Stick-type geeft mogelijk storingen door trillingen van de auto, daarom kan de werking ervan niet worden gegarandeerd.
154 Infotainment- systeem • Ontkoppel het aangesloten USB-opslagapparaat nadat in de auto het contact is afgezet. Als u het contact afzet terwijl het USB-opslagapparaat is aangesloten, kan het USB-opslagapparaat beschadigd raken of in sommige gevallen niet normaal werken. Opmerking Alleen USB-opslagmedia voor afspelen van muziek kunnen op dit product worden aangesloten.
Infotainment- systeem 155 Over MP3-muziekbestanden (WMA) • Afspeelbare MP3-bestanden hebben de volgende kenmerken. - Transmissiesnelheid: 8 kbps ~320 kbps - Samplingfrequentie: 48 kHz, 44,1 kHz, 32 kHz (voor MPEG-1) 24 kHz, 22,05 kHz, 16 kHz (voor MPEG-2) • Dit product geeft MP3-bestanden (WMA) weer met mp3 of .wma (kleine letters) of .MP3 of .WMA (hoofdletters) als extensies bij de bestandsnaam. • Dit product kan voor MP3-bestanden ID3 tag-informatie (versie 1.0, 1.1, 2.2, 2.3, 2.
156 Infotainment- systeem (8) tZOEKu-toetsen • Druk deze knoppen in om het vorige of volgende nummer af te spelen. • Houd deze knoppen ingedrukt om snel vooruit of terug te spoelen en laat dan weer los om op normale snelheid af te spelen. Aansluiten van het USB-opslagapparaat (7) INFORMATIE [INFO]-toets Voor het weergeven van informatie over de afgespeelde opname. (16) / BACK-knop Annuleer het ingevoerde item of ga terug naar het vorige menu.
Infotainment- systeem 157 Wanneer het af te spelen USB-opslagapparaat al is aangesloten, drukt u meerdere malen op de knop CD/AUX om de USB-speler te selecteren. • Hij zal dan automatisch afspelen vanaf het punt waarop afspelen eerder werd onderbroken. De functies van de USB-speler worden verder op identieke wijze bediend als bij afspelen van CD’s en MP3-bestanden. De functies van de USB-speler worden verder op identieke wijze bediend als bij afspelen van CD’s en MP3-bestanden.
158 Infotainment- systeem iPod-speler (alleen voor modellen van het type A) Bedoeld voor modellen die een iPod-aansluiting ondersteunen Hoofdknoppen/draaiknop De volgende hoofdknoppen en draaiknop worden gebruikt om de iPod-muziekbestanden af te spelen. (9) CD/AUX-toets Druk deze knop meerdere malen in terwijl de iPod is aangesloten om de iPod-afspeelmodus te selecteren. (14) Druk-draaiknop MENU-AFSTEMMEN • Draai de draaiknop om de cursor te verplaatsen en de songlist weer te geven die wordt afgespeeld.
Infotainment- systeem 159 • Sluit de iPod alleen op dit product aan met aansluitkabels die door iPod-producten worden ondersteund. Andere verbindingskabels zijn niet bruikbaar. • In sommige gevallen kan het iPod-product worden beschadigd wanneer het contact wordt uitgezet terwijl de iPod nog aan het product is aangesloten. Wanneer het iPod-product niet in gebruik is, maak dit dan los van het product terwijl het contact is uitgezet.
160 Infotainment- systeem • Bekijk de volgende tabel voor de classificatie van zoekfunctie-items zoals het iPod-product die hanteert. Het iPod-menu gebruiken In het iPod-menu zijn de instructies voor "Songs willekeurig afspelen/Herhalen/Zoeken... (inclusief Audiobooks en Componisten)" identiek aan die in het CD-menu van de CD/MP3-speler; alleen het menu-item "iPod uitwerpen" is toegevoegd. Raadpleeg om te gebruiken elk item in het CD/MP3-menu.
Infotainment- systeem 161 Ingang voor externe spelers (AUX) Bedoeld voor modellen met aansluiting voor externe muziekspeler Hoofdknoppen/draaiknop De volgende hoofdknoppen en draaiknop gebruikt u om te genieten van de rijke klank van het infotainmentsysteem nadat een externe speler op de AUX- ingang is aangesloten. Een externe speler aansluiten Sluit de audio-uitgang van de externe audiospeler aan op AUX-ingang 1 of 2.
162 Infotainment- systeem Personalisering Persoonlijke instellingen Hoofdknoppen/draaiknop • De volgende drukknoppen en draaiknop gebruikt u om het systeem in te stellen. (12) CONFIG-toets Druk deze knop in om naar het systeeminstelmenu te gaan. (14) Druk-draaiknop MENU-AFSTEMMEN • Draai de knop om naar het menu of het in te stellen item te gaan. • Druk de knop in om in het huidige menu of in het te stellen item naar het gedetailleerde instellingenvenster te gaan of dit te selecteren.
Infotainment- systeem 163 • Weergegeven wordt een lijst met details voor het betreffende instelmenu of functie. • Als de betreffende lijst met details nog een andere gedetailleerde lijst heeft, kunt u deze actie herhalen. Draai aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om naar de gewenste instelwaarden of functie te gaan en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN. • Herhaal deze handeling als de betreffende gedetailleerde lijst bestaat uit meerdere items.
164 Infotainment- systeem Informatietabel voor instellingen [Tijd Datum] MM/DD/JJJJ : jan. 23, 2012 RDS klok synchronisatie: selecteer Aan of Uit [Talen] [Radio-Instellingen] Tijd instellen: stel handmatig de uren en minuten in voor het huidige tijdstip. Selectie van de gewenste taal. Datum instellen: stel handmatig het huidige jaar/maand/datum in. Tijdsindeling instellen: selecteer 12-uurs- of 24-uursweergave. Datumindeling instellen: datumweergave instellen. JJJJ/MM/DD : 2012 jan.
Infotainment- systeem 165 AS-zenders: stel de zenderfunctie Auto Store voor elke radio of DAB in. RDS-opties: stel de RDS-opties in. - RDS: Aan/Uit (in- of uitschakelen van de functie RDS). - Regionaal: Aan/Uit (in- of uitschakelen van de functie Regionaal). - Dynamische audio-aanpassing: Aan/Uit (in- of uitschakelen van de functie Dynamische audio-aanpassing). - Band selecteren: stel Beide, L-band of Band III in. [Bluetooth-instellingen] - Tekst scrollen bevriezen: selecteer Aan of Uit.
166 Infotainment- systeem Klimaatregeling en luchtkwaliteit - Auto. ventilatorsnelheid: wijzigt de ventilatorsnelheid in hoog / middel / laag. - Automatische luchtrecirculatie: wijzigt de gevoeligheid van de AQS (luchtkwaliteitsensor) in laag/hoog. - Automatische ontwaseming: aan/uit (automatische ontwaseming activeren of deactiveren). - Automatische ontwaseming achter: aan/uit (automatische ontwaseming achter activeren of deactiveren).
Infotainment- systeem 167 Telefoon (alleen voor modellen van het type A) Bluetooth Hoofdknoppen/draaiknop De volgende hoofdknoppen en draaiknop worden gebruikt om muziekbestanden af te spelen of om telefoonfuncties via een Bluetooth-apparaat te gebruiken. (9) CD/AUX-toets Wanneer een Bluetooth-apparaat met een muziekspelerfunctie is aangesloten, drukt u meerdere malen op deze knop om de Bluetooth-audioafspeelfunctie te selecteren.
168 Infotainment- systeem • Wanneer er al een Bluetooth-apparaat is gekoppeld aan het infotainmentsysteem, verschijnt het bericht "Bluetooth is bezig". • Weergegeven wordt "Verbinding standby", samen met een bericht en een veiligheidscode. (De beginwaarde is 0000, u kunt dit wijzigen via Instellingen Bluetooth-instellingen Bluetooth Bluetooth-codeitem wijzigen.
Infotainment- systeem 169 Bluetooth-apparaten koppelen/ wissen/losmaken kunnen zoeken naar het Bluetoothapparaat. Druk op de knop CONFIG en ga met de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN naar Instellingen Bluetoothinstellingen Bluetooth Apparatenlijst en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN. U kunt aanmelden door de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN te gebruiken, naar item selecteren te gaan, naar item wissen te gaan om te wissen en vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN te drukken.
170 Infotainment- systeem • Het huidige gekoppelde Bluetooth-apparaat ontkoppelen, Selecteer in het apparatenlijstscherm het gekoppelde apparaat, waarbij dan Item ontkoppelen zal zijn weergegeven. Druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN. Aanwijzingen bij aanmelden/koppelen aan Bluetooth • Wanneer een apparaat niet aan Bluetooth kan worden gekoppeld, wis dan de hele apparatenlijst uit de te koppelen Bluetooth en probeer het opnieuw.
Infotainment- systeem 171 Audio via Bluetooth Afspelen van Bluetooth-audio • Een mobiele telefoon of Bluetooth-apparaat dat A2DP-versies (Advanced Audio Distribution Profile) van na 1.2 ondersteunt, moet worden aangemeld en gekoppeld aan het product. • Vind vanuit de mobiele telefoon of het Bluetooth-apparaat het Bluetooth-apparaattype om het item in te stellen/te koppelen als een stereo-headset.
172 Infotainment- systeem Druk op de knoppen tZOEKu om naar de vorige of volgende song te gaan of houd deze knoppen ingedrukt om terug of snel vooruit te spoelen. • Deze functie werkt alleen met Bluetooth-apparaten die de AVRCP-versie (Audio Video Remote Control Profile) 1.0 of hoger ondersteunen. (Afhankelijk van de opties voor het Bluetooth-apparaat zullen sommige apparaten bij de eerste koppeling "AVRCP wordt gekoppeld" weergeven.
Infotainment- systeem 173 Bluetooth-foutmeldingen en maatregelen • Bluetooth uitgeschakeld Controleer of Bluetooth-activering op AAN is ingesteld. Bij het inschakelen van Bluetooth-activering kan de Bluetooth-functie worden gebruikt. • Bluetooth is bezig Controleer of er andere gekoppelde Bluetooth-apparaten zijn. Om een ander apparaat te koppelen, ontkoppelt u eerst eventuele overige gekoppelde apparatuur en koppelt u vervolgens opnieuw. • Apparatenlijst is vol.
174 Infotainment- systeem Opmerking Het is mogelijk om uw ringtone over te brengen, afhankelijk van de mobiele telefoon. Pas het ringtonevolume van de mobiele telefoon aan als dit volume te laag is. Om dan een telefoongesprek te voeren, drukt u op de stuurwielbediening op de knop Oproep of u draait de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN naar de functie Beantwoorden; druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN.
Infotainment- systeem 175 • Houd tijdens het gesprek de knop Oproep op de stuurwielbediening ingedrukt om te wisselen naar de modus Privé telefoneren (sommige telefoons zullen deze modus niet ondersteunen, naargelang de opties van de telefoon). • Wanneer in een auto met infotainmentsysteem een oproep wordt ontvangen en Bluetooth is gekoppeld, zijn er mobiele telefoons die niet automatisch overgaan naar de modus voor privé telefoneren. Dit hangt af van de originele specificaties van elke mobiele telefoon.
176 Infotainment- systeem Bellen via Terugbellen Druk op de stuurwielbediening op de knop Oproep om het begeleidend venster voor terugbellen weer te geven, of houd de knop ingedrukt om het logboekscherm voor bellers weer te geven. • Wanneer u een nummer terugbelt, wordt het aangesloten telefoonnummer niet weergegeven. • Afhankelijk van de mobiele telefoon wordt in sommige gevallen de oproep geplaatst via de oproepgeschiedenis voor ontvangen/gemiste oproepen, dus niet via de terugbelfunctie.
Infotainment- systeem 177 Gebruik de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om de functies in het getoonde menu te gebruiken. • Terwijl u via de telefoon spreekt, houdt u de knop Oproep op de stuurwielbediening ingedrukt om te wisselen naar de modus Privé. Bellen via invoeren van nummer Om te bellen door een telefoonnummer in te voeren, drukt u op de knop MENU-AFSTEMMEN en draait u deze knop om Nummer invoeren te selecteren; druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN.
178 Infotainment- systeem Het telefoonmenu gebruiken • Raadpleeg de volgende informatie om de ingevoerde inhoud te bewerken.
Infotainment- systeem 179 Draai aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om Zoeken te selecteren en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN. Draai aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om Voornaam of Achternaam te selecteren en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN. Draai in het venster met zoekresultaten aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om het gewenste item te selecteren en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN om de details voor dat item te bekijken.
180 Infotainment- systeem Menu Telefoon Telefoonboek Bijwerken Update de contactpersonen van de aangesloten mobiele telefoon naar de contactenlijst van het systeem. Selecteer met de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN het menu Telefoon Telefoonboek Bijwerken en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN. Draai aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om Ja of Nee te selecteren en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN om Bijwerken te activeren of te annuleren.
Infotainment- systeem 181 • Bij het bijwerken van uw contactpersonen is het mogelijk om de overdrachtcertificatie voor contactpersonen op te vragen. Wanneer op het wachtende scherm lange tijd niets verandert, kunt u controleren of de mobiele telefoon certificatie aanvraagt. Bij een aanvraag voor certificatie van de mobiele telefoon, worden alle Bluetooth-verbindingen afgebroken als deze niet worden geaccepteerd; daarna wordt het apparaat opnieuw verbonden.
182 Infotainment- systeem • Bij selectie van contactpersonen zullen niet altijd alle lijsten van de telefoon ook worden weergegeven. Het infotainmentsysteem geeft alleen weer wat vanaf de mobiele telefoon is overgedragen. • De bijwerkfunctie voor contactpersonen kan per contactvermelding slechts vier nummers (Mobiele telefoon, Kantoor, Thuis en Overige) ontvangen. • Bij wijzigen van de taalinstelling tijdens bijwerken van contactpersonen worden alle vorige updates gewist.
Infotainment- systeem 183 Draai aan de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN om Ja of Nee te selecteren en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN om alle contactpersonen te wissen of te annuleren. Telefoonmenu Oproepinfo Controleer, gebruik of wis contactpersonen. Selecteer met de druk-/draaiknop MENU-AFSTEMMEN het menu Telefoon Oproepinfo en druk vervolgens op de knop MENU-AFSTEMMEN.
184 Infotainment- systeem • Wanneer het scherm "Even wachten a.u.b" te lang weergegeven blijft na selectie van het oproepenlogboek, controleer dan of de mobiele telefoon vraagt om verificatie van de overdracht van telefoonnummers. Na het voltooien van de verificatieprocedures van de mobiele telefoon, worden de contactpersonen en het oproepenlogboek overgedragen naar het infotainmentsysteem.
Infotainment- systeem 185 Het is mogelijk om de ringtones die u al hebt over te dragen naar het infotainmentsysteem, afhankelijk van de mobiele telefoon. Bij zo’n mobiele telefoon is het niet mogelijk om de geselecteerde ringtone te gebruiken. Bij mobiele telefoons die uw ringtones kunnen overdragen, is het volume van de ringtone gebaseerd op het volume zoals overgedragen vanaf de mobiele telefoon. Pas het ringtonevolume van de mobiele telefoon aan als dit volume te laag is.
Memo
Klimaatbedieningsorganen 187 Klimaatbedieningsorganen Klimaatregelsystemen Verwarmings- en ventilatiesysteem Achterruit- en buitenspiegelverwarming Temperatuur De temperatuur instellen door aan de knop te draaien. Klimaatregelsystemen .................187 rood: warm Uitstroomopeningen ....................194 blauw: koud Onderhoud ..................................195 De verwarming werkt pas optimaal als de motor op bedrijfstemperatuur is gekomen.
188 Klimaatbedieningsorganen Luchtverdeling Verwarming Maximaal verwarmen Selecteer de luchtuitstroomstand door de knop te verdraaien. Normaal verwarmen Gebruik de stand voor maximale verwarming om snel op te warmen. Y: de luchtstroom is rechtstreeks gericht naar het bovenlichaam. Elke uitstroomopening is instelbaar. \: de luchtstroom is rechtstreeks gericht naar het bovenlichaam en naar de vloer. 1. Draai de temperatuurregelknop naar het rode gebied om te verwarmen. 2.
Klimaatbedieningsorganen 189 Maximaal verwarmen: Voorruit ontdooien Opmerking 1. Druk de recirculatieknop in voor de recirculatiemodus. 2. Draai de temperatuurregelknop helemaal naar het rode gebied om te verwarmen. 3. Zet de aanjagerknop op de maximale snelheid. Het temperatuurverschil tussen de buitenlucht en de voorruit kan veroorzaken dat de voorruit beslaat, waardoor uw zicht wordt belemmerd.
190 Klimaatbedieningsorganen Luchtrecirculatiesysteem W GC3E8005A De luchtrecirculatiestand wordt in- of uitgeschakeld met de W-toets. {Waarschuwing Achterruit- en buitenspiegelverwarming Als u lange tijd rijdt met de hercirculatiefunctie ingeschakeld, kunt u slaperig worden. De achterruit- en buitenspiegelverwarming wordt bediend met de +-knop. Als het luchtrecirculatiesysteem is ingeschakeld, vermindert de luchtverversing.
Klimaatbedieningsorganen 191 Airconditioning Bedieningsorganen voor: Temperatuur {Waarschuwing Luchtdebiet Niet in een auto slapen met ingeschakelde airco of verwarming. Dit kan door het afnemen van het zuurstofgehalte en/of het dalen van de lichaamstemperatuur ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Luchtverdeling Ontwasemen en ontdooien Luchtrecirculatie W Koeling u Temperatuur De temperatuur instellen door aan de knop te draaien.
192 Klimaatbedieningsorganen Voorruit ontwasemen 4. Stel de aanjagerknop in op de gewenste snelheid. Luchtrecirculatiesysteem W Als u lange tijd rijdt met de hercirculatiefunctie ingeschakeld, kunt u slaperig worden. Schakel regelmatig over op buitenlucht. Als het luchtrecirculatiesysteem is ingeschakeld, vermindert de luchtverversing. Bij het gebruik zonder koeling neemt de luchtvochtigheid toe waardoor de ruiten kunnen beslaan.
Klimaatbedieningsorganen 193 Koeling u Wordt bediend met toets u en werkt alleen wanneer de motor draait en de aanjager is ingeschakeld. De airconditioning koelt en ontvocht (droogt) de lucht vanaf een buitentemperatuur die iets boven het vriespunt ligt. Er kan zich dan condens vormen en onder de auto op de grond druppelen. Als geen koeling of droging gewenst is, ter besparing van brandstof de koeling uitschakelen. De airco werkt niet wanneer de aanjager UIT staat.
194 Klimaatbedieningsorganen 4. Zet de aanjagerknop op de maximale snelheid. Uitstroomopeningen Instelbare uitstroomopeningen Bij ingeschakelde koeling moet er minimaal één luchtrooster geopend zijn om te voorkomen dat de verdamper door gebrek aan luchtcirculatie bevriest. TDL123A Draai de knop linksom om de zijuitstroomopeningen te openen en draai deze in de gewenste richting. Als u geen luchtstroming wilt, draait u de knop rechtsom.
Klimaatbedieningsorganen 195 Vaste luchtroosters Onderhoud Er bevinden zich bovendien nog luchtroosters onder de voorruit en de voorportierruiten, alsook in de vloer. Luchtfilter van de passagiersruimte Luchtinlaat Het filter ontdoet de binnenkomende buitenlucht van stof, roet, stuifmeel en sporen. GO3E8015A De luchtinlaat naar de motorruimte onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer vrijgehouden worden. Bladeren, vuil of sneeuw verwijderen.
196 Klimaatbedieningsorganen Opmerking Wanneer veel op stoffige en op onverharde wegen en in gebieden met zware luchtvervuiling wordt gereden, moet het luchtfilter vaker worden vervangen. De bronchie kan worden aangetast en het filter werkt wellicht minder goed. TDL133A 2. Verwijder het filterdeksel door beide zijden van het deksel los te klikken. 3. Vervang het interieurfilter 4. Bouw het filterdeksel en het handschoenenkastje in omgekeerde volgorde in.
Klimaatbedieningsorganen 197 Opmerking Gebruik uitsluitend het juiste koelmiddel. {Waarschuwing Klimaatregelsystemen mogen alleen door gekwalificeerd personeel worden onderhouden. Verkeerde onderhoudsmethoden kunnen persoonlijk letsel veroorzaken.
Memo
Rijden en bediening 199 Rijden en bediening Rij-informatie ...............................199 Starten en rijden ..........................199 Uitlaatgassen...............................204 Automatische versnellingsbak .....206 Handgeschakelde versnellingsbak............................213 Rijsystemen .................................213 Remsysteem ...............................214 Rijregelsystemen .........................217 Voorwerpdetectiesys- temen .......224 Brandstof ..............................
200 Rijden en bediening Contactslotstanden {Gevaar Zet het contact tijdens het rijden niet in de stand 0 of 1. De motor starten Motor starten met contactslot Voertuigondersteunende functies en rembekrachtiging werken dan niet, wat schade aan het voertuig, persoonlijk of fataal letsel kan veroorzaken.
Rijden en bediening 201 Dieselmotor: sleutel naar de stand 2 draaien voor voorverwarmen totdat K uitgaat Draai de sleutel in stand 3, terwijl u het koppelingspedaal en het rempedaal intrapt en vervolgens loslaat als de motor draait. Om de motor opnieuw te starten of deze af te zetten, sleutel in het contactslot eerst terugdraaien naar stand 0. Opmerking Laat de startmotor niet langer dan 10 seconden achter elkaar draaien. Als de motor niet start, wacht u 10 seconden totdat u het opnieuw probeert.
202 Rijden en bediening Motor automatisch stoppen Als de auto langzaam rijdt of stilstaat, moet u het automatisch stoppen van de motor als volgt inschakelen: Zet de keuzehendel op N Laat het koppelingspedaal los De motor wordt uitgeschakeld terwijl het contact AAN blijft. Tijdens het automatisch stoppen van de motor blijven de verwarmingsprestaties, de stuurbekrachtiging en de remprestaties behouden.
Rijden en bediening 203 Herstarten van de motor door de bestuurder Herstarten van de motor door het stop-startsysteem Trap het koppelingspedaal in om de motor te herstarten. Als er zich een van de volgende omstandigheden voordoet tijdens een motorstop, dan zal de motor automatisch door het stop-startsysteem worden herstart. Het starten van de motor wordt aangeduid door de naald van de stationaire toerentalstand in de toerenteller.
204 Rijden en bediening Als de auto op een dalende helling staat, moet u de achterruitversnelling inschakelen voordat u het contact uitzet. Bovendien de voorwielen naar de stoeprand toedraaien. Sluit de ruiten. Vergrendel de auto en activeer het alarmsysteem. Uitlaatgassen Uitlaatgassen {Gevaar Uitlaatgassen van de motor bevatten het giftige koolmonoxide, dat kleurloos en reukloos is en dodelijk kan zijn bij inademing. Wanneer uitlaatgassen in de passagiersruimte dringen, de ruiten openen.
Rijden en bediening 205 Het controlelampje L en de boordinformatie of code verdwijnt zodra de zelfreinigende procedure voltooid is. Opmerking Als het reinigingsproces meerdere keren wordt onderbroken, is er een kans op ernstige motorschade. GC3E9003A Bij bepaalde ritten, bijv. korte afstanden, kan het systeem zichzelf niet automatisch reinigen. Als het filter moet worden gereinigd, knippert controlelamp L.
206 Rijden en bediening Bij overslag, een onregelmatige motorloop, beperkingen van het motorvermogen of andere ongewone storingen, de oorzaak van de storing meteen door een reparateur laten verhelpen. In noodgevallen kan er korte tijd met matige snelheid en laag motortoerental verder worden gereden. Opmerking Raak de katalysator bij een draaiende motor niet aan. De katalysator blijft nog lang na het draaien van de motor heet.
Rijden en bediening 207 Versnellingsbakdisplay Keuzehendel D: Dit is de stand voor het rijden onder normale omstandigheden. In deze stand kan de versnellingsbak alle 6 vooruitversnellingen schakelen. M: Stand voor handgeschakelde modus. Opmerking Tijdens het schakelen geen gas geven. TGL023A Deze is ondergebracht in de instrumentengroep. Hij geeft de geschakelde versnelling of de versnellingsbakmodus aan. GC3N9002A P (PARKEREN): In deze stand zijn de voorwielen geblokkeerd.
208 Rijden en bediening Schakelen tussen standen van de automatische transmissie MD174 Druk de ontgrendelknop in om te schakelen. Pijlen geven schakelbewegingen aan waarbij je niet op de ontgrendelknop hoeft te drukken. GC3N9003A Bij het bewegen tussen bepaalde versnellingen moet u op de ontgrendelknop op de keuzehendel drukken. MD172 Trap het rempedaal in en druk de ontgrendelknop in om te schakelen. Ga bij het schakelen te werk volgens de richtingen die door de pijlen worden aangegeven.
Rijden en bediening 209 Handgeschakelde modus In de handschakelmodus wordt automatisch omlaag geschakeld wanneer de auto vertraagt. Wanneer de auto tot stilstand komt, wordt de 1e versnelling automatisch geselecteerd. MD173 Opmerking Schakel naar wens. Schakel correct en houd rekening met de wegomstandigheden. GC3N9004A Zet de keuzehendel in de stand M. Druk de ontgrendelknop aan de zijkant van de keuzehendel in. OMHOOG (+): om op te schakelen. OMLAAG (-): om terug te schakelen.
210 Rijden en bediening Motorremwerking Om het remeffect van de motorcompressie beter te gebruiken wanneer de auto neerwaarts rijdt op een lange helling, schakelt u terug door de opeenvolgende versnellingen met gebruik van de handgeschakelde modus. {Waarschuwing Schakel de transmissie niet twee of meer versnellingen tegelijkertijd terug. Op deze manier voorkomt u beschadigingen aan uw transmissie, raakt u de controle over de auto niet kwijt, en loopt u geen persoonlijk letsel op.
Rijden en bediening 211 Storing Keuzehendel ontgrendelen Bij een storing gaat het controlelampje storingen branden. De versnellingsbak schakelt niet langer automatisch of handmatig, omdat deze in een bepaalde versnelling geblokkeerd staat. Voordat u naar een andere stand vanuit de parkeerstand (P) kunt schakelen, moet het contact in de stand ON staan en moet u het rempedaal volledig ingetrapt houden.
212 Rijden en bediening {Waarschuwing {Waarschuwing Let op de volgende voorzorgsmaatregelen om beschadigingen aan de transmissie te voorkomen: Anders kan de transmissie beschadigd raken of het voertuig kan onverwacht gaan bewegen. Hierdoor kan de bestuurder de controle over de auto verliezen, met persoonlijk letsel of beschadigingen aan het voertuig of andere eigendommen tot gevolg. Trap het gaspedaal niet in bij het schakelen van P of N naar R of naar een vooruitversnelling. GC3N9006A 4.
Rijden en bediening 213 Handgeschakelde versnellingsbak Kan de versnelling niet worden ingeschakeld, dan koppeling in de neutrale stand laten opkomen, koppeling weer intrappen en nogmaals schakelen. Handgeschakelde versnellingsbak De koppeling niet onnodig laten slippen. Bij bediening het koppelingspedaal helemaal intrappen. Uw voet niet op het pedaal laten rusten. Opmerking Het wordt afgeraden om te rijden met uw hand die op de selectiehendel rust.
214 Rijden en bediening Als boordinformatiecode 73 (onderhoud All-wheel drive-systeem) op het Driver Information Center (DIC) verschijnt, is er een storing in het AWD-systeem Neem contact op met een reparateur om het probleem zo snel mogelijk te verhelpen. Remsysteem Remmen Het remsysteem omvat twee onafhankelijke remcircuits. Wanneer een remcircuit uitvalt, kan de auto nog met het andere circuit worden afgeremd. De remvertraging wordt echter alleen bereikt wanneer u het rempedaal stevig intrapt.
Rijden en bediening 215 Opmerking {Waarschuwing Laat uw voet tijdens het rijden niet rusten op het rempedaal. Anders zullen de onderdelen van het remsysteem onnodig snel slijten. Het remsysteem kan ook oververhit raken, waardoor de remweg toeneemt. Dit kan leiden tot onveilige situaties.
216 Rijden en bediening Blijf de voetrem met dezelfde kracht intrappen. Als u de auto start na het inschakelen van het contact, kunnen er mechanische geluiden klinken. Dit is een normale werking van het ABS. Zie Waarschuwingslampje van het antiblokkeerremsysteem (ABS) op pagina 88. Parkeerrem Storing {Waarschuwing Bij een defect aan het ABS kunnen de wielen bij krachtig remmen de neiging hebben te blokkeren. De voordelen van het ABS vallen dan weg.
Rijden en bediening 217 Zie Waarschuwingslampje remsysteem op pagina 88. Rijregelsystemen Remassistent Traction Control-systeem (TCS) Bij het snel en krachtig intrappen van het rempedaal wordt automatisch met de maximale remkracht (noodstop) geremd. De druk op het rempedaal niet verminderen, zolang er maximaal geremd moet worden. Bij het loslaten van het rempedaal wordt de remkracht automatisch verminderd. Hellingrem (HSA) Het systeem voorkomt terugrollen bij het wegrijden op een helling.
218 Rijden en bediening Deactivering Zie Controlelamp voor uitschakeling van Traction Control (TC) op pagina 89. Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) De elektronische stabiliteitsregeling (ESC) helpt om de auto te stabiliseren tijdens bochtmanoeuvres. GC3N9009A TCS kan worden uitgeschakeld wanneer doorslaan van de aangedreven wielen juist vereist is. Druk op de knop g. De controlelamp i gaat branden. TCS wordt opnieuw ingeschakeld door nogmaals op de toets g te drukken.
Rijden en bediening 219 Deactivering {Waarschuwing Als het ESC-systeem de stabiliteit van de auto actief verbetert, vermindert u snelheid en let u extra op het wegdek. Het ESC-systeem is alleen een aanvullend systeem voor de auto. Als de auto fysieke limieten overschrijdt, verliest de bestuurder de macht over het stuur. Vertrouw dus niet zomaar op dit systeem. Blijf veilig rijden. GC3N9009A Voor rijden met optimaal vermogen kan ESC worden uitgeschakeld.
220 Rijden en bediening Werkingsomstandigheden HDC GC3N9012A Druk op de toets HDC om HDC te activeren. Wanneer de toets ingedrukt is, is HDC gereed voor gebruik. Het lampje HDC 5 actief gaat branden. Terwijl HDC in bedrijf is, knippert het controlelampje HDC actief. Om HDC uit te schakelen, drukt u de toets HDC opnieuw in. Het controlelampje HDC actief dooft. 1. De knop HDC moet ingedrukt zijn (het controlelampje HDC actief gaat branden, knop werkt onder 40 km/u). 2.
Rijden en bediening 221 Cruise control {Waarschuwing Het gebruik van cruise control kan gevaarlijk zijn wanneer u niet veilig kunt rijden op constante snelheid. Gebruik cruise control niet op bochtige wegen of in druk verkeer. Cruise control instellen GC3N9010A Het cruise control-systeem zorgt dat u uw rijsnelheid kunt handhaven zonder het gaspedaal te hoeven intrappen. Het systeem wordt gebruikt wanneer de rijsnelheid van de auto hoger wordt dan ongeveer 32 km/u. 1.
222 Rijden en bediening De rijsnelheid tijdelijk verhogen Als u tijdelijk sneller wilt rijden terwijl cruise control aan is, trapt u het gaspedaal in. De verhoging van de rijsnelheid verstoort de werking van cruise control niet en wijzigt de ingestelde rijsnelheid niet. Om weer terug te gaan naar de ingestelde rijsnelheid, haalt u uw voet van het gaspedaal.
Rijden en bediening 223 Snelheid instellen De ingestelde rijsnelheid verhogen • Draai het stelwiel naar RES/+ en houd vast. Uw instelsnelheid wordt verhoogd. Laat het stelwiel los bij de gewenste rijsnelheid. • Draai het stelwiel naar RES/+ en laat meteen los. De instelsnelheid zal toenemen met 1~2 km/u. TEL077A 1. Druk op s om het systeem voor snelheidsbegrenzing aan te zetten. De controlelamp LIM gaat branden. 2. Accelereer tot de gewenste snelheid. 3. Draai het stelwiel naar SET/- en laat los.
224 Rijden en bediening Als de huidige snelheid hoger is dan de ingestelde snelheid Als de huidige snelheid hoger is dan de ingestelde snelheid plus 3 km/u, gaat het lampje LIM* knipperen en klinkt er een geluidssignaal. Als de huidige snelheid gelijk wordt aan de instelsnelheid, dooft de waarschuwingslamp en stopt het geluidssignaal onmiddellijk. Als de huidige snelheid wederom hoger is dan de ingestelde snelheid plus 3 km/u, gaat het lampje LIM* knipperen.
Rijden en bediening 225 Deactivering Uitgeschakeld in de standen Drive en Park, of als er een storing is. Het systeem zal een obstakel soms niet detecteren wanneer de auto sneller rijdt dan10 km/u. Storing Bij een systeemstoring gaat X branden. Mocht het systeem bovendien tijdelijk niet werken wegens sneeuw op de sensoren, dan gaat X branden. Opmerking Opmerking Het parkeerhulpsysteem mag alleen worden beschouwd als een aanvullend systeem. De bestuurder moet zelf ook in de achteruitkijkspiegel kijken.
226 Rijden en bediening Opmerking Het bovenste deel van de auto kan geraakt worden voordat de sensor in werking treedt. Gebruik dus altijd de achteruitkijkspiegel of kijk achterom tijdens het parkeren. Het parkeerhulpsysteem zal correct functioneren op verticale, vlakke ondergronden. Achteruitkijkcamera (RVC) Het RVC-systeem is bedoeld om de bestuurder te helpen bij het achteruitrijden door middel van een weergave van het gebied achter de auto.
Rijden en bediening 227 {Waarschuwing Plaats van de achteruitkijkcamera Als u niet goed uitkijkt voordat u achteruit rijdt, kunt u een auto, kind, voetganger, fietser of huisdier aanrijden met als gevolg autoschade, letsel of de dood. Zelfs als de auto het RVC-systeem heeft, moet u altijd zorgvuldig kijken voordat u achteruit rijdt door achter en rondom de auto te controleren.
228 Rijden en bediening Brandstof Brandstof voor dieselmotoren Brandstof voor benzineauto’s Alleen dieselolie gebruiken die voldoet aan DIN EN 590. De brandstof moet zwavelarm zijn (max. 50 ppm). Alleen loodvrije brandstoffen gebruiken die voldoen aan DIN EN 228. Gelijkwaardige, genormaliseerde brandstoffen met een ethanolgehalte van max. 10 volumeprocent mogen ook worden gebruikt. Gelijkwaardige, genormaliseerde brandstoffen met max.
Rijden en bediening 229 {Gevaar {Gevaar Zet voor het tanken de motor en alle hulpverwarmingen met verbrandingskamers uit. Zet alle mobiele telefoons uit. Stap bij het tanken niet steeds in en uit, om het opbouwen van overmatige statische elektriciteit te voorkomen. Verdampte brandstof kan worden ontstoken door elektromagnetische golven of de stroom van de mobiele telefoon. Vernevelde brandstof kan door statische elektriciteit worden ontstoken. Brandstof is brandbaar en explosief. Niet roken.
230 Rijden en bediening Aanwijzing Tik zachtjes op het tankdopklepje als het tankdopklepje bij temperaturen onder het vriespunt niet opengaat. Probeer vervolgens nogmaals het tankdopklepje te openen. Opmerking GC3D8002A 5. Verwijder de dop. De dop zit met een scharnierende bevestigingshaak vast aan de auto. 6. Sluit de top na het tanken. Draai de dop rechtsom vast totdat u een ’klikgeluid" hoort. 7. Druk de tankklep dicht totdat u een klikkend geluid hoort. Neem overstromende brandstof onmiddellijk af.
Verzorging 231 Verzorging Algemene informatie ...................231 Voertuigcontroles ........................232 Gloeilamp vervangen ..................253 Elektrisch systeem ......................260 Boordgereedschap ......................267 Wielen en banden .......................267 Startkabels gebruiken..................286 Slepen .........................................287 Autoverzorging ............................
232 Verzorging Handrem niet aantrekken. Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen. Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat geen van de systemen werkt, waaronder het diefstalalarmsysteem. Sluit de motorkap. Verwerking van autowrakken Voertuigcontroles Informatie over autodemontagebedrijven en de recycling van sloopauto’s vindt u op onze website. Laat dit werk uitsluitend over aan een erkend autodemontagebedrijf.
Verzorging 233 {Waarschuwing Het ontstekingssysteem werkt met een zeer hoge spanning. Niet aanraken. Motorkap Openen GC3D9001A GO3E10054A 1. Aan de ontgrendelingshendel trekken en in de uitgangspositie terugduwen. 2. Druk de hendel van de veiligheidsgrendel naar rechts en open de motorkap.
234 Verzorging Sluiten Steun vóór het sluiten van de motorkap stevig in de houder duwen. Motorkap laten zakken en in het slot laten vallen. Controleer of de motorkap vergrendeld is. {Waarschuwing GO3E10003A GO3E10074A Opmerking Raak bij een warme motor uitsluitend het gekantelde element van de ontgrendelingshendel aan. 3. Trek de ondersteuningstang voorzichtig uit de houder. En zet deze vervolgens vast aan de linker zijhaak op de motorkap.
Verzorging 235 GO3E10002A Opmerking Trek de motorkap niet omlaag wanneer deze wordt ondersteund door de stang.
236 Verzorging Overzicht motorruimte Benzinemotor - 1.
Verzorging 237 Benzinemotor - 1.
238 Verzorging Benzinemotor - 1.
Verzorging 239 Dieselmotor - 1.
240 Verzorging 1. Motorluchtfilter 2. Peilstok motorolie 3. Vuldop motorolie 4. Remvloeistofreservoir 5. Accu 6. Zekeringenkastje 7. Sproeiervloeistofreservoir 8. Koelvloeistofreservoir 9. Hulpzekeringenkastje 10. Reservoir hydraulische stuurbekrachtigingsvloeistof Motorolie Wij raden u aan het motoroliepeil vóór elke lange rit handmatig te controleren. Alleen op een vlakke ondergrond controleren. De motor moet op bedrijfstemperatuur zijn en minstens 5 minuten uitgeschakeld zijn geweest.
Verzorging 241 {Waarschuwing Motorolie is irriterend en kan bij inslikken ziekte of overlijden veroorzaken. Houd het buiten het bereik van kinderen. Vermijd herhaaldelijk of langdurig contact met de huid. TDL164A Wij raden aan de juiste soort motorolie te gebruiken. De motorolie mag niet hoger staan dan het MAX-merkteken op de peilstok. GC3G10003A De motorolievuldop bevindt zich op de kleppendeksel Opmerking Een teveel aan motorolie moet worden afgetapt of afgezogen.
242 Verzorging Motorolielevensduursysteem Deze auto heeft een computersysteem dat aangeeft wanneer de olie moet worden ververst en het oliefilter vervangen. Dit is gebaseerd op het aantal omwentelingen, de temperatuur van de motor en de kilometerstand. Afhankelijk van de rijomstandigheden, kan de kilometerstand waarbij wordt aangegeven dat de motorolie moet worden ververst aanzienlijk variëren.
Verzorging 243 Wanneer de boordinformatie code 82 (Vervang motorolie binnenkort) weer in het Driver Information Center wordt weergegeven zodra de auto wordt gestart, is het controlesysteem oliekwaliteit vervangen niet gereset. Herhaal de procedure. 1. Draai de contactsleutel in de stand ON/START terwijl de motor uitgeschakeld is. Opmerking GC3N10004B TDL169A 2. Met de toets MENU en stelwiel in de richtingaanwijzerhendel beweegt u naar Motorolielevensduur in het Driver Information Center (DIC). 3.
244 Verzorging Automatische transmissievloeistof Vloeistof handgeschakelde versnellingsbak Het is niet nodig om het niveau van de automatische versnellingsbakvloeistof te controleren. Het is niet nodig om het niveau van de handgeschakelde versnellingsbakvloeistof te controleren. Als u een probleem heeft, bijv. een lek, laat dit dan door een reparateur verhelpen. Als u een probleem heeft, bijv. een lek, laat dit dan door een reparateur verhelpen.
Verzorging 245 Opmerking Koelvloeistof De motor heeft schone lucht nodig om goed te kunnen werken. In landen met een gematigd klimaat biedt de koelvloeistof antivriesbescherming tot ongeveer -30C. Laat de motor niet draaien zonder dat het luchtfilterelement geplaatst is. In landen met een zeer koud klimaat biedt de koelvloeistof antivriesbescherming tot ongeveer -40C. Rijden zonder dat het luchtfilterelement op de juiste manier geplaatst is, kan de motor beschadigen.
246 Verzorging {Waarschuwing Verwijder nooit de dop van het koelvloeistofreservoir als de motor en de radiateur warm zijn. Er kan zo ernstig letsel worden toegebracht. De motor moet zijn afgekoeld voordat de dop wordt geopend. Dop voorzichtig openen zodat de druk langzaam kan ontsnappen. Bijvullen met een mengsel van gedestilleerd water en een type antivries dat goedgekeurd is voor de auto. Dop goed vastdraaien.
Verzorging 247 Opmerking Het is niet noodzakelijk vaker dan het voorgeschreven interval koelvloeistof bij te vullen. Als u te vaak koelvloeistof moet bijvullen, kan het er op duiden dat de motor onderhoud nodig heeft. Neem contact op met een reparateur om het koelsysteem te laten controleren. Stuurbekrachtigingsvloeistof Elektrische stuurbekrachtiging Als de auto is uitgerust met een elektronisch stuurbekrachtigingssysteem, wordt er geen stuurbekrachtigingsvloeistof gebruikt.
248 Verzorging Opmerking Ruitensproeiervloeistof Rijd niet met de auto zonder de voorgeschreven hoeveelheid stuurbekrachtigingsvloeistof. Wanneer u dat wel doet, kan de stuurbekrachtiging van uw auto beschadigd raken, wat tot kostbare reparaties leidt. {Waarschuwing Het morsen van vloeistof kan brand of verkleuring van het lakwerk veroorzaken. Vul het reservoir niet te vol. Als de motor in brand vliegt, kan persoonlijk letsel of schade aan de auto en andere zaken ontstaan.
Verzorging 249 Remvloeistof {Waarschuwing Remvloeistof is giftig en bijtend. Contact met ogen, huid, textiel en lakwerk vermijden. Opmerking Zorg ervoor dat het gebied rond de dop van het remvloeistofreservoir grondig gereinigd wordt voordat de dop wordt verwijderd. GO3E10066A De remvloeistof moet tussen de merktekens MIN en MAX staan. TDL037A Zie "Remvloeistof" onder Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen op pagina 305.
250 Verzorging Opmerking Gooi remvloeistof niet weg met het huishoudelijk afval. Accu De accu van de auto is onderhoudsvrij. Breng deze naar een inzamelpunt voor chemisch afval. Batterijen horen niet in het huisvuil thuis. Ze moeten via speciale inzamelpunten gerecycled worden. Gebruikte remvloeistof en vloeistofblikken zijn gevaarlijk. Ze kunnen uw gezondheid en het milieu schade berokkenen. Wanneer de auto meer dan 4 weken achtereen stilstaat, kan de accu ontladen raken.
Verzorging 251 Batterij vervangen Aanwijzing Elke afwijking van de in deze paragraaf gegeven instructies kan leiden tot een tijdelijke uitschakeling van het stop- startsysteem. Gebruik alleen accu’s waarbij het mogelijk is het zekeringenkastje boven de accu te monteren. In auto’s met het Stop/Start-systeem dient u ervoor te zorgen dat de AGM-accu (Absorptive Glass Mat) weer wordt vervangen door een AGM-accu. Een AGM-accu kan worden herkend aan het label op de accu.
252 Verzorging Herhaal de procedure indien nodig. Siliconen kunnen onmogelijk van de ruit worden verwijderd. Breng daarom nooit siliconen of was op de voorruit van uw auto aan; anders krijgt u mogelijk strepen of lawaai van de wisserbladen wat het zicht van de bestuurder belemmert. Wisserblad van voorruitwisser Gebruik geen oplosmiddelen, benzine, kerosine of verfverdunner om ruitenwissers te reinigen. Deze zijn agressief en kunnen de bladen en het lakwerk beschadigen.
Verzorging 253 Gloeilamp vervangen Wisserblad achterruitwisser Gloeilampen vervangen Contact uitschakelen en desbetreffende schakelaar uitschakelen of portieren sluiten. Houd een nieuwe gloeilamp alleen vast bij de fitting! Raak het lampglas niet met blote handen aan. Bij vervangen altijd hetzelfde type gloeilamp gebruiken. GO3E10061A GO3E10060A 1. Demonteer de wisserkap van de wisser compleet. 2. Til het wisserblad parallel op. 3. Druk de uitschuifbare bevestigingspen eruit met uw vingers. 4.
254 Verzorging Dit komt overeen met de condensatie op de ruiten in uw auto tijdens regen en betekent niet dat er een probleem is met uw auto. Koplampen en parkeerverlichting Grootlicht en dimlicht Wanneer er water in het gloeilampcircuit lekt, laat u de auto controleren; wij raden een erkende reparateur aan. GC3E10003A 2. Ontkoppel de stekker van de koplampfitting. GC3N10005A 1. Koplampafdekking verwijderen.
Verzorging 255 Auto’s bij rijden in het buitenland Stel bij het rijden in landen met linksrijdend verkeer de koplampen bij om tegenliggers niet te verblinden. Opmerking Laat de koplamphoogte na het deactiveren controleren. Wij adviseren u contact op te nemen met een erkend reparatiebedrijf. {Waarschuwing Onjuist afgestelde koplampen kunnen tegenliggers verblinden. GC3E10004A 3. Verwijder de gloeilamp uit de fitting en vervang de lamp. 4.
256 Verzorging Richtingaanwijzers voor Parkeerverlichting GC3N10009A GC3N10008A 1. Draai de fitting linksom van het geheel af. 2. Trek de fitting uit de reflector. 3. Stekker van gloeilamp loshalen. 4. Gloeilamp uit lamphouder verwijderen. 5. Nieuwe gloeilamp plaatsen. 6. Stekker aan gloeilamp bevestigen. 7. Steek de fitting in de reflector. 8. Plaats het geheel terug. Mistlampen Gloeilampen door een reparateur laten vervangen. GC3N10010A 1. Lamphouder linksom losdraaien.
Verzorging 257 Achterlichten, richtingaanwijzer, remlampen en achteruitrijlampen GC3N10011A 2. Gloeilamp iets in fitting duwen, linksom draaien, verwijderen en nieuwe gloeilamp plaatsen. 3. Lamphouder in reflectorhuis plaatsen en rechtsom vergrendelen. GC3N10013A GC3N10012A 1. Beide boutjes losdraaien. 2. Trek het achterlicht compleet eruit. De kabelgeleider moet op zijn plaats blijven zitten. 3.
258 Verzorging Richtingaanwijzerlampen GC3N10014A 4. Lamphouder verwijderen. Gloeilamp verwijderen en vervangen. 5. Steek de lamphouder in het achterlicht compleet. Achterlicht compleet in carrosserie aanbrengen en vastdraaien. Afdekkingen sluiten en vastklikken. 6. Contact inschakelen, verlichting activeren en controleren of alle lampen werken. GC3D9004A GO3E10029A Als de lamp niet werkt, laat deze dan door een reparateur nakijken.
Verzorging 259 Derde remlicht Kentekenplaatverlichting 5. Lamphouder aanbrengen en met een schroevendraaier vastdraaien. Rijverlichting Parkeerlicht / dagrijlicht voor W/21/5W Richtingaanwijzer-lamp voor WY21W Grootlicht-koplamp H1 Dimlicht-koplamp H7 RichtingaanwijzerGC3D9010A Als de CHMSL niet werkt, laat hem dan door een reparateur nakijken. GC3D9011A 1. Lampelement met schroevendraaier loswerken. 2. Lamphuis naar beneden toe verwijderen, hierbij niet aan de kabel trekken.
260 Verzorging Interieurverlichting Elektrisch systeem Lamp achterlicht Instapverlichting Zekeringen 1. Om te verwijderen, wrikt u de zijde tegenover de lampschakelaar open met een platte schroevendraaier. (Zorg dat u geen krassen maakt.) 2. Verwijder de gloeilamp. 3. Vervang de gloeilamp. 4. Plaats de lampeenheid terug. Controleren of het opschrift op de vervangende zekering overeenkomt met dat op de defecte zekering. Hoofdzekeringen zitten in een houder op de pluspool van de accu.
Verzorging 261 Aanwijzing Het is mogelijk dat niet alle beschreven zekeringenkasten op uw auto aanwezig zijn. Zekeringhouder motorruimte Raadpleeg bij een controle van de zekeringenkast de bijbehorende sticker. Zekeringtrekker In de zekeringenkast in de motorruimte zit een zekeringtrekker. Zekeringtrekker van boven af of van opzij op zekering steken en zekering lostrekken. GO3E10034A GO3E10033A De zekeringhouders bevinden zich in de motorruimte.
262 Verzorging Hoofdzekeringhouder Minizekeringen 1. ZONNEDAK 2. SCHAKELAAR BUITENSPIEGEL 3. MAGNEETKLEP KOOLSTOFRESERVOIR GO3E10010A 4. NIET GEBRUIKT 5. EBCM-KLEP 6. IBS 7. NIET GEBRUIKT 8. TCM B+ 9. BCM RVC 10. KOPLAMPHOOGTEREGELING LI/RE FSCM R/C 11. ACHTERRUITWISSER 12. ACHTERRUITVERWARMING 13. NIET GEBRUIKT 14. BUITENSPIEGELVERWARMING 15. FSCM B+ 16. VERWARMDE-STOELMODULE 17. TCM R/C 18. ECM R/C 19. BRANDSTOFPOMP 20. NIET GEBRUIKT 21.
Verzorging 263 29. Benzine: ECM PT IGN-1 /IGN-2 Diesel: ECM PT IGN-1 30. Benzine: MAF-SENSOR Diesel: LAMBDASONDE 31. GROOTLICHT LINKS 32. GROOTLICHT RECHTS 33. ECM B+ 34. CLAXON 35. AIRCOKOPPELING 36. MISTLAMP VOOR J-case zekeringen 1. 2. 3. 4. 5. 6. EBCM-POMP VOORRUITWISSER AANJAGER IEC R/C NIET GEBRUIKT Benzine: NIET GEBRUIKT Diesel: BRANDSTOFVERWARMING 7. NIET GEBRUIKT 8. KOELVENTILATOR LAAG/MIDDEN 9. KOELVENTILATOR HOOG 10. Benzine: EVP Diesel: GLOEIBOUGIE 11.
264 Verzorging Zekeringenhouder instrumentenbord Relais 01. RELAIS ACCESSOIRES/RESERVEVOEDING 02. ACHTERKLEPRELAIS 03. RESERVERELAIS 04. AANJAGERRELAIS 05. RELAIS LOGISTIEKE MODUS Minizekeringen GO3E10035A De zekeringhouder interieur bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard aan bestuurderszijde. Verwijder het opbergvak om bij de zekeringen te komen. Open het opbergvak en trek eraan om dit te verwijderen. GO3E10012A 1. BCM 1 2. BCM 2 3. BCM 3 4. BCM 4 5. BCM 5 6. BCM 6 7. BCM 7 8. BCM 8 9.
Verzorging 265 15. ACHTERUITKIJKSPIEGEL 16. RESERVE 17. ELEKTRISCHE RUITBEDIENING 18. REGENSENSOR 19. BCM RVC 20. SWC-BOEKJE 21. AC APO 22. AANSTEKER/DC APO 23. RESERVE 24. RESERVE 25. RESERVE 26. SDM RC/AOS-DISPLAY 27. IPC/CMPS MDL 28. KOPLAMPSCHAKELAAR/DC CVT/KOPPELINGSSCHAKELAAR 29. RESERVE 30. RESERVE 31. IPC B+ 32. RDO/GELUIDSSIGNAAL/EXTRA AANSLUITING 33. DISPLAY/FRONTJE 34. ONSTAR UHP/DAB Zekeringen S/B 01. PTC 1 02. PTC 2 03. MOTOR ELEKTRISCHE RUITBEDIENING VOOR 04.
266 Verzorging Relais 1. CONTACTRELAIS 2. RUN-RELAIS Minizekeringen GO3E10013A 1. SCHAKELAAR ELEKTRISCHE LENDENSTEUN BESTUURDER 2. SCHAKELAAR ELEKTRISCHE LENDENSTEUN PASSAGIER 3. VERSTERKER 4. AANHANGWAGENCONTACTDOOS 5. AWD MDL 6. AOS MDL 7. RESERVE 8. PARKEERLICHT AANHANGWAGEN 9. RESERVE 10. RESERVE 11. AANHANGWAGEN MDL 12. NAV DOCK 13. VERWARMD STUURWIEL 14. AANHANGWAGENCONTACTDOOS 15. SCHAKELAAR EVP 16. WATER IN BRANDSTOFSENSOR 17. ACHTERUITKIJKSPIEGEL/RVC 18. RESERVE Zekeringen S/B 01.
Verzorging 267 Boordgereedschap Wielen en banden Auto’s met reservewiel Gereedschap Wielen en banden Auto’s met bandenreparatieset Conditie van banden en velgen Zo langzaam mogelijk en onder een rechte hoek over obstakels rijden. Het rijden over scherpe randen kan schade aan banden en velgen tot gevolg hebben. Banden niet tegen de stoeprand klemmen. GO3E10037A De krik en het gereredschap zitten in een opbergruimte.
268 Verzorging Bandenidentificatie Bandenspanning Bijv. 215/60 R 16 95 H De bandenspanning minstens om de 14 dagen en vóór elke lange rit bij koude banden controleren. Het reservewiel niet vergeten. 215: Bandbreedte in mm 60: Hoogte-breedteverhouding (bandhoogte t.o.v. bandbreedte) in % R: Gordeltype: radiaal Draai het ventieldopje los.
Verzorging 269 Capaciteit 1: laag (comfortabele bandenspanningsmodus) Werking bandenspanningscontrolesysteem Capaciteit 2: eco (eco-bandenspanningsmodus) Deze auto kan zijn uitgevoerd met een bandenspanningscontrolesysteem (TPMS). Het TPMS waarschuwt de bestuurders wanneer de bandenspanning te laag is. Op elke set band en wiel, behalve de/het reserveband en -wiel, zijn TPMS-sensoren gemonteerd.
270 Verzorging Het verklikkerlichtje ’bandenspanning te laag’ licht op bij elke contactcyclus totdat de banden op de juiste spanningswaarden zijn gebracht. Bij het starten van de auto bij lage temperaturen kan het verklikkerlichtje ’bandenspanning te laag’ eerst oplichten en later onderweg doven. Dit kan een eerste aanwijzing zijn dat de bandenspanning laag is en dat de band weer op spanning moet worden gebracht.
Verzorging 271 Lampje storing TPMS Het lampje storing TPMS licht bij elke contactcyclus op totdat het probleem verholpen is. Problemen waardoor deze verschijnen zijn onder andere: • Een van de reguliere banden is vervangen door de reserveband. • De reserveband heeft geen TPMS-sensor. Het lampje storing TPMS moet doven nadat de reguliere band met de TPMS-sensor vervangen is. GC3E10001A Het TPMS werkt niet goed als één of meer van de TPMS-sensoren ontbreken of niet werken.
272 Verzorging TPMS-sensoren koppelen Elke TPMS-sensor heeft een unieke identificatiecode. Na het omwisselen van de banden of het vervangen van een of meerdere TPMS-sensoren moet de identificatiecode aan een nieuwe positie van de band/het wiel worden gekoppeld. De TPMS-sensoren moeten ook worden gekoppeld na het vervangen van een reserveband door een reguliere band met de TPMS-sensor. Het storingslampje moet bij de volgende contactcyclus uit gaan.
Verzorging 273 De claxon piept twee keer om aan te geven dat de ontvanger in de inleermodus staat. 7. Begin met de voorband aan bestuurderszijde. 8. Zet de inleertool bij het ventiel tegen de wang van de band. Druk dan op de toets voor het activeren van de TPMS-sensor. De claxon piept ter bevestiging dat de sensoridentificatiecode aan deze band- en wielpositie gekoppeld is. 9. Ga verder met de voorband aan passagierszijde en herhaal de procedure zoals beschreven in stap 8. 10.
274 Verzorging Banden verouderen ook wanneer er niet mee gereden wordt. Wij raden u aan de banden om de 6 jaar te vervangen. Banden rouleren Banden worden voor een gelijkmatiger slijtage van alle banden gerouleerd. De eerste keer rouleren is de belangrijkste. Rouleer bij ongebruikelijke slijtage de banden zo spoedig mogelijk en controleer de wieluitlijning. Controleer ook op beschadigde banden of wielen. Hanteer bij het rouleren van de banden altijd het hier weergegeven roulatiepatroon.
Verzorging 275 {Waarschuwing Door roest op vuil op een wiel, of de onderdelen waaraan het bevestigd is, kunnen wielmoeren na een tijdje loskomen. Het wiel kan loskomen en een ongeval veroorzaken. Verwijder bij het verwisselen van een wiel alle roest en vuil van punten waar het wiel aan de auto bevestigd is. In een noodsituatie kunt u een doek of een stuk keukenrol gebruiken, maar verwijder hoe dan ook alle roest of vuil later met een schraper of staalborstel.
276 Verzorging Schakel bij een handgeschakelde versnellingsbak in de eerste versnelling of de achteruitversnelling. Schakel bij een automatische versnellingsbak naar de stand P. TDL087A GO3E10040A 2. Verwijder de compressor en de fles afdichtmiddel. GO3E10039A De bandenreparatieset is rechts achterin ondergebracht. 1. Open de opbergruimte. 3. Verwijder de aansluitkabel (1) en de luchtslang (2) uit de opbergvakken aan de onderkant van de compressor.
Verzorging 277 Plaats de compressor dichtbij de band, zodanig dat de fles afdichtmiddel rechtop staat. JE80A 4. De schakelaar van de compressor moet op ( staan. 5. Schroef de compressorluchtslang op de koppeling van de fles afdichtmiddel. 6. Steek de compressorstekker in de accessoireaansluiting (12 V-aansluiting of aanstekercontact.) Om te voorkomen dat de accu leegraakt, is het raadzaam de motor te laten draaien. 7. Zet de fles afdichtmiddel in de houder op de compressor. JE82A JE81A 8.
278 Verzorging JE83A 13. De voorgeschreven bandenspanning (ongeveer 2,4 bar) moet binnen 10 minuten worden bereikt. Schakel de compressor uit wanneer de juiste bandenspanning is bereikt. Wordt de voorgeschreven bandenspanning niet binnen 10 minuten bereikt, dan de bandenreparatieset verwijderen. De auto één wielomwenteling verplaatsen. De bandenreparatieset weer aansluiten en het vulproces 10 minuten lang voortzetten.
Verzorging 279 JE84A 17. De rit onmiddellijk voortzetten, zodat het afdichtmiddel zich gelijkmatig in de band kan verspreiden. Na een afstand van ongeveer 10 km (maar uiterlijk na 10 minuten) stoppen en de bandenspanning controleren. Hiervoor de luchtslang van de compressor rechtstreeks op bandventiel en compressor schroeven. Bij een bandenspanning van meer dan 1,3 bar, de bandenspanning op de voorgeschreven waarde (ongeveer 2,4 bar) brengen. Procedure herhalen totdat de bandenspanning niet meer afneemt.
280 Verzorging De onderstaande voorbereidingen treffen en de instructies opvolgen: Rijd de auto naar een veilige plek van de weg, zover mogelijk van het verkeer. Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren. Voorwielen in de rechtuitstand draaien. Trek de handrem aan. Schakel bij een handgeschakelde versnellingsbak in de eerste versnelling of de achteruitversnelling. Schakel bij een automatische versnellingsbak naar de stand P. Motor uitschakelen en de contactsleutel verwijderen.
Verzorging 281 Lekke band verwijderen en reserveband aanbrengen 1. Verricht een veiligheidscontrole alvorens u verder gaat. 2. Draai de wielmoerkappen met de wielsleutel linksom. Draai ze zo nodig het laatste stukje met de hand los. De moerkappen komen niet los van de wieldop. De rand van de wieldop kan scherp zijn, probeer deze daarom niet met uw blote handen af te nemen. Laat de dop niet vallen en leg deze niet ondersteboven, om krassen of schade te voorkomen.
282 Verzorging {Waarschuwing {Waarschuwing Het is gevaarlijk om onder een opgekrikte auto te zijn. Als de auto van de krik schiet, kunt u ernstig of dodelijk letsel oplopen. Een auto omhoog zetten en eronder onderhoud of reparaties verrichten is zonder de juiste veiligheidsuitrusting en training gevaarlijk. Als er een krik bij de auto is geleverd, is deze alleen bedoeld voor het verwisselen van een lekke band.
Verzorging 283 {Waarschuwing 1913316 7. Draai alle wielmoeren eraf. 8. Demonteer de lekke band. Door roest op vuil op een wiel, of de onderdelen waaraan het bevestigd is, kunnen wielmoeren na een tijdje loskomen. Het wiel kan loskomen en een ongeval veroorzaken. Verwijder bij het verwisselen van een wiel alle roest en vuil van punten waar het wiel aan de auto bevestigd is.
284 Verzorging 11. Plaats de wielmoeren weer met het ronde uiteinde van de moeren naar het wiel. Draai elke moer met de hand rechtsom vast totdat het wiel tegen de naaf wordt gedrukt. 12. Laat de auto zakken door de krikhendel linksom te draaien. Laat de krik geheel zakken. 13. Haal de wielbouten stevig kruislings aan. 14. Laat de krik geheel zakken en haal de krik onder de auto vandaan. 15. Haal de wielbouten met de wielsleutel stevig aan.
Verzorging 285 Opmerking Het reservewiel is alleen bedoeld voor tijdelijk noodgebruik. Vervang deze zo spoedig mogelijk door een normale band. Gebruik geen sneeuwkettingen. Monteer geen band op deze velg dat niet gelijk is aan het origineel. Compact reservewiel Bij gebruik van het compacte reservewiel kunnen de rijeigenschappen negatief worden beïnvloed. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen of repareren. Opbergen van een beschadigd wiel Slechts één compact reservewiel monteren.
286 Verzorging Startkabels gebruiken De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen. Startkabels gebruiken Niet starten met behulp van een snellader. Een ontladen accu kan al bevriezen bij temperaturen van 0 C. Ontdooi de bevroren accu voordat u hulpstartkabels aansluit. Bij een ontladen accu kan de motor worden gestart met hulpstartkabels en de accu van een andere auto. Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en beschermende kleding dragen. {Waarschuwing GC3E10002A 1.
Verzorging 287 Ook de auto’s mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken. Handrem aantrekken, handgeschakelde versnellingsbak in neutrale stand, automatische versnellingsbak in stand P. GO3E10045A Aansluitvolgorde van de kabels: 1. Rode kabel op de pluspool van de hulpstartaccu aansluiten. 2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ontladen accu aansluiten. 3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten. 4.
288 Verzorging Een auto met all wheel aandrijving slepen Til de voorwielen op en zet deze vast om de auto op 2 wielen te slepen. GO3E10047A GO3E10073A Opmerking GO3E10072A GO3E10048A De beste methode om schade te voorkomen tijdens het slepen van een auto die voorzien is van all wheel aandrijving (AWD) is flatbed-materieel. Als er geen flatbedmaterieel beschikbaar is, gebruikt u een dolly om de auto, zoals hieronder afgebeeld, te slepen.
Verzorging 289 Ga voor het slepen van een auto als volgt te werk: Laat geen passagiers in de gesleepte auto zitten. Zet de handrem van de gesleepte auto los en zet de versnellingsbak in de neutraalstand. Slepen in een noodgeval Wanneer een sleepservice niet beschikbaar bij een noodgeval, mag uw auto tijdelijk worden gesleept met een kabel die bevestigd is aan het noodsleepoog. Schakel de alarmknipperlichten in. Houd u aan de maximumsnelheden.
290 Verzorging Contact inschakelen om het stuurslot te ontgrendelen en remlichten, claxon en voorruitenwissers te kunnen bedienen. Versnellingsbak in neutrale stand. Opmerking Langzaam wegrijden. Schokkende bewegingen vermijden. Buitensporige trekkrachten kunnen de auto beschadigen. Bij uitgeschakelde motor gaat remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Recirculatiesysteem inschakelen en ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgassen van de slepende auto kunnen binnendringen.
Verzorging 291 GC3G10008A Sleepoog inschroeven en tot aan de aanslag in horizontale stand (moet moer van sleepoog raken) vastdraaien. Sleepkabel, of beter nog een sleepstang, aan het sleepoog bevestigen. Sleepoog alleen gebruiken om de auto weg te slepen en niet om deze te bergen. Na het slepen plaatst u de afdekking na het werk weer stevig terug Opmerking Autoverzorging Langzaam wegrijden. Schokkende bewegingen vermijden.
292 Verzorging Vogeluitwerpselen, dode insecten, boomhars en stuifmeel e.d. onmiddellijk verwijderen. Hierin zitten agressieve bestanddelen bevatten die lakschade kunnen veroorzaken. Bij een bezoek aan een carwash, de aanwijzingen van de exploitant opvolgen. Voorruitwissers en achterruitwisser uitschakelen. Auto vergrendelen zodat de tankvulklep niet kan worden geopend. Antenne en accessoires op de buitenkant van de auto zoals een dakdragersysteem verwijderen.
Verzorging 293 Gebruik van cleaner en was Zet de auto regelmatig in de was (op zijn laatst wanneer water geen waterdruppels meer vormt). Anders droogt de lak uit. Polijsten is alleen nodig als de laklaag mat geworden is of aanslag vertoont. Autopolish met siliconen vormt een vuilwerende laag, waardoor in de was zetten overbodig is. Kunststof carrosseriedelen mogen niet met autowas of polijstmiddelen worden behandeld.
294 Verzorging Onderstel Verzorging van het interieur Corrosieve stoffen die voor het verwijderen van ijs en sneeuw worden gebruikt, kunnen zich aan de bodemplaat van de auto ophopen. Wanneer deze stoffen niet worden verwijderd, kan corrosie versneld optreden. Door regelmatig reinigen van het interieur blijft het uiterlijk ervan fraai. Stof en vuil kunnen zich op de bekleding ophopen en schade aan de vloerbedekking, de stof, het leder en de kunststof oppervlakken veroorzaken.
Verzorging 295 Reinig het interieur niet met de volgende reinigers of technieken: • Gebruik nooit een mes of een ander scherp voorwerp om modder uit het interieur te verwijderen. • Gebruik nooit een harde borstel. Deze kan schade veroorzaken. • Nooit met een reinigingsdoek hard drukken of agressief wrijven. Hard drukken kan het interieur beschadigen en helpt niet bij het beter verwijderen van modder. • Gebruik bij voorkeur geen afwasmiddel of spoelmiddel met ontvetters.
296 Verzorging Na het reinigen kunt u met een stuk keukenrol overtollig vocht van de stof of de vloerbedekking afdeppen. Opmerking Sluit klittenbandsluitingen omdat geopende klittenbandsluitingen bij kleding de stoelbekleding kan beschadigen. Leder Leder, en met name lichter gekleurd leder, moet vaker worden gereinigd om het ophopen van stof, vuil en door andere voorwerpen afgegeven kleuren en daardoor permanente vlekken te voorkomen. Gebruik voor het verwijderen van stof een zachte, vochtige doek.
Verzorging 297 lijke flikkeringen in de voorruit ontstaan en kan het zicht door de voorruit in bepaalde situaties worden bemoeilijkt. Aanwijzing Luchtverfrissers bevatten oplosmiddelen die kunststof en lakwerk kunnen beschadigen. Ga bij het gebruik van luchtverfrissers in de auto te werk volgens de instructies van de fabrikant. Dep eventuele luchtverfrisser op lakwerk of een kunststof oppervlak onmiddellijk met een zachte doek af.
298 Verzorging Ga voor een goed gebruik van de vloermatten als volgt te werk: • De af fabriek geleverde vloermatten zijn ontworpen voor uw auto. Als de vloermatten moeten worden vervangen, raden wij u aan door GM goedgekeurde vloermatten aan te schaffen. Niet-GM vloermatten passen wellicht niet goed en kunnen het gas- of rempedaal in de weg zitten. Controleer altijd of de vloermatten de pedalen niet in de weg zitten. • Plaats vloermatten met de juiste zijde omhoog. Draai deze niet om.
Service en onderhoud 299 Service en onderhoud Algemene informatie ...................299 Voorgeschreven onderhoud ........300 Aanbevolen vloeistoffen, smeermiddelen en onderdelen ....305 Algemene informatie Service-informatie Het is voor de bedrijfs- en verkeersveiligheid en voor het behoud van de waarde van uw auto belangrijk dat alle servicewerkzaamheden met de voorgeschreven intervallen worden uitgevoerd. Registraties Bevestiging van het onderhoud wordt in de Servicehandleiding genoteerd.
300 Service en onderhoud Voorgeschreven onderhoud Voorgeschreven onderhoud Onderhoudsinterval Elk jaar/15.000 km (wat het eerst bereikt wordt) Onderhoud I -- Gebruik Onderhoud I voor het eerste onderhoud of wanneer Onderhoud II voorheen was uitgevoerd. Onderhoud II -- Gebruik Onderhoud II wanneer de vorige onderhoudsbeurt als Onderhoud I was uitgevoerd.
Service en onderhoud 301 Nr. Onderhoud Onderhoud I Onderhoud II 8 Inspecteer de ruitenwisserbladen en de werking van de buitenverlichting. I I 9 Controleer de aandrijfriemen. I I 10 Voer eventueel extra noodzakelijk onderhoud uit - zie het gedeelte dat van toepassing is. I I 11 Controleer of er buitendienstoplossingen zijn. I I Onderhoud 2 - voer alle onderhoudswerkzaamheden uit die beschreven staan in Onderhoud 1, plus de volgende 12 Vervang de remvloeistof.
302 Service en onderhoud Nr. Beschrijving Trax 22 Vervang de olie van de automatische trans- Normale omstandigheden: elke 150.000 km / 10 jaar missie Zware omstandigheden: elke 75.000 km / 5 jaar 23 Hulpriem en spanriem vervangen Elke 90.000 km / 10 jaar 24 Distributie- riem vervangen elke 150.000 km / 10 jaar 25 Distributie- ketting vervangen elke 240.000 km / 10 jaar 26 Klepspeling bij benzine- en dieselmotor inspecteren Elke 150.
Service en onderhoud 303 Onderhoudspunt Aanwijzing 5 Controleer de remvoeringen en slangen visueel op aanlopen, lekkages, scheurtjes, schuurplekken enz. Controleer de remschijfblokken op slijtage en de toestand van de remschijfoppervlakken. Controleer de trommelremvoeringen/schoenen op slijtage en scheurtjes. Controleer andere remonderdelen, waaronder trommels, wielcilinders, remklauwen, handrem enz.
304 Service en onderhoud Onderhoudspunt Aanwijzing 16 Smeer alle slotcilinders, portierscharnieren en -vergrendelingen, motorkapscharnieren en -vergrendelingen en kofferdekselscharnieren en -vergrendelingen. Is de auto blootgesteld aan een corrosieve omgeving moet er wellicht vaker gesmeerd worden. Door siliconenvet met een schone doek aan te brengen op afdichtrubbers, gaan deze langer mee, sluiten beter en plakken en piepen niet.
Service en onderhoud 305 Extra onderhoud Zware bedrijfsomstandigheden Gebruiksomstandigheden worden als zwaar beschouwd wanneer u vaak te maken krijgt met een of meer van de onderstaande zaken: Herhaald rijden van korte afstanden van minder dan 10 km. Veelvuldig stationair draaien, veelvuldig rijden met lage snelheden in druk verkeer. Rijden op stoffige wegen. Rijden in bergachtige gebieden. Het trekken van een aanhanger.
306 Service en onderhoud Motorolie Motorolie wordt geïdentificeerd door de kwaliteit en viscositeit "Kwaliteit"" en "Specificatie" zijn in dit opzicht gelijkwaardige termen. Bij de keuze van de te gebruiken motorolie is kwaliteit belangrijker dan viscositeit. Door de oliekwaliteit blijft o.a. de motor schoon, is de slijtage minimaal en veroudert de olie minder snel. De viscositeit geeft informatie over de dikte van de olie bij diverse temperaturen.
Service en onderhoud 307 Gebruik van vervangende olie als dexos niet beschikbaar is: in het geval geen door dexos goedgekeurde olie beschikbaar is bij een olieverversing of het handhaven van het juiste oliepeil, kunt u vervangende motorolie gebruiken die voldoet aan de bovenstaande kwaliteit. Gebruik van olie die niet voldoet aan de dexos-specificaties kan echter onder bepaalde omstandigheden leiden tot verminderde prestaties.
308 Service en onderhoud Kies bij het selecteren van een olie met de juiste viscositeit altijd voor olie die aan de specificatie dexos™ voldoet. Tot en met -25C: 5W-30, 5W-40. In landen met een koud klimaat biedt de koelvloeistof antivriesbescherming tot ongeveer -50C. Deze concentratie moet het gehele jaar worden aangehouden. Tot -25C en lager: 0W-30, 0W-40. Anti-vries van een goede concentratie gebruiken. De SAE-viscositeitswaarde geeft informatie over de dikte van de olie.
Service en onderhoud 309 Stuurbekrachtigingsvloeistof Gebruik uitsluitend Dexron VI-vloeistof. Transmissievloeistof voor handgeschakelde transmissie Gebruik alleen Castrol BOT 303-vloeistof ATF-olie Gebruik uitsluitend Dexron VI-vloeistof. Tussendifferentieelvloeistof (AWD) Gebruik uitsluitend synthetische hypoïde 75W-90 vloeistof. Differentieelhuisvloeistof (AWD) Gebruik uitsluitend synthetische hypoïde 75W-90 vloeistof.
Memo
Technische gegevens Technische gegevens Voertuigidentificatie 311 Identificatielabel Voertuigidentificatienummer (vin) Voertuigidentificatie .....................311 Voertuiggegevens .......................312 GO3E11002A Het identificatieplaatje bevindt zich op het frame van het portier links. GO3E11001A Het voertuigidentificatienummer (VIN) is gegraveerd op het midden van de brandwerende plaat.
312 Technische gegevens Voertuiggegevens Motorgegevens Verkoopaanduiding 1.4 1.6 1.7 Diesel 1.8 Motoraanduiding Aantal cilinders 4 4 4 4 1364 1598 1686 1796 Motorvermogen [kW] bij omw/min. 103 / 4900~6000 85 / 6200 96 / 4000 103 / 6200 Koppel [Nm] bij omw/min. 200 / 1850~4900 155 / 4000 300 / 2000~2500 178 / 3800 RON 95 RON 91 N.v.t. voor diesel RON 95 Meer dan 95 RON Meer dan 91 RON N.v.t.
Technische gegevens 313 Prestaties Motor Topsnelheid [km/u] Handgeschakelde versnellingsbak Automatische versnellingsbak 1.4 1.6 1.7 Diesel 1.7 Diesel 1.7 Diesel 1.8 1.8 AWD VOORWIEL VOORWIEL VOORWIEL AWD VOORWIEL AWD 194 173 186 - 183 180 - - - - 183 - 180 180 Brandstofverbruik - CO2-uitstoot 1.4 AWD 1.6 VOORWIEL 1.7 VOORWIEL 1.7 AWD 1.
314 Technische gegevens Voertuiggewicht Min. leeggewicht, met bestuurder (75 kg) 1.4 1.6 1.7 Diesel 1.7 Diesel 1.7 Diesel 1.8 1.8 Motor AWD VOORWIEL VOORWIEL VOORWIEL AWD VOORWIEL AWD Handgeschakelde versnellingsbak 1454 1365 1458 - 1504 1394 - Automatische versnellingsbak - - - 1470 - 1414 1486 1.8 1.8 Max. leeggewicht, met bestuurder (75 kg) 1.4 1.6 1.7 Diesel 1.7 Diesel 1.
Technische gegevens Maximaal toegestane massa 1.4 1.6 1.7 Diesel 1.7 Diesel 1.7 Diesel 1.8 1.
316 Technische gegevens Voertuigafmetingen Lengte [mm] 4248 Breedte zonder buitenspiegels [mm] 1766 Breedte met twee buitenspiegels [mm] 2035 Hoogte (zonder antenne) [mm] zonder dakdrager 1674 Lengte vloer bagageruimte [mm] 730 (vloer tot achterbankrugleuning) Breedte achterklep [mm] 1001 (breedte tussen wielkuipen) Hoogte achterklep [mm] 721 (hoogte van laaddrempel) Wielbasis [mm] Diameter draaicirkel [m] 2555 10,9 (stoeprand tot stoeprand @ standaard)
Technische gegevens Inhouden en specificaties Motorolie Motor 1.4 1.6 1.7 Diesel 1.8 inclusief filter [l] 4L 4.5L 5.4L 4.5L tussen MIN en MAX [l] 1L 1L 1L 1L 1.4 1.6 1.7 Diesel 1.
318 Technische gegevens Bandenspanningswaarden EU 27+2 benzine Voor [kPa] ([psi]) 1~3 personen Type Achter [kPa] ([psi]) 4~5 personen 1~3 personen 4~5 personen COMPORT ECO GVW COMPORT ECO GVW 205/70R 16 200(29) 270(39) 270(39) 200(29) 280(41) 280(41) 215/55R 18 220(32) 270(39) 270(39) 220(32) 280(41) 280(41) Compact reservewiel 420(60) EU 27+2 diesel Voor [kPa] ([psi]) 1~3 personen Type Achter [kPa] ([psi]) 4~5 personen 1~3 personen 4~5 personen COMPORT ECO GVW COMPORT EC
Technische gegevens 319 Niet-EU benzine Voor [kPa] ([psi]) 1~3 personen Type Achter [kPa] ([psi]) 4~5 personen 1~3 personen 4~5 personen COMPORT ECO GVW COMPORT ECO GVW 205/70R 16 200(29) 200(29) 200(29) 200(29) 200(29) 200(29) 215/55R 18 220(32) 220(32) 220(32) 220(32) 220(32) 220(32) Compact reservewiel 420(60)
Memo
Klantinformatie Klantinformatie Voertuiggegevens registreren en privacy ....................................321 Registratie van voertuiggegevens ........................322 Voertuiggegevens registreren en privacy Voertuiggegevens registreren en privacy De auto is uitgevoerd mete en aantal computers die informatie vastleggen over de prestaties van de auto en het rijgedrag van de bestuurder.
322 Klantinformatie Registratie van voertuiggegevens Registratie van voertuiggegevens Deze auto kan uitgerust zijn met een module die gegevens registreert bij botsings- en bijna-botsingssituaties, bijvoorbeeld wanneer een airbag wordt geactiveerd of de auto een wegobstakel raakt. Deze gegevens kunnen van dienst zijn bij een beter inzicht in de omstandigheden waarin botsingen en letsel voorkomen. Sommige gegevens kunnen betrekking hebben op de voertuigdynamica en de werking van veiligheidssystemen.
Trefwoordenregister A Aan de slag .................................. 15 Accu ........................................... 250 Auto ontgrendelen ......................... 3 Andere auto slepen ................... 290 Asbakken ..................................... 79 Aansteker .................................... 78 Airbag-aan/uit-schakelaar ............ 50 Achterklep (hatchback) ................ 23 Afdekplaat achterin/opbergruimte 66 Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..........................
Achteruitkijkcamera (RVC) ........ 226 Achterruitverwarming .................. 31 Acculadingsbescherming .......... 114 Antiblokkeerremsysteem (ABS) 215 Achteruitrijverlichting ................. 111 All-Wheel Drive ......................... 213 AM/FM-radio ............................. 128 B Banden rouleren ........................ 274 Banden verwisselen .................. 279 Bergvak voor zonnebril ............... 61 Bergvak onder de stoel ............... 62 Bagagenet ...................................
G I Kentekenplaatverlichting ........... 259 Gevaar, waarschuwingen en opmerkingen ..................................2 Gebruik van de veiligheidsgordel bij zwangerschap .........................45 Graphic Information Display (GID) ............................................97 Gloeilamp vervangen .................253 Gereedschap ..............................267 Gordijnairbagsysteem ..................49 Inhouden en specificaties .......... 317 Inleiding .........................................
N Neerklapbare rugleuning ............. 40 O Onderhoud ................................ 196 Opbergvak in instrumentenpaneel ..................... 59 Overzicht dashboard ..................... 7 Overzicht motorruimte ............... 236 Oliedruklampje ............................ 91 Opschakellampje ......................... 88 Onderhoudsbeurten .................. 300 P Parkeerrem ............................... 216 Prestaties .................................. 313 Persoonlijke instellingen ....
Verwarmde voorstoelen ...............39 Vloeistof handgeschakelde versnellingsbak ..........................244 Verzorging van de carrosserie ...291 Verzorging van het interieur .......294 Vertraagde vergrendeling .............22 Vloermatten ................................297 Verwarmings- en ventilatiesysteem ........................187 Verkleinende spiegel ....................26 Voertuigopslag ...........................231 Voertuiggewicht ..........................