Operation Manual

8
9
functie van een zender)(2).
De baby unit gaat aan als u deze toets ongeveer
3 seconden lang ingedrukt houdt. Druk niet al te
lang op de toets om te voorkomen dat de baby
unit niet ingeschakeld kan worden. De baby unit
gaat aan als u de toets (2) nogmaals ongeveer 3
seconden lang ingedrukt houdt.
Toets aan/uit nachtlampje (4)
Druk deze toets ongeveer 3 seconden lang in en
het nachtlampje (3) gaat met de laagste intensi-
teit branden.
Druk niet al te lang op de toets om te voorkomen
dat het nachtlampje (3) niet ingeschakeld kan
worden.
De modaliteit ‘Nachtlampje met variabele in-
tensiteit’ wordt geactiveerd als u tijdens deze
functioneringswijze eenmaal op de toets aan/uit
nachtlampje(4) drukt.
De intensiteit van het licht zal automatisch van
hoog naar laag variëren.
Als twaalf minuten verstreken zijn zal het lampje
met de laagste intensiteit gaan branden.
Tijdens de functie ‘Nachtlampje met variabele
intensiteit’ zal de intensiteit van het lampje op
het laagste niveau ingesteld worden als u de toets
aan/uit nachtlampje (4) indrukt.
Als u tijdens deze functioneringswijze nogmaals
op de toets aan/uit nachtlampje(4) drukt,
zal de cyclus variatie van de lichtintensiteit op-
nieuw op het hoogste niveau opgestart worden.
Druk nogmaals ongeveer 3 seconden lang op de
toets aan/uit nachtlampje (4) en het nachtlampje
gaat uit, ongeacht de functionering met lage in-
tensiteit of de functionering ‘Nachtlampje met
variabele intensiteit’.
Als de baby unit (met voornamelijk de functie van
een zender) met alkaline batterijen gevoed wordt,
zal het nachtlampje ter besparing van energie na 5
minuten uitgeschakeld worden als het lampje vast
met een lage intensiteit brandt of na de cyclus ‘va-
riatie lichtintensiteit’ in de functie ‘Nachtlampje
met variabele intensiteit’.
Het nachtlampje blijft in de beide gevallen func-
tioneren tot u nogmaals 3 seconden lang op de
toets (4) drukt als de baby unit (met voorname-
lijk de functie van een zender) met de adapter (1)
gevoed wordt.
Het nachtlampje kan ook geactiveerd worden als
de baby unit uitgeschakeld is.
2.1.3 Controlelampjes voor de functionering
Het controlelampje voeding en verbinding (5)
voorziet u van 3 verschillende soorten informatie:
- Indicatie apparaat ingeschakeld en correct met
de ouderunit verbonden:
het lampje (5) brandt groen.
- Indicatie geen of onderbreking van de verbinding
met de ouderunit tijdens de functionering:
het lampje (5) brandt groen en begint te knip-
peren.
Het lampje (5) gaat weer groen branden als de
verbinding met de ouderunit hersteld is.
OPMERKING: tijdens de inschakeling zoekt de
baby unit het kanaal voor de verbinding met de
ouderunit op. Het lampje (5) zal in dit geval knip-
peren tot de verbinding gemaakt is.
-Indicatie apparaat uit:
het lampje (5) brandt niet.
Het controlelampje status alkaline batterijen (6)
voorziet u van 2 verschillende soorten informatie:
-Indicatie batterijen bijna leeg:
het lampje (6) brandt rood en begint te knipperen.
-Indicatie alkaline batterijen opgeladen of werking
met adapter (1):
het lampje (6) brandt niet.
2.2 Ouderunit (met voornamelijk de functie van
een ontvanger)
2.2.1 Voeding:
Voeding door middel van een oplaadbare lithium-
ionen batterij 3.7V 800mAh (13) of een switching
adapter 100-240V ~ 50/60Hz /6V
500mA.
LET OP. Laad de oplaadbare batterij uitsluitend
op met behulp van de geleverde adapter (1). U
kunt de batterij opladen als de ouderunit aan of
uit staat.
In het geval van een voeding met adapter (1) of
tijdens het opladen van de oplaadbare lithium-
ionen batterij:
- steek het stekkertje van de adapter (1) in de
voedingsconnector (12) aan de achterkant van
de unit,
- controleer of de spanning van de elektrische in-
stallatie overeenstemt met de spanning die op het
plaatje van de adapter aangegeven is.
- steek de stekker van de adapter in een eenvoudig
bereikbaar stopcontact.
Waarschuwingen
- De kabel van de adapter (1) kan een gevaar voor
wurging vormen. Houd de kabel daarom buiten
het bereik van uw kinderen
- Controleer regelmatig de adapters (1). Gebruik
de adapters niet als de voedingskabel of de plastic
onderdelen schade vertonen en wend u tot een
gespecialiseerde technicus.
- Haal de stekker van de adapters (1) uit het stop-
contact als u de apparaten niet gebruikt en/of als
ze niet op de adapters (1) aangesloten zijn
2.2.2 Gebruikswijze - Inschakelen en Afstellen
Toets aan/uit ouderunit (met voornamelijk de
functie van een ontvanger) (2).
De ouderunit gaat aan als u deze toets (2) onge-
veer 3 seconden lang ingedrukt houdt. Druk niet
al te lang op de toets om te voorkomen dat de
ouderunit niet ingeschakeld kan worden.
De ouderunit gaat aan als u de toets (2) nogmaals
ongeveer 3 seconden lang ingedrukt houdt.
Tijdens het in- en uitschakelen van de ouderunit
hoort u een geluidssignaal.
Toets volume luidspreker + en - (3a-3b).
Het volume neemt met een niveau toe als u een-
maal op de toets (3a) ter hoogte van het symbool
“+” drukt. Het volume neemt met een niveau af
als u eenmaal op de toets (3b) ter hoogte van het
symbool “-” drukt. De unit kent 10 verschillende
geluidsniveaus. Het default ingestelde niveau is 5.
U hoort een geluidssignaal als u het volume met
een niveau laat toe-of afnemen. U hoort achter-
eenvolgens 2 geluidssignalen als u het maximum
of het minimum niveau bereikt heeft.
Het apparaat zal het ingestelde geluidsniveau
opslaan, ook als u het apparaat uit- en weer in-
schakelt.
• AAN/UIT schakelaar voor de functie stemactive-
ring of continue transmissie.
De ouderunit kan functioneren aan de hand van
een continue transmissie (keuzeschakelaar op
OFF) of met stemactivering (keuzeschakelaar op
ON). Als de functie stemactivering geactiveerd is,
zal de luidspreker van de ouderunit (7) de geluiden
van uw kind, op een niveau onder de drempel voor
stemactivering ingesteld door de fabrikant, weer-
houden. De geluiden die dit niveau overschrijden
worden echter wel weergegeven.
• Draagbaarheid ouderunit.
De ouderunit is voorzien van een riembevesti-
gingsclip (10) zodat u hem eenvoudig overal met
u kunt meenemen.