ELEMENTAIRE FUNCTIES I 4 B E S T U U R D E R S P L A AT S
1. Bediening van de buitenspiegel 12. Bediening elektrische ruit aan passagierszijde 24. Uitschakelen passagiersairbag 2. Draaibaar en afsluitbaar zijventilatierooster 13. Bergruimte 25. Bediening elektrische ruit aan bestuurderszijde 3. Toerenteller 4. Instrumentenpaneel 15. Bediening van ventilatie, verwarming en airconditioning 5. Zekeringkast in dashboard (achter de behuizing van het instrumentenpaneel, rechts en links) 16. Versnellingspook 6. Frontairbag bestuurder Claxon 18.
I N S T R U M E N T E N PA N E E L ELEMENTAIRE FUNCTIES I 6 INSTRUMENTENPANEEL 1. Knop voor de nulstelling van de dagkilometerteller 2. Weergave controlelampjes 3. Richtingaanwijzers 4. Snelheidsmeter 5. Brandstofmeter 6. Display: - indicator ingeschakelde versnelling en schakelstand van de schakelhendel van de SensoDrive versnellingsbak, - totaalkilometerteller / dagteller. 7. Controlelampje mistachterlicht 8. Controlelampje grootlicht 9. Controlelampje dimlichten 10.
TOERENTELLER DISPLAY Laat de wijzer van de toerenteller nooit in het rode gebied komen, maar schakel tijdig over naar de volgende versnelling. Kilometerteller/dagteller Als het contact wordt aangezet, wordt afhankelijk van de geselecteerde weergave bij het afzetten van de motor, de kilometerteller of dagteller weergegeven.
ELEMENTAIRE FUNCTIES I 8 I N S T R U M E N T E N PA N E E L Indicator SensoDrive versnellingsbak Schakelhendel in de stand EASY (automatische stand) Brandstofmeter Deze meter geeft de hoeveelheid brandstof aan, die zich in de tank bevindt: - 1/1: de brandstoftank is helemaal vol. - R: de reservebrandstof in de tank is aangesproken. Minimumbrandstofniveau Zodra het minimumbrandstofniveau wordt bereikt, knippert het laatste lichtblokje en klinkt er een geluidssignaal.
WAARSCHUWINGSLAMPJES Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. STOP-lampje Gaat bij het aanzetten van het contact gedurende enkele seconden knipperen. Gekoppeld aan het verklikkerlampje: - «motoroliedruk» - «koelvloeistoftemperatuur», Stop onmiddellijk als het lampje bij draaiende motor gaat branden. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. Waarschuwingslampje motoroliedruk Gaat bij het aanzetten van het contact branden tot de motor wordt gestart.
ELEMENTAIRE FUNCTIES I 10 CONTROLELAMPJES Waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging Gaat bij het aanzetten van het contact gedurende enkele seconden branden. Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, wijst dit op een storing in de elektrische stuurbekrachtiging. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. Laadstroomlampje Gaat bij het aanzetten van het contact gedurende enkele seconden branden. Als dit lampje bij draaiende motor blijft branden, wijst dit op een storing.
SIGNALERING I Draai bij ontstoken dimlichten de ring B van u af om het mistachterlicht aan te zetten, en naar u toe, om het te doven. De staat van deze verlichting wordt getoond op het instrumentenpaneel. BEDIENING VAN DE VERLICHTING Voor- en achterlichten Kies een stand door ring A te verdraaien. 3. 1. Lichten gedoofd. 2. Stadslichten. Dimlichten/grootlicht.
SIGNALERING ELEMENTAIRE FUNCTIES I 12 AFSTELLEN VAN DE KOPLAMPEN Afhankelijk van de mate van belading van uw auto, is het raadzaam de reikwijdte van de koplampverlichting af te stellen. 0 - 1 of 2 inzittenden voorin. - - 3 inzittenden. 1 - 4 inzittenden. 2 - 4 inzittenden + maximum toegestane belading. 3 - Bestuurder + maximum toegestane belading. Initialiseren in de stand 0. ALARMVERLICHTING Hiermee worden tegelijkertijd de vier richtingaanwijzers bediend.
ZICHT Ruitenwissers vóór MIST Eén keer wissen. Duw de schakelaar naar boven en laat hem los om de ruitenwisser één keer te laten wissen. OFF Uit. INT Interval. LO Normale snelheid (matige regenval). HI Hoge snelheid (hevige neerslag). Ruitensproeier vóór Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. Ruitenwisser en -sproeier achter Draai de ring A in de stand «ON» voor een constante wissnelheid. Draai de ring naar voren om tijdens het wissen de ruitensproeier te activeren.
VOORSTOELEN ELEMENTAIRE FUNCTIES I 14 2. Toegang tot de achterzitplaatsen (3-deurs) Plaats de gordel tegen de portierstijl. Duw bediening A naar achteren om de rugleuning neer te klappen en schuif de stoel naar voren. Druk de rugleuning terug tot deze blokkeert, om de stoel weer op zijn plaats te zetten. Zet de stoel terug in de juiste stand van de lengterichtingverstelling en de hellingshoek van de rugleuning. VOORSTOELEN 1.
SPIEGELS Buitenspiegels U kunt de buitenspiegels vanuit het interieur verstellen naar boven, naar beneden, naar links of naar rechts, door de hendel te bewegen. Inklappen/uitklappen Wanneer de auto stilstaat, kunt u de buitenspiegels handmatig inof uitklappen. Binnenspiegel Met de pal aan de onderzijde van de spiegel kunt u een van de volgende twee instellingen kiezen: Dagstand: het palletje is niet zichtbaar. Nachtstand (tegen verblinding): het palletje is zichtbaar.
ELEMENTAIRE FUNCTIES I 16 V E N T I L AT I E - A I R C O N D I T I O N I N G Afhankelijk van de uitvoering is uw auto voorzien van: - een systeem voor de verwarming en ventilatie, - airconditioning. 33 1. Aan-/uitzetten airconditioning 2. Temperatuurinstelling 3. Instelling van de aanjagersnelheid 4. Recirculatie interieurlucht / aanvoer buitenlucht 5. Instelling van de luchtverdeling 6.
V E N T I L AT I E - A I R C O N D I T I O N I N G I Gewenste instelling Koud Warm Ontdooien Ontwasemen Eerst maximaal koud en dan naar wens instellen Eerst maximaal en dan naar wens instellen ON Eerst maximaal warm en dan naar wens instellen Eerst maximaal en dan naar wens instellen - Maximaal warm Max ON in het begin in het begin ELEMENTAIRE FUNCTIES Voor een correct gebruik van het systeem, geven wij u de volgende adviezen: 17
ELEMENTAIRE FUNCTIES I 18 AUTORADIO 47
Toets Functie Aan/uit. A B C CD/AUX D AM/FM E AST Uitwerpen van een cd. Selecteren van cd-speler, cd-wisselaar of losse apparatuur. Selecteren van de radioweergave en de golfbanden AM / FM (FM1, FM2, FM3). Autostore: automatisch programmeren van zes radiostations op AM en FM3. F TA Aan-/uitzetten van verkeersinformatie (TA). G AF Aan-/uitzetten van de zendervolgfunctie AF (alternatieve frequentie).
ELEMENTAIRE FUNCTIES I 20 V E R S T E L L E N VA N H E T S T U U R B E D I E N E N VA N D E R U I T E N STUURWIEL IN HOOGTE VERSTELLEN ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN Druk bij stilstaande auto de hendel naar beneden om het stuurwiel te ontgrendelen. Zet het stuurwiel in de gewenste stand en trek aan de hendel om het stuurwiel te vergrendelen. Beide voorportieren zijn voorzien van elektrisch bedienbare ruiten. Druk bij aangezet contact op de schakelaar 1 of trek hem omhoog.
S L E U T E L S - A F S TA N D S B E D I E N I N G Lokaliseren van de auto Om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats: Druk op de knop A: de knipperlichten branden korte tijd. De bij de auto geleverde sleutelset of afstandsbediening kan tot een maximum van drie stuks worden uitgebreid. In geval van verlies van uw autosleutels is een kostbare ingreep aan uw auto noodzakelijk. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf.
S L E U T E L S - A F S TA N D S B E D I E N I N G II 22 ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING Deze diefstalbeveiliging blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifieke code beschikt. Bij het aanzetten van het contact moet de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering, waarna de motor gestart kan worden.
S L E U T E L S - A F S TA N D S B E D I E N I N G II 22 ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING Deze diefstalbeveiliging blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifieke code beschikt. Bij het aanzetten van het contact moet de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering, waarna de motor gestart kan worden.
S T U U R S L O T - C O N TA C T S TA R T M O T O R S : Stuurslot Om het stuur te ontgrendelen, dient u het stuurwiel iets te bewegen, terwijl u de sleutel zonder forceren in het contactslot draait. II A : Accessoires In deze stand kunt u bepaalde elektrische accessoires gebruiken. Het laadstroomlampje brandt. M : Contactstand De lampjes STOP, temperatuur en niveau koelwater, laadstroom, handrem, oliedruk, ABS, bestuurdersgordel, airbag en emissie moeten in deze stand branden.
S T U U R S L O T - C O N TA C T S TA R T M O T O R II Stuurslot S : Verdraai na het verwijderen van de sleutel uit het contact het stuur iets, tot de stuurinrichting wordt vergrendeld. De sleutel kan alleen verwijderd worden in de stand S. A : De stuurinrichting is ontgrendeld (draai de sleutel in de stand A en beweeg daarbij eventueel het stuurwiel iets). M : Contactstand. D : Startstand. Voor starten en afzetten van de motor, zie «Starten».
S TA R T E N Handgeschakelde versnellingsbak - Controleer of de versnellingspook in de vrijstand staat. - Trap het rempedaal in, maar kom niet aan het gaspedaal. - Uitvoeringen met dieselmotor: draai de sleutel in de contactstand. Wacht, indien het voorgloeilampje brandt, tot dit gedoofd is. - Start de motor door de sleutel verder te draaien, tot de motor aanslaat (niet langer dan tien seconden).
SENSODRIVE VERSNELLINGSBAK II SENSODRIVE VERSNELLINGSBAK Bij de SensoDrive versnellingsbak met vijf versnellingen kunt u kiezen tussen automatische bediening en handmatig schakelen. Selecteren van de stand Beweeg de versnellingshendel in de gewenste stand. Reverse «R»: achteruitversnelling. Deze stand kan uitsluitend worden ingeschakeld bij stilstaande auto of bij een snelheid lager dan 6 km/h. Het schakelen in de achteruit gaat gepaard met een geluidssignaal en het knipperen van de aanduiding «R».
SENSODRIVE VERSNELLINGSBAK Stand EASY (automatische stand) Selecteer de stand E met de versnellingshendel. De ingeschakelde versnelling verschijnt op het display van het instrumentenpaneel. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling. Als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt ingetrapt (kickdown), schakelt de SensoDrive versnellingsbak één versnelling terug voor een snellere acceleratie.
HANDREM - ABS II HANDREM Aantrekken Trek, als u de auto op een helling tot stilstand wilt brengen, de handrem aan. Loszetten Trek aan de hefboom, druk de knop in en duw de handrem geheel omlaag. Als tijdens het rijden dit lampje brandt, geeft dit aan dat de handrem nog (iets) is aangetrokken. Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen richting trottoir en trek de handrem aan.
D Y N A M I S C H E S TA B I L I T E I T S R E G E L I N G E S P Dynamische stabiliteitsregeling (ESP) en tractiecontrole (ASR) Deze systemen werken samen met het ABS en vormen een aanvulling hierop. Bij een afwijking tussen de koers die door de auto wordt gevolgd en de door de bestuurder gewenste koers reageert het ESP-systeem automatisch door een remingreep bij een of meer wielen en een motoringreep, zodat de auto weer de gewenste koers gaat volgen.
OPENEN EN SLUITEN PORTIEREN III Vergrendelen/ontgrendelen van een portier van binnenuit Druk de knop A in voor het vergrendelen van het portier. Trek knop A omhoog om het portier te ontgrendelen. Opmerkingen: het is mogelijk de portieren van binnenuit te vergrendelen. De portieren kunnen dan wel van binnenuit, maar niet van buitenaf worden geopend. Verlaat nooit uw auto zonder uw autosleutel of afstandsbediening.
OPENEN EN SLUITEN III DE KOFFER Vergrendelen/ontgrendelen met de sleutel Openen: bedien het slot B met de sleutel en licht de achterklep op. PLAFONDLAMP Vergrendelen/ontgrendelen met de afstandsbediening Het vergrendelen/ontgrendelen van de koffer gebeurt met de afstandsbediening. Open de achterklep door op de knop C te drukken en licht de achterklep op. Opmerking: het is mogelijk de koffer te ver- of ontgrendelen door het knopje A op het bestuurdersportier te bedienen.
V E N T I L AT I E - V E R WA R M I N G AIRCONDITIONING III VENTILATIE 1. 2. 32 Ventilatie-opening voor ontdooien of ontwasemen van de voorruit. Ventilatie-opening voor ontdooien en ontwasemen van de portierruiten. 3. 4. 5. Zijventilatieroosters. Middelste ventilatierooster. Ventilatie-openingen naar de voeten van de inzittenden.
V E N T I L AT I E - V E R WA R M I N G AIRCONDITIONING AIRCONDITIONING A. Aan-/uitzetten van de airconditioning Druk bij draaiende motor op de toets: het lampje brandt. Als de knop C op "0" staat, is de airconditioning uitgeschakeld. III De temperatuur in de auto kan nooit lager zijn dan de buitentemperatuur, als de airconditioning niet aan staat. Om de goede werking van het systeem te waarborgen, adviseren wij u de airconditioning regelmatig te laten controleren.
V E N T I L AT I E - V E R WA R M I N G AIRCONDITIONING Luchtinlaatrooster Let erop dat het luchtinlaatrooster onder de voorruit niet verstopt raakt (dorre bladeren of sneeuw). Indien u voor het wassen van uw auto gebruik maakt van een hogedrukspuit, richt dan nimmer de straal op de luchtinlaatroosters. III Luchtcirculatie Een aangename atmosfeer wordt in de eerste plaats verkregen door een goede luchtverdeling in de auto, zowel vóór als achter.
V E N T I L AT I E - V E R WA R M I N G AIRCONDITIONING E. Instellen van de luchtverdeling F. Druk bij draaiende motor op de toets F: het lampje gaat branden. Voorruit en zijruiten. Het snel ontdooien of ontwasemen van de voorruit en zijruiten gaat als volgt: - zet de temperatuurknop B en de aanjagerknop C in de maximumstand, - zet de schuif voor de luchtverdeelknop D in de stand voor toevoer van buitenlucht, - zet de airconditioning aan door op de toets A te drukken. Voorruit, zijruiten inzittenden.
A C H T E R Z I T P L A AT S E N III 3-deurs 5-deurs AUTOGORDELS ACHTER Berg de gespen van de gordels op door ze in de opening A te steken. 36 ACHTERZITPLAATSEN Neerklappen van de rugleuning in delen of als een geheel: Verricht deze handelingen met geopende achterklep, terwijl u achter de auto staat. Neerklappen van de rugleuning: - controleer of de autogordel zich naast de rugleuning bevindt, - plaats de hoofdsteunen in de laagste stand (zie «hoofdsteunen achterin»).
A C H T E R Z I T P L A AT S E N HOOFDSTEUNEN ACHTER De hoofdsteunen achter zijn verwijderbaar en kunnen in twee standen worden gezet: - omhoog, om ze te gebruiken. - omlaag, als ze niet worden gebruikt. Trek aan de hoofdsteun om hem omhoog te zetten. Druk op de blokkeerpal A en duw de hoofdsteun vervolgens omlaag om hem omlaag te zetten. III Verwijderen: - Kantel de rugleuning iets naar voren, - Zet de hoofdsteun in de hoogste stand, - Druk op de blokkeerpal A en trek de hoofdsteun gelijktijdig omhoog.
A C H T E R Z I T P L A AT S E N III ZIJRUITEN ACHTER (5-deurs) KINDERSLOT Trek aan de hendel en duw hem naar voren om de ruit open te zetten. Trek de hendel naar achteren en duw hem vast om de ruit te sluiten. Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen. Duw de knop 1 naar de buitenzijde van de auto. Controleer na het aanzetten van het contact altijd de stand van het kinderslot.
AIRBAGS Airbag aan passagierszijde uitschakelen In het belang van de veiligheid van het kind moet u te allen tijde de airbag van de passagiersstoel voorin uitschakelen, wanneer u op deze zitplaats een kinderzitje met de rug in de rijrichting plaatst. Doet u dit niet, dan loopt het kind het risico ernstig of dodelijk gewond te raken, wanneer de airbag afgaat. Steek bij afgezet contact de contactsleutel in de sleutelschakelaar 1 voor het uitschakelen van de passagiersairbag.
VEILIG VERVOEREN VA N K I N D E R E N III Kinderstoelen die bevestigd worden met de autogordel De volgende tabel, die conform de Europese wetgeving is opgesteld (Richtlijn 2000/3), toont per zitplaats van de auto op welke manier er een kinderzitje kan worden geplaatst dat vastgezet kan worden met de autogordel en dat universeel gehomologeerd is voor een bepaalde gewichtsklasse.
VEILIG VERVOEREN VA N K I N D E R E N III ISOFIX bevestigingspunten en ISOFIX bevestigingssystemen De achterstoelen (1) in uw auto zijn ieder afzonderlijk voorzien van reglementaire ISOFIX verankeringen. Deze plaatsen zijn goedgekeurd volgens de meest recente regelgeving inzake ISOFIX. Het gaat om drie ogen op elke zitplaats: - twee onderste ogen a en b, die zich tussen de rugleuning en het zitgedeelte bevinden. Zij bevinden zich op ongeveer 28 cm van elkaar.
VEILIG VERVOEREN VA N K I N D E R E N OVERZICHTSTABEL VOOR HET PLAATSEN VAN ISOFIX-KINDERZITJES. Deze tabel, die conform de Europese wetgeving is opgesteld (ECE 16), toont per zitplaats voorzien van ISOFIX bevestigingen, op welke manier er een kinderzitje kan worden bevestigd. Bij de universele en semi-universele ISOFIX kinderzitjes staat de ISOFIX lengtecategorie, aangeduid met de letter A of G, op het kinderzitje rechts van het ISOFIX logo.
VEILIG VERVOEREN VA N K I N D E R E N Wanneer een kinderzitje niet op de juiste wijze in de auto is gemonteerd, loopt het kind gevaar in geval van een aanrijding. ISOFIX bevestigingssystemen beperken het risico van een verkeerde montage. ISOFIX bevestigingssystemen staan garant voor een betrouwbare, stevige en snelle montage van een kinderzitje in uw auto. III Houd u in alle gevallen stipt aan de montagevoorschriften van de fabrikant van het kinderzitje.
COMFORT VOORZIENINGEN VOORIN 1. Zonneklep Beide zonnekleppen zijn voorzien van een afdekbaar make-upspiegeltje en een (parkeer) kaarthouder. III 2. Bergruimte 3. Open handschoenenkastje 4. Opbergvakken in de portieren Let er bij het openen van een portier op dat er geen voorwerpen uit de vakken steken. 5. 6. Bekerhouder 12-volts accessoirestekker (maximum120 W) Het stopcontact wordt gevoed vanaf de accessoirestand van de contactsleutel (1e stand).
COMFORT III VOORZIENINGEN IN HET ACHTERCOMPARTIMENT Hoedenplank Verwijderen: - maak de hoedenplank bij A los, - druk de hoedenplank vanaf de onderkant uit de bevestigingen, - licht de hoedenplank iets op en houd hem een beetje schuin om hem te verwijderen. U kunt de hoedenplank op de volgende manieren opbergen: - achter de achterzitplaatsen, - plat in de koffer.
AUTORADIO ALGEMENE FUNCTIES III AUDIO-INSTELLINGEN Aan/uit Druk, wanneer de contactsleutel in de stand voor accessoires staat of bij aangezet contact, op de toets A om de autoradio aan of uit te zetten. Wanneer de motor is afgezet, schakelt de radio automatisch binnen circa 30 minuten uit.
AUTORADIO Stereo-ontvangst Wanneer de autoradio een zender ontvangt die in stereo uitzendt, dan wordt het geluid automatisch in stereo weergegeven en verschijnt «ST» op het display. Mocht de ontvangst slechter worden, dan schakelt de radio automatisch over op mono-weergave. Radioweergave kiezen Druk op de toets D. Een frequentieband kiezen Door achtereenvolgens op de toets D te drukken, kunt u kiezen uit de frequentiebanden FM1, FM2, FM3 en AM.
AUTORADIO RDS-SYSTEEM III Gebruik van de zendervolgfunctie AF (alternatieve frequentie) op FM Dankzij het RDS-systeem (Radio Data System) kunt u hetzelfde radiostation blijven beluisteren, wat de frequentie ook maar is, waar u zich ook maar bevindt. De autoradio zoekt namelijk permanent naar de frequentie die de beste ontvangst biedt voor het door u beluisterde radiostation. Indien u verscheidene malen achtereen op de toets G drukt, zet u deze functie aan of uit.
AUTORADIO CD-SPELER Shuffle (RAND) Cd-speler kiezen Druk, na het kiezen van de cd-weergave, op de toets L. De tracks van de cd worden vervolgens in een willekeurige volgorde weergegeven. Bij nogmaals drukken op L worden de tracks weer weergegeven in de normale volgorde. De shuffle-functie wordt elke keer dat u het apparaat uitschakelt opgeheven. Zodra u een cd met het label naar boven in het apparaat steekt, schakelt het apparaat automatisch over op cd-weergave.
AUTORADIO CD-WISSELAAR III Versneld beluisteren CD-WISSELAAR (beschikbaar als accessoire) Deze bevindt zich onder de stoel van de voorpassagier en biedt plaats voor zes cd’s. Verwijder het magazijn van de cd-wisselaar vanaf de achterkant van de stoel om er cd’s in te plaatsen. Zorg ervoor dat het cd-label naar boven is gericht. Cd-wisselaar kiezen Druk op de toets C. Een cd kiezen Druk op de toets P of Q van de autoradio om de vorige c.q. volgende cd te kiezen.
O P E N E N VA N D E M O T O R K A P OPENEN VAN DE MOTORKAP Van binnenuit: trek, bij openstaand linker voorportier, hendel A onder het dashboard naar u toe. Van buitenaf: druk tegen de pal B en licht de motorkap op. IV Motorkapsteun Plaats de motorkapsteun om de motorkap open te houden. Sluiten Plaats, alvorens u de motorkap sluit, de motorkapsteun terug in de houder. Laat de motorkap zakken en laat hem op het laatst los zodat hij in het slot valt. Controleer of hij goed vergrendeld is.
BENZINEMOTOR IV 1 LITER BENZINEMOTOR 52 1. Reservoir koelvloeistof 5. Accu 2. Reservoir ruitensproeiers 6. Luchtfilter 3. Remvloeistofreservoir 7. Motoroliepeilstok 4. Zekeringkast 8.
DIESELMOTOR IV MOTOR 1,4 LITER HDi TURBO DIESEL 1. Reservoir koelvloeistof 5. Reservoir remvloeistof 2. Reservoir ruitensproeiers 6. Zekeringkast 3. Handopvoerpomp 7. Accu 8. Motoroliepeilstok 4. Luchtfilter 9.
NIVEAUS R a a d p l e e g h e t h o o f d s t u k « Vo o r z o r g s m a a t r e g e l e n » CONTROLE VAN DE NIVEAUS Olieniveau Controleer regelmatig het oliepeil en vul de olie, indien nodig, tussen twee olieverversingsbeurten bij. Controleer de olie met de oliepeilstok, terwijl de auto horizontaal staat en de motor koud is. Oliepeilstok IV De oliepeilstok bevat twee niveaustreepjes: A = maximum B = minimum Komt de olie voorbij het streepje A, raadpleeg dan een CITROËN erkend bedrijf.
INHOUD RESERVOIRS Ruitensproeiervloeistof 2,5 liter Type motor Hoeveelheid motorolie (in liters) (1) Motor 1i 3,2 Motor HDi 3,8 (1) Aftappen met vervangen oliefilter.
ACCU ACCU De accu opladen met een acculader: - neem de accupolen los, - houd u aan de instructies van de fabrikant van de acculader, - sluit de accu weer aan, te beginnen bij de (-)pool, - controleer of de polen en klemmen schoon zijn. Als ze gecorrodeerd zijn, dient u ze los te nemen en schoon te maken (witte of groene aanslag).
ZEKERINGEN ZEKERINGEN VERVANGEN De zekeringkasten bevinden zich in het dashboard en onder de motorkap naast de accu. Vervangen van een zekering Voordat u een zekering vervangt, dient u eerst de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen. Gebruik de speciale tang A die zich in de zekeringkast onder de motorkap bevindt. Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte (dezelfde kleur).
Z E K E R I N G TA B E L Zekeringen in het dashboard IV 58 Zekering N° Bescherming 1 10 A Remlichten, ABS, SensoDrive versnellingsbak 2 25 A Centrale ver- en ontgrendeling 3 20 A Ontdooien achterruit 4 7,5 A Achterlichten - Kentekenplaatverlichting - Instrumentenpaneel - Display 5 7,5 A Diagnoseaansluiting 6 7,5 A Mistachterlichten - Instrumentenpaneel - SensoDrive versnellingsbak 7 - 8 7,5 A ABS - Stuurbekrachtiging - Airconditioning - Koelventilator 9 10 A Achterlichten - Ce
ZEKERINGEN Zekeringkast motorruimte Maak het deksel los door rechts op de nok E te drukken om bij de zekeringen te komen. IV De tang A en de reservezekeringen B zijn aan de voorzijde van de zekeringkast bevestigd. Sluit na de werkzaamheden het deksel zorgvuldig.
Z E K E R I N G TA B E L Zekeringen onder de motorkap Zekering N° Bescherming 1 50 A SensoDrive transmissie - Koelventilator (diesel) 10 A Koplampen 20 A Koplampen met appèllichten 25 A ABS-computer 30 A ESP-computer 4 30 A Voeding contactslot 5 10 A Alarmverlichting - Signaleringen instrumentenpaneel - Knipperlichten 6 10 A Koplampen 7 15 A Snelheidsmeter - Plafondlamp - Autoradio - Instrumentenpaneel - Toerenteller (optioneel) 2 3 IV 8 15 A / 25 A Motormanagementcomputer benz
B R A N D S T O F TA N K E N Wanneer bij het tanken de brandstoftank vol raakt, slaat het tankpistool automatisch af. Nadat het tankpistool drie keer achter elkaar is afgeslagen, moet u beslist niet doorgaan met tanken, aangezien anders storingen kunnen ontstaan. Schroef na het tanken de dop goed op de tank, helemaal naar rechts, tot hij vastklikt. Hij wordt automatisch vergrendeld, zonder sleutel. Sluit de brandstoftankklep.
V E R VA N G E N VA N D E L A M P E N LAMPEN VERVANGEN Koplampen 1. Parkeerlicht 2. Richtingaanwijzers 3. Dimlicht/grootlicht V 62 Opmerking: bij bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtig weer), kan aan de binnenzijde van de lamp enige condensvorming optreden. Deze verdwijnt zodra de lampen enige tijd branden. 1. Parkeerlicht (W5 W) Draai de lamphouder A een kwartslag en verwijder deze. Vervang de lamp. 2.
V E R VA N G E N VA N D E L A M P E N V Achterlichten 1. Remlichten/achterlichten (P 21/5 W) 2. Richtingaanwijzers (P 21 W) 3.
V E R VA N G E N VA N D E L A M P E N Kentekenplaatverlichting (W 5 W) Steek uw hand onder de bumper. Draai de lamphouder een kwartslag en verwijder deze. Vervang de defecte lamp. V 64 Derde remlicht (4 lampen W 5 W) Draai de 2 schroeven A los. Verwijder de lichtunit door de twee lippen B naar binnen te drukken. Neem de stekker en de slang van de ruitensproeier achter los. Verwijder de lamphouder. Verwijder en vervang de defecte lamp.
V E R W I S S E L E N VA N E E N W I E L WIEL VERWISSELEN Parkeren van de auto Zet de auto, voor zover mogelijk, op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond. Trek de handrem aan, zet het contact af en schakel de eerste versnelling of de achteruit in (stand N bij de SensoDrive versnellingsbak). Toegang tot het reservewiel en de krik in de bagageruimte Verwijder de mat en de kunststof afdekplaat. Beschikbaar gereedschap Het volgende gereedschap bevindt zich in een houder in het reservewiel: 1.
V E R W I S S E L E N VA N E E N W I E L V 66 Lichtmetalen velgen Indien uw auto voorzien is van lichtmetalen velgen en een stalen reservewiel, dan is het normaal wanneer u tijdens de montage van dat reservewiel constateert dat de ringen van de wielbouten niet helemaal tegen de velg aankomen. Bij montage van het stalen reservewiel wordt gebruik gemaakt van het conische gedeelte van de wielbout (zie afbeelding).
S L E P E N , TA K E L E N Met oplichten (twee wielen op de grond) Het is raadzaam de auto met een takelgereedschap via de wielen op te lichten. Sleep de auto nooit aan de radiateurtraverse. SLEPEN VAN DE AUTO Het slepen van de auto met vier wielen op de grond en de versnellingshendel in de stand N (SensoDrive) is slechts mogelijk voor korte duur en over een korte afstand (afhankelijk van de ter plaatse geldende wettelijke bepaling).
ALGEMEEN Type motor 1i BVM 3deurs 1i BVMP 5deurs Inhoud brandstoftank 3deurs 5deurs 1,4 BVM 3deurs 5deurs Circa 35 liter Ongelode benzine RON 95 - RON 98 Toegestane brandstof Minimale draaicirkel tussen muren (in m) Diesel 9,9 Fiscaal vermogen Theoretische maximumsnelheid (km/uur) (in de hoogste versnelling) 4 4 3 157 157 154 Gewicht (kg) Ledig gewicht (MAV) Totaal toelaatbaar gewicht (MTAC) Maximaal toegestane belasting op achteras (CMAE AR) Totaal treingewicht (MTRA) VI 830 825 83
AFMETINGEN (in meters) A 2,340 B 3,436 C 0,650 D 0,445 E 1,405 F 1,415 G 1,630 H 1,470 I 1,855 VI 69
AFMETINGEN (in meters) VI 70 A 0,969/1,025 B 0,430 C 0,477 D 1,100 E 0,826 F 1,098 G 0,480
BRANDSTOFVERBRUIKSCIJFERS 1i BVM 1i BVMP 1,4 BVM Stadstraject (l/100 km) 5,5 5,5 5,3 CO2 -uitstoot (g/km) 129 129 138 90 km/uur (l/100 km) 4,1 4,1 3,4 CO2 -uitstoot (g/km) 97 97 90 Gemiddeld (l/100 km) 4,6 4,6 4,1 CO2 -uitstoot (g/km) 109 109 109 Type motor De brandstofverbruikscijfers zijn opgesteld volgens de Richtlijn 80/1268/CEE.
I D E N T I F I C AT I E IDENTIFICATIE VAN UW AUTO A. Typeplaatje. B. VIN-nummer. Dit nummer is gegraveerd op de traverse, onder de rechter voerstoel. C. Banden. De sticker C op de stijl van het linker voorportier, bij het slot, bevat de volgende informatie: - de bandenmaat, - de bandenspanning (controleer deze spanning minstens één keer per maand, terwijl de banden koud zijn). 3-deurs VI 72 Constructeursplaatje: 1 : Nummer Europese typegoedkeuring.