B E S T U U R D E R S P L A AT S , O V E R Z I C H T BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 26 39 38 37 36 35 34 33 32 31 18 16 17 27 28 29 30 25 19 24 20 23 21 22
11 Centraal bediende vergrendeling van portieren en koffer. 24 Sleutelschakelaar: • Inschakelen/uitschakelen airbag aan passagierszijde. 12 Instrumentenpaneel. 25 Ophanghaak voor een tas. 13 Bedieningsorganen: • Nulstelling van de dagteller. • Sterkte van de dashboardverlichting. • Weergave waarschuwingen en staat van functies. 26 Autoradio met cd-speler of radio met NaviDrive navigatiesysteem. Bedieningsorganen: • Verlichting. • Richtingaanwijzers. • Mistlampen. • Mistachterlichten.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 6 TOERENTELLER Weergave van de toerenteller (tijdens de inrijperiode: zie inrijden) en weergave van de ingeschakelde versnelling en de stand van de automatische versnellingsbak Bij het naderen van het maximumtoerental verandert de schermverlichting van oranje in rood, om aan te geven dat u in een hogere versnelling moet schakelen.
I N S T R U M E N T E N PA N E E L Weergave signaleringen Centraal display 1 Brandstofmeter 2 Actieradius 3 Dagteller 4 Commando’s van de snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer 5 Snelheidsmeter 6 Onderhoudsintervalindicator bij aanzetten van het contact en daarna de totaalkilometerteller 7 Controle motorolieniveau 8 Koelvloeistoftemperatuur Nulstelling van de dagteller Weergave waarschuwingen en staat van functies Weergave signaleringen Weerstand lichtsterkte dashboardsignaleringen Druk, terwijl d
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 8 S T U U R M E T VA S T E C E N T R A L E BEDIENINGEN Bedieningen van de snelheidsregelaar en de snelheidsbegrenzer Bedieningen optionele functies Controlelampen richtingaanwijzers en verlichting Claxon Bedieningen van het audiosysteem Bedieningen multifunctioneel display
S T U U R M E T VA S T E C E N T R A L E BEDIENINGEN Bedieningen van het audiosysteem Zie hoofdstuk IV of de gebruiksaanwijzing van uw NaviDrive 30/33 Selectie van de snelheidsregelaar of snelheidsbegrenzer Activeren van de snelheidsbegrenzer en uitschakelen / opnieuw inschakelen van de snelheidsregelaar en snelheidsbegrenzer Verlagen van de snelheid/ activeren van de snelheidsregelaar Verhogen van de snelheid/ activeren van de snelheidsregelaar Zoeken naar hogere frequenties Verhogen van het geluids
S T U U R M E T VA S T E C E N T R A L E BEDIENINGEN BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 10 Bedieningen optionele functies Verlichtingsweerstand dashboardsignaleringen 49 Opstarten van de spraakherkenning (Zie hoofdstuk IV of de gebruiksaanwijzing van uw NaviDrive) Bedieningen multifunctioneel display Recirculeren interieurlucht 84-86 Bevestiging van de gekozen functie of van de gewijzigde waarde Gesprek aannemen / beëindigen (Zie hoofdstuk IV of de gebruiksaanwijzing van uw NaviDrive) Scrollen in het Toe
CONTROLELAMPJES Controlelampen richtingaanwijzers en verlichting Richtingaanwijzer naar links Zie “Signalering” Richtingaanwijzer naar rechts Zie “Signalering” Wanneer de alarmverlichting aanstaat knipperen gelijktijdig alle richtingaanwijzers Parkeerlichten Zie “Signalering” Dimlichten Zie “Signalering” Als dit lampje brandt, duidt dit op een storing in de werking van de meedraaiende koplampen. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 12 CONTROLELAMPJES STOP-lampje Wanneer het lampje brandt, dient u onmiddellijk te stoppen en de motor af te zetten. Waarschuw een CITROËN erkend bedrijf. Tijdens het branden van dit lampje wordt het STOP-symbool weergegeven op het display.
Service-lampje Als zich een ernstige storing voordoet, brandt dit lampje permanent. Raadpleeg zo snel mogelijk een CITROËN erkend bedrijf. In geval het om een minder ernstige storing gaat, brandt het lampje maar tijdelijk. Raadpleeg indien nodig een CITROËN erkend bedrijf. Om er achter te komen waar de waarschuwingsmelding betrekking op heeft, raadpleegt u het waarschuwingenjournaal (zie hoofdstuk II) of de gebruiksaanwijzing van uw NaviDrive.
SIGNALERING BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 14 Richtingaanwijzers Linksaf: druk de hendel naar beneden. Rechtsaf: duw de hendel naar boven. Om van richting te veranderen, moet de hendel door de weerstand naar boven of beneden worden bewogen. De richtingaanwijzer wordt automatisch uitgeschakeld bij het terugdraaien van het stuur. Lichtsignaal / Waarschuwingssignaal Trek de hendel naar u toe. Het geven van een lichtsignaal is ook mogelijk bij afgezet contact.
SIGNALERING A 2 3 Om deze functie te activeren, dient u de bediening A in de stand 2 te zetten. Dek de lichtsterktesensor achter de binnenspiegel, zichtbaar vanaf de buitenkant van de voorruit, niet af. Draai ring A van u af. 4 Stadlichten aan Bediening van de verlichting 1 Wissen uit. 2 Automatisch branden 3 Parkeerlichten 4 Dimlichten / Grootlicht Alle lichten gedoofd Draai ring A van u af.
SIGNALERING BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 16 A Auto’s voorzien van MISTLICHTEN VOOR EN MISTLICHTEN ACHTER (ring A) Deze werken in combinatie met de parkeerlichten, het dimlicht en het grootlicht. Voor auto’s met mistachterlichten: - 1 keer naar voren: mistachterlichten aan. - 1 keer naar achteren: mistachterlichten uit. Voor auto’s met mistlampen vóór en achter: - 1 keer naar voren: mistlampen vóór gaan aan. - 2e keer naar voren: mistachterlichten gaan aan.
Stand I: de wissnelheid wordt, afhankelijk van de snelheid van de auto, automatisch geregeld. Stand 1 of 2: in de standen 2 en 3 valt de ruitenwissersnelheid automatisch terug wanneer de auto stilstaat. Om veiligheidsredenen worden de ruitenwissers pas 1 minuut na afzetten van het contact uitgeschakeld. Nadat het contact weer wordt aangezet, kan het systeem weer geactiveerd worden door: - de schakelaar in de 0-stand te zetten, - de schakelaar in de gewenste stand te zetten. Ruitenwissers voor 2 Snel wissen.
RUITENWISSER BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 18 B - Achterruitenwisser Uit B Interval-wissen. A A - Ruitensproeier voor Trek de hendel naar u toe om de ruitensproeier te bedienen. Tijdens het sproeien worden de ruitenwissers en ook de koplampsproeiers (als het dimlicht is ingeschakeld) bediend. Sproeien van de achterruit gevolgd door een aantal wisslagen. Inschakelen automatisch wissen Deze functie is actief als u in de achteruitversnelling schakelt, terwijl de voorruitenwissers in werking zijn.
A In hoogte verstellen van de gordel (5-deursuitvoering) De gordelgeleider dient zich op het midden van de schouder te bevinden (zie hoofdstuk GEBRUIKSVOORZORGEN). Voor het verstellen ervan drukt u op de bediening en schuift u het gordelverankeringspunt in de gewenste richting. Gordelbevestiging (3-deursuitvoering) Doe deel A omhoog en vergrendel het om de gordel op zijn plaats te houden als deze is losgemaakt.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 20 VOORSTOELEN 1 2 6 5 4 3 86
Met de hand te bedienen functies Hoofdsteun 1 Trek de hoofdsteun uit om deze in een hogere stand te zetten. Druk op de bediening en op de hoofdsteun om deze in een lagere stand te zetten. De instelling is correct wanneer de bovenkant van het hoofd zich op gelijke hoogte bevindt als de bovenkant van de hoofdsteun. De hoofdsteun is ook verstelbaar in hellingshoek. Druk op de ontgrendellip van de hoofdsteun en trek de steun omhoog om hem te verwijderen. N.b.: Rijd nooit zonder hoofdsteunen.
VOORSTOELEN BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 22 ELEKTRISCHE BEDIENINGEN Verstellen van de stoel qua hoogte, hellingshoek en lengterichting Verstelling van de rugleuning qua hellingshoek en lendensteun 1 2 de bediening 1 aan de voorkant op of druk deze neer om Licht de voorkant van het zitgedeelte op te lichten of te laten zakken. Licht de bediening 1 aan de achterkant op of druk deze neer om het zitgedeelte te verhogen of te verlagen.
1 2 M Vastleggen rijpositie-instellingen U kunt twee rijpositie-instellingen programmeren met behulp van de toetsen M/1 en M/2. Programmeren met behulp van de toetsen Het vastleggen van de instellingen met behulp van de toetsen op de zijkant van de stoel gaat als volgt: - draai de contactsleutel in de contactstand (2e stand ), - stel de stoel en de spiegels in, - druk op de toets M en vervolgens meteen op de toets 1 “eerste rijpositie” of op de toets 2 “tweede rijpositie”.
BINNENSPIEGEL BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 24 1 Binnenspiegel Met de pal aan de onderzijde van de spiegel kunt u een van de volgende twee instellingen kiezen: Dagstand: het palletje is niet zichtbaar. Nachtstand (tegen verblinding): het palletje is zichtbaar. 2 Binnenspiegel met automatische antiverblinding Hiermee wordt automatisch overgeschakeld van de dag- naar nachtstand. Om verblinding te voorkomen, wordt het spiegelglas automatisch donkerder wanneer er meer licht op valt.
BUITENSPIEGELS 2 Verstellen van de spiegels Deze voorziening werkt bij aangezet contact. Kies vanaf de bestuurdersplaats de betreffende buitenspiegel met de bediening 1. Stel vervolgens de gekozen spiegel in met behulp van de bediening 2. Het ontwasemen/ontdooien van de buitenspiegels is gecombineerd met het ontwasemen/ontdooien van de achterruit. Elektrisch inklappen Druk de bediening 1 naar achteren om de spiegels in de klappen. Wanneer u deze handeling herhaalt, klappen de spiegels weer uit.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 26 B E D I E N I N G VA N D E R U I T E N Antiklemvoorziening Een antiklemvoorziening stopt het sluiten van de ruit, mocht deze beweging gehinderd wordt door een obstakel: de ruit gaat dan weer open. Als de accu losgekoppeld is geweest of in geval van een storing, moet de antiklemfunctie weer opnieuw worden geïnitialiseerd: - Doe de ruit helemaal open met de bediening en sluit hem weer. De ruit gaat iedere keer een paar centimeter omhoog.
SNELHEIDSREGELAAR BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 30 4 3 A 1 2 Deze rijhulpvoorziening maakt het mogelijk te rijden met een door u gekozen constante snelheid zonder intrappen van het gaspedaal. Deze voorziening werkt pas vanaf een snelheid van 40 km/uur en alleen in de hoogste versnellingen. De bediening A van de snelheidsregelaar bevindt zich onder de bediening van de verlichting en signalering. N.b.: De informatie over de snelheidsregelaar wordt weergegeven in gebied A op het instrumentenpaneel.
4 3 1 2 De snelheidsregelaar wordt uitgeschakeld in de volgende gevallen - Intrappen van het rem- of koppelingspedaal. - Drukken op de toets 3. - In werking treden van de systemen ESP of ASR. Let op: de snelheidsregelaar werkt niet als de versnellingspook of selectiehendel in neutraal (stand N) staat. In deze gevallen verschijnt “OFF” in het gebied A op het instrumentenpaneel. De ingestelde snelheid blijft in het geheugen en wordt nog steeds op het display aangegeven.
SNELHEIDSBEGRENZER BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 32 3 4 A 1 2 Deze rijhulpvoorziening stelt u in staat een maximumsnelheid in te stellen. Deze moet hoger zijn dan 30 km/uur. De bedieningsorganen van de snelheidsbegrenzer bevinden zich op het stuurwiel. N.b.: de informatie met betrekking tot de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven in het gebied A op het instrumentenpaneel. Selecteren van de functie Draai de knop 1 in de stand “LIM”.
Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer Druk op de toets 3. Met deze handeling verschijnt de informatie “OFF” op het display. Deze handeling veroorzaakt niet het wissen van de geprogrammeerde maximumsnelheid; deze blijft in het gebied A op het instrumentenpaneel staan. Tijdelijke overschrijding van de maximumsnelheid Op elk willekeurig moment kunt u de ingestelde snelheid overschrijden door het gaspedaal volledig, voorbij het zware punt, in te trappen.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 34 ELEKTRONISCH BEDIENDE 6-VERSNELLINGSBAK Met de elektronisch bediende 6-versnellingsbak kunt u kiezen uit twee manieren van schakelen: - een modus voor automatisch schakelen, - een modus voor handmatig schakelen met twee bedieningsystemen: de flippers bij het stuur en de schakelhendel op de middenconsole. Voor elk van de twee schakelwijzen is ook nog een sportvariant beschikbaar, voor een meer dynamische rijstijl.
Starten en wegrijden In de achteruit schakelen - Om de motor te kunnen starten moet de schakelhendel in de stand N staan. Schakel alleen in de achteruitrijstand als de auto stilstaat. - Trap het rempedaal in. - Start de motor. - Zet bij draaiende motor de schakelhendel in de stand van uw keuze (R, A of M). - Controleer de ingeschakelde stand op de toerenteller.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 36 HILL HOLDER (met elektronisch bediende 6-versnellingsbak) Om het wegrijden op een helling te vergemakkelijken is uw auto uitgerust met een systeem waarmee de auto tijdelijk op zijn plaats kan worden gehouden. Hierbij worden de remmen even vastgehouden terwijl u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatst. Deze functie is alleen actief als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingedrukt en bij bepaalde hellingcondities.
A F S TA N D S B E D I E N I N G D A B C N.b.: het gelijktijdig gebruik van overige hoogfrequente apparatuur in de directe omgeving van de auto (bijvoorbeeld mobiele telefoons of huisalarm) kan de werking van de afstandsbediening tijdelijk verstoren. Wanneer de werking van de afstandsbediening permanent verstoord is, dient u deze te reïnitialiseren. (zie volgende bladzijde). Centrale ontgrendeling Met een korte druk op de bediening B kunt u de auto ontgrendelen.
A F S TA N D S B E D I E N I N G II 38 Follow-me-home verlichting Wanneer u op de toets C drukt, wordt de follow-me-home verlichting ingeschakeld (de parkeer- en dimlichten branden ongeveer een minuut en doven daarna automatisch). Wanneer u vóór het automatisch doven een tweede keer drukt, wordt de follow-me-home verlichting weer uitgeschakeld.
SLEUTELS Centrale vergrendeling met de sleutel Door een korte bediening met de sleutel wordt de auto vergrendeld. II Supervergrendeling: centrale vergrendeling met de sleutel Wanneer onmiddelijk daarna een tweede bediening plaatsvindt, wordt de supervergrendeling ingeschakeld. Vanaf dat moment is het openen van de portieren van zowel binnenuit als buitenaf niet meer mogelijk. Bij wat langer bedienen met de sleutel worden de ruiten gesloten.
CODE-KAART Als de auto van eigenaar wisselt, moet de codekaart aan de nieuwe eigenaar worden gegeven. Bewaar het kaartje op een veilige plaats. Bewaar dit kaartje zorgvuldig: laat het nooit in de auto liggen. II Bij de auto is een vertrouwelijke kaart geleverd. Deze kaart heeft een verborgen toegangscode waarmee een CITROËN erkend bedrijf onderhoud kan verrichten aan de elektronische startbeveiliging.
ANTI-INBRAAKALARM A 2 B 1 Het is mogelijk dat uw auto voorzien is van een ANTIINBRAAKALARM. Dit garandeert: • Een inbraakbeveiliging via sensoren op de opengaande delen (portieren, achterklep, motorkap) en op de elektrische voeding. • Een interieurbeveiliging via ultrasone sensoren (bewegingsmelders in het interieur). U kunt deze uitschakelen via de schakelaar 1 op het dashboard.
ANTI-INBRAAKALARM II WERKING VAN HET ALARM Check eerst of alle portieren, de achterklep en het schuifdak correct gesloten zijn. U schakelt de alarminstallatie in door de toets A van de afstandsbediening in te drukken. De inbraakbeveiliging wordt 5 seconden na het inschakelen van de alarminstallatie actief, de interieurbeveiliging na 45 seconden.
S T U U R S L O T - C O N TA C T - S TA R T M O T O R • S: Stuurslot Om de stuurinrichting van het slot te halen, dient u het stuurwiel iets te bewegen terwijl u zonder te forceren de sleutel in het contact omdraait. II • M: Contact Afhankelijk van de uitvoering van uw auto moeten de volgende lampjes eveneens tijdelijk gaan branden: ESP-lampje, emissie, ABS, airbags, uitgeschakelde frontairbag aan passagierszijde, handrem, STOP-lampje, SERVICE-lampje en minimum brandstofvoorraad.
S T U U R S L O T - C O N TA C T S TA R T M O T O R II Stuurslot S: Verdraai, na het verwijderen van de sleutel uit het contact, het stuur iets, tot de stuurinrichting wordt vergrendeld. De sleutel kan alleen verwijderd worden in de stand S. M: Contactstand. De stuurinrichting is ontgrendeld (draai de sleutel in de stand M en beweeg daarbij eventueel het stuurwiel iets). D: Startstand Voor starten en afzetten van de motor, Zie “Starten”.
S T U U R S L O T - C O N TA C T S TA R T M O T O R II Stuurslot S: Verdraai, na het verwijderen van de sleutel uit het contact, het stuur iets, tot de stuurinrichting wordt vergrendeld. De sleutel kan alleen verwijderd worden in de stand S. M: Contactstand. De stuurinrichting is ontgrendeld (draai de sleutel in de stand M en beweeg daarbij eventueel het stuurwiel iets). D: Startstand Voor starten en afzetten van de motor, Zie “Starten”.
S TA R T E N Handgeschakelde versnellingsbak - Alvorens u de motor start, dient u zich ervan te vergewissen dat de versnellingshendel in de vrijstand staat - Kom niet aan het gaspedaal. - Voor dieselmotoren: draai de sleutel in de startstand M. Indien het voorgloeilampje brandt, wacht dan tot dit gedoofd is. - Stel de startmotor in werking door de sleutel door te draaien (niet langer dan tien seconden). - Trap bij temperaturen beneden de 0°C het koppelingspedaal in om het starten te vergemakkelijken.
I N S T R U M E N T E N PA N E E L II Bij aanzetten van het contact verschijnen op het display de volgende signaleringen: - de onderhoudsintervalindicator, de olieniveaumeter en de dagkilometerteller, - vervolgens worden alleen de dag- en de totaalkilometerteller weergegeven. Indicator motorolieniveau Wanneer het contact wordt aanzet, wordt de onderhoudsintervalindicator enkele seconden verlicht. Vervolgens wordt gedurende enkele seconden het motorolieniveau aangegeven.
O N D E R H O U D S I N T E R VA L I N D I C AT O R Deze meter informeert u wanneer de volgende voorgeschreven onderhoudsbeurt dient plaats te vinden. De informatie wordt bepaald op basis van de volgende twee factoren: het aantal afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt. Werking Bij het aanzetten van het contact wordt op het display het aantal kilometers getoond dat nog verreden kan worden tot de volgende onderhoudsbeurt. (in duizenden en honderden kilometers).
O N D E R H O U D S I N T E R VA L I N D I C AT O R II Onderhoudsinterval Indien uw auto onder bijzonder zware omstandigheden wordt gebruikt, dient u zich te houden aan het onderhoudsprogramma voor “zware gebruiksomstandigheden”, waarbij kortere onderhoudsintervallen worden gehanteerd (zie Onderhoudsboekje). 1 Nulstelling Een CITROËN erkend bedrijf voert deze handeling uit na elke onderhoudsbeurt.
I N S T R U M E N T E N PA N E E L II C B Sterkte van de dashboardverlichting De dashboardverlichting gaat branden zodra de koplampverlichting wordt aangezet. Vervolgens brandt de verlichting van: - het instrumentenpaneel - de displays - de toerenteller U kunt de lichtsterkte instellen met behulp van het stelwieltje A of door op B te drukken, tot de maximale lichtsterkte is bereikt. Door de knop los te laten en opnieuw in te drukken kunt u vervolgens de lichtsterkte beperken tot het minimum.
M U LT I F U N C T I O N E E L D I S P L AY Display A II 1 2 3 E De bestuurder wordt geadviseerd de hieronder beschreven functies niet te bedienen tijdens het rijden. 1 - Tijd. 2 - Datum en weergaveveld 3 - Buitentemperatuur Wanneer de buitentemperatuur tussen de +3°C et -3°C ligt, wordt de temperatuur knipperend weergegeven (kans op gladheid). N.b.: de weergegeven buitentemperatuur kan hoger zijn dan de werkelijke temperatuur als de auto in de zon geparkeerd staat.
M U LT I F U N C T I O N E E L D I S P L AY Display A 1 2 3 PERSOONLIJKE INSTELLINGEN en CONFIGUREREN Aan/uitzetten van de automatische werking van de achterruitenwisser bij schakelen in de achteruitversnelling: - Druk op A. - Kies met behulp van B het submenu om uw auto te voorzien van persoonlijke instellingen of om uw auto te configureren. Bevestig uw keuze met een druk op C. - Kies de achterruitenwisser met B. - Het systeem geeft de geactiveerde of niet-geactiveerde staat van een functie aan.
M U LT I F U N C T I O N E E L D I S P L AY Display A II E A E C C B B D Weergave van het waarschuwingenjournaal: - Druk op A. - Kies met behulp van B het submenu met de opties. Bevestig uw keuze door twee keer op C te drukken. Let op: u kunt het weergeven onderbreken met E. Bevestig dit door op C te drukken. Waarschuwingen die eerder zijn gedaan voor situaties die nog steeds niet zijn opgelost, verschijnen van tijd tot tijd opnieuw. Om een weergegeven waarschuwing te wissen, drukt u op de toets D.
BOORDCOMPUTER Displayuitvoering A Actieradius Hiermee wordt het aantal kilometers uitgedrukt dat nog verreden kan worden met de in de brandstoftank nog resterende hoeveelheid brandstof. Indien de afstand die nog kan worden afgelegd kleiner is dan circa 25 km, worden slechts drie streepjes getoond. Na de nulstelling van de computer is de informatie over de actieradius pas betrouwbaar na een bepaalde gebruikstijd.
M U LT I F U N C T I O N E E L D I S P L AY Display C 1 2 E De bestuurder wordt geadviseerd de hieronder beschreven functies niet te bedienen tijdens het rijden. 1 - Tijd. 2 - Buitentemperatuur 3 - Datum en Weergaveveld Wanneer de buitentemperatuur tussen de +3°C et -3°C ligt, wordt de temperatuur knipperend weergegeven (kans op gladheid). Bedieningsorganen: A - Toegang tot het “Hoofdmenu” B - Scrollen door de displaymenu’s.
M U LT I F U N C T I O N E E L D I S P L AY Display C II 54 BOORDCOMPUTER Kiezen van de af te leggen afstand met de boordcomputer: - Druk op A. - Kies met B de icoon van de boordcomputer en bevestig uw keuze door op C te drukken. - Kies invoeren afstand met B en bevestig uw keuze door op C te drukken. - Kies voor het instellen van de afstand het cijfer, dat u wijzigt met behulp van B. Bevestig uw keuze door op C te drukken. - Stel met B de waarde in en bevestig uw keuze door op C te drukken.
M U LT I F U N C T I O N E E L D I S P L AY Display C E A E C D C B B D Instellen van de sterkte van de displayverlichting: - Druk op A. - Kies met B de icoon “Persoonlijke instellingen-Configuratie” en bevestig uw keuze door op C te drukken. - Kies de configuratie van de display met B en bevestig uw keuze door op C te drukken. - Kies de lichtsterkte en bevestig uw keuze door op C te drukken. - Kies met B en bevestig met C de normale of omgekeerde weergave.
BOORDCOMPUTER Displayuitvoering A Actieradius Hiermee wordt het aantal kilometers uitgedrukt dat nog verreden kan worden met de in de brandstoftank nog resterende hoeveelheid brandstof. Indien de afstand die nog kan worden afgelegd kleiner is dan circa 25 km, worden slechts drie streepjes getoond. Na de nulstelling van de computer is de informatie over de actieradius pas betrouwbaar na een bepaalde gebruikstijd.
M U LT I F U N C T I O N E E L D I S P L AY M O N O C H R O O M N AV I D R I V E D I S P L AY II 1 2 3 4 A E De bestuurder wordt geadviseerd de hieronder beschreven functies niet te bedienen tijdens het rijden. 1 - Tijd 2 - Telefoon 3 - Weergaveveld 4 - Buitentemperatuur Wanneer de buitentemperatuur tussen de +3°C et -3°C ligt, wordt de temperatuur knipperend weergegeven (kans op gladheid). N.b.
BOORDCOMPUTER Displayuitvoering A Actieradius Hiermee wordt het aantal kilometers uitgedrukt dat nog verreden kan worden met de in de brandstoftank nog resterende hoeveelheid brandstof. Indien de afstand die nog kan worden afgelegd kleiner is dan circa 25 km, worden slechts drie streepjes getoond. Na de nulstelling van de computer is de informatie over de actieradius pas betrouwbaar na een bepaalde gebruikstijd.
M U LT I F U N C T I O N E E L D I S P L AY K L E U R E N D I S P L AY N AV I D R I V E 1 2 3 4 5 A E De bestuurder wordt geadviseerd de hieronder beschreven functies niet te bedienen tijdens het rijden. 1 - Buitentemperatuur 2 - Lijst 3 - Datum 4 - Telefoon 5 - Tijd. Wanneer de buitentemperatuur tussen de +3°C et -3°C ligt, wordt de temperatuur knipperend weergegeven (kans op gladheid). N.b.
BOORDCOMPUTER Displayuitvoering A Actieradius Hiermee wordt het aantal kilometers uitgedrukt dat nog verreden kan worden met de in de brandstoftank nog resterende hoeveelheid brandstof. Indien de afstand die nog kan worden afgelegd kleiner is dan circa 25 km, worden slechts drie streepjes getoond. Na de nulstelling van de computer is de informatie over de actieradius pas betrouwbaar na een bepaalde gebruikstijd.
BOORDCOMPUTER II Voor de weergave en de selectie van de diverse gegevens drukt u enkele keren kort op het uiteinde van de voorruitenwisserbediening. Bij de displays C en Navidrive kunt u met één druk op “Mode” de informatie van de boorcomputer permanent laten weergeven. Om de boordcomputer te resetten, drukt u enkele seconden op het uiteinde van de schakelaar op het moment dat de betreffende informatie wordt getoond.
BOORDCOMPUTER Displayuitvoering A Actieradius Hiermee wordt het aantal kilometers uitgedrukt dat nog verreden kan worden met de in de brandstoftank nog resterende hoeveelheid brandstof. Indien de afstand die nog kan worden afgelegd kleiner is dan circa 25 km, worden slechts drie streepjes getoond. Na de nulstelling van de computer is de informatie over de actieradius pas betrouwbaar na een bepaalde gebruikstijd.
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK II 60 5-versnellingsbak 6-versnellingsbak Achteruitrijstand Schakel nooit in de achteruitversnelling als de auto (nog) niet geheel stilstaat. Schakel rustig om “kraken” tijdens het schakelen te voorkomen. Achteruitrijstand Trek de ring A omhoog om in de achteruitversnelling te kunnen schakelen. Schakel nooit in de achteruitversnelling als de auto (nog) niet geheel stilstaat. Schakel rustig om “kraken” tijdens het schakelen te voorkomen.
ELEKTRONISCH BEDIENDE ZES-VERSNELLINGSBAK ALGEMEEN II Met de elektronisch bediende zes-versnellingsbak kunt u kiezen uit twee manieren van schakelen: - een modus voor automatisch schakelen, - een modus voor handmatig schakelen met twee bedieningsystemen: de flippers (1) bij het stuur en de schakelhendel (2) op de middenconsole. Voor elk van de twee schakelwijzen is ook nog een sportvariant beschikbaar, voor een meer dynamische rijstijl.
ELEKTRONISCH BEDIENDE ZES-VERSNELLINGSBAK ALGEMEEN Als de schakelhendel niet in de stand N staat, knippert de signalering “N” op de toerenteller. Als het rempedaal niet is ingetrapt, knippert de signalering “voet op rempedaal” op het instrumentenpaneel. In beide gevallen zal de motor niet starten; herhaal de bovenstaande procedure. II Starten en wegrijden - Om de motor te kunnen starten moet de schakelhendel in de stand N staan.
ELEKTRONISCH BEDIENDE ZES-VERSNELLINGSBAK ALGEMEEN Automatische stand Handmatig schakelen in een vooruitversnelling Stand van de schakelhendel voor handmatig schakelen: - duw de schakelhendel naar voren om in een hogere versnelling te schakelen, - trek de schakelhendel naar u toe om in een lagere versnelling te schakelen. De motor kan alleen gestart worden wanneer u het rempedaal intrapt terwijl de schakelhendel in de stand N staat.
ELEKTRONISCH BEDIENDE ZES-VERSNELLINGSBAK A U T O M AT I S C H E S TA N D II De automatische stand kiezen Zet de versnellingsbak in de stand A. De signalering “AUTO” verschijnt op de toerenteller om de gekozen stand te bevestigen. De versnellingsbak schakelt nu automatisch, dus zonder uw ingrijpen. De versnellingsbak kiest steeds de stand die het best past bij de volgende factoren: - rijstijl, - wegdek.
ELEKTRONISCH BEDIENDE ZES-VERSNELLINGSBAK “ H A N D B E D I E N D E ” S TA N D Opmerkingen: Wanneer u remt of langzamer gaat rijden, schakelt de versnellingsbak automatisch in een lagere versnelling. Bij gebruik van de handbediende stand hoeft u het gaspedaal niet los te laten tijdens het schakelen. U kunt alleen in een andere versnelling schakelen als het toerental dat toelaat.
A U T O M AT I S C H E V E R S N E L L I N G S B A K II Schakelhendel van de automatische versnellingsbak - Parkeerstand (Stand P) - Achteruitrijstand (Stand R) - Vrijstand (Stand N) - De automatische versnellingsbak biedt u de volgende keuzes: - Werking volgens het autoadaptieve principe, waarbij het schakelen automatisch op uw rijstijl wordt afgestemd. (Stand D) - Werking in de handbediende sequentiële stand, waarbij het schakelen handmatig, d.m.v. het kort bewegen van de hendel naar + of - gebeurt.
A U T O M AT I S C H E V E R S N E L L I N G S B A K Gebruik van de automatische versnellingsbak II Parkeerstand Schakel in stand P verplaatsten. Wacht In deze stand zijn selectiehendel in de Het starten van de motor is alleen mogelijk met de schakelhendel in de stand P of N. Een veiligheidsvoorziening zorgt ervoor dat het starten vanuit een andere stand niet mogelijk is.
A U T O M AT I S C H E V E R S N E L L I N G S B A K II Automatische vooruitversnelling De versnellingsbak kiest steeds de stand die het best past bij de volgende factoren: - rijstijl - wegdek - belading van de auto De versnellingsbak werkt in zo’n geval volgens het auto-adaptatieve principe, d.w.z. zonder ingrijpen van de bestuurder.
A U T O M AT I S C H E V E R S N E L L I N G S B A K Werking in de automatische stand Sport of Sneeuw Kies de gewenste rijstijlstand: II - Normaal, voor het rijden onder normale omstandigheden: de lampjes in deze stand gedoofd. en zijn - Sport, voor een sportief rijgedrag met het accent op prestaties en optrekken. - Sneeuw, voor een voorzichtige rijstijl, afgestemd op gladde wegen.
REMMEN II Handrem Trek de handrem aan wanneer u de auto parkeert. Trek hem extra stevig aan als u de auto op een helling parkeert. Om het aantrekken van de handrem te vergemakkelijken, wordt geadviseerd gelijktijdig het rempedaal in te trappen. Schakel onder alle omstandigheden als voorzorgsmaatregel de eerste versnelling in. Zet, indien uw auto voorzien is van een automatische versnellingsbak, de versnellingspook in de parkeerstand (P). Draai op steile hellingen de wielen naar de trottoirrand.
REMMEN ABS Anti-blokkeersysteem Dit systeem vergroot de veiligheid en voorkomt het blokkeren van de wielen bij een noodstop en op gladde Zo blijft de auto bestuurbaar. Alle belangrijke onderdelen van het systeem worden voor en tijdens het rijden door een elektronisch systeem gecontroleerd. Bij het aanzetten van het contact gaat het ABS-controlelampje even branden, na enkele seconden moet dit lampje weer uitgaan.
DYNAMISCHE S TA B I L I T E I T S C O N T R O L E II Dynamische stabiliteitscontrole (ESP) en tractiecontrole (ASR) Deze systemen dienen als aanvulling op het ABS. Is er een verschil tussen de door de auto gevolgde baan en de door de bestuurder gewenste, dan grijpt het ESP-systeem automatisch in door het afremmen van een of meer van de wielen of door het afremmen op de motor, teneinde de auto in de gewenste baan te leiden.
R O E T F I LT E R D I E S E L M O T O R Als aanvulling op de katalysator draagt dit filter actief bij tot een vermindering van de uitstoot van onverbrande, vervuilende deeltjes. Het verhindert op die manier de uitstoot van zwarte rook. II Verstopt roetfilter Deze waarschuwing duidt op het begin van een verzadigd roetfilter (veelvuldige stadsritten: lage snelheid, filerijden…).
L A N E D E PA R T U R E WA R N I N G Werking: Wanneer u bij snelheden van boven de 80 km/uur een wegmarkering overschrijdt, wordt u gewaarschuwd door trillingen onder uw stoel: - aan rechterzijde, wanneer u een streep rechts van de auto overschrijdt, - an linkerzijde, wanneer u een streep links van de auto overschrijdt. Deze functie waarschuwt niet wanneer u uw richtingaanwijzer gebruikt evenals gedurende de eerste twintig seconden na uitschakelen van de richtingaanwijzer.
MEEDRAAIENDE KOPLAMPEN Deze functie is gekoppeld aan Xenon-koplampen. Bij ontstoken grootlicht of dimverlichting volgt de lichtbundel de rijrichting. De kwaliteit van de verlichting in de bocht wordt er substantieel door verbeterd. II Functie geactiveerd Functie uitgeschakeld Activeren / Uitschakelen Deze functie kan worden geactiveerd c.q. uitgeschakeld in het “Hoofdmenu”. Zie “Multifunctionele displays”.
PA R K E E R H U L P Activeren / Uitschakelen U kunt de parkeerhulp aan- of uitzetten door op 1 te drukken. Wanneer de parkeerhulp uitgeschakeld is, brandt het lampje. De in- c.q. uitgeschakelde stand wordt vastgelegd bij afzetten van de motor. II 1 In de voor- en achterbumper van uw auto bevinden zich afstandssensoren.
PA R K E E R H U L P Werking: - Wanneer u de achteruitversnelling inschakelt, wordt u door een kort signaal gewaarschuwd dat het systeem actief is. Het silhouet van uw auto wordt weergegeven op het display. Obstakels die zich voor of achter de auto bevinden, kunnen op deze wijze worden gedetecteerd.
OPENEN EN SLUITEN III Vergrendelen van binnenuit Wanneer alle portieren dicht zijn en u op de toets A drukt, kunt u de auto centraal vergrendelen of ontgrendelen. Het openen van de portieren van binnenuit blijft mogelijk. Indien een van de portieren niet of niet goed gesloten is, vindt geen centrale vergrendeling plaats. Het controlelampje van de bediening A signaleert een van de volgende drie toestanden: - Het knippert wanneer de opengaande delen vergrendeld zijn bij stilstaande auto en afgezette motor.
OPENEN EN SLUITEN B A Achterklep Openen van buitenaf Druk van onderen tegen de ontgrendelbediening A tussen de kentekenplaatlichten. Antidiefstalbeveiliging In alle gevallen zal de achterklep automatisch worden vergrendeld zodra de auto harder dan 10 km/uur rijdt. De achterklep wordt weer ontgrendeld wanneer een portier wordt geopend of wanneer u de interieurvergrendel ingstoets bedient.
V E N T I L AT I E - V E R WA R M I N G AIRCONDITIONING III 80
V E N T I L AT I E - V E R WA R M I N G AIRCONDITIONING Luchtinlaat Let erop dat het luchtinlaatrooster onder de voorruit niet verstopt raakt (dorre bladeren of sneeuw). Mocht u voor het wassen van uw auto een hogedrukspuit gebruiken, zorg er dan voor dat er zo weinig mogelijk water in het luchtinlaatrooster terecht komt.
V E N T I L AT I E - V E R WA R M I N G HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING Bedieningspaneel III N.b.: zorg ervoor dat u niet de stand voor recirculeren van de interieurlucht gebruikt. 1 - Instellen van de luchtverdeling Ontwaseming - Ontdooiing. Luchtstroom naar de voorruit en de voorportierruiten. Luchtstroom langs de voorruit en de voorportierruiten en naar de voeten van de inzittenden. Luchtstroom naar de voeten van de vooren achterpassagiers. Luchtstroom recht van voren.
V E N T I L AT I E - V E R WA R M I N G HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING 5 - Achterruitverwarming De achterruitverwarming kan alleen werken bij draaiende motor. Wanneer u op de toets 5 drukt, schakelt u de achterruitverwarming in, waarmee, afhankelijk van de uitvoering, ook de spiegelverwarming in werking wordt gesteld. Het lampje brandt. De achterruitverwarming dooft na verloop van tijd automatisch om een overmatig stroomverbruik te voorkomen.
AUTOMATISCH GEREGELDE AIRCONDITIONING MET INDIVIDUELE BEDIENING Bedieningspaneel 2 - Automatische werking Dit is de normale gebruiksstand. Wanneer u op deze toets drukt en A/C en AUTO op het display worden weergegeven, worden de volgende vijf functies automatisch en afhankelijk van de ingestelde temperatuur geregeld: - Luchttoevoer - Interieurtemperatuur - Luchtverdeling - Airconditioning - Recirculatie van de interieurlucht.
AUTOMATISCH GEREGELDE AIRCONDITIONING MET INDIVIDUELE BEDIENING De weergave HI (high) staat voor de maximuminstelling van de verwarmingstemperatuur (27 graden). De weergave LO (low) staat voor een maximuminstelling van de airconditioning (15 graden). Opmerkingen: - Het is mogelijk dat bij het instappen in de auto de interieurtemperatuur veel hoger of lager ligt dan de gewenste temperatuur.
AUTOMATISCH GEREGELDE AIRCONDITIONING MET INDIVIDUELE BEDIENING 8 - Snelheid van de luchtstroom Regeling van de aanjagersnelheid Druk op de toets: Verhogen. III Verlagen. 10 - Ontdooien - ontwasemen achterruit Tijdens de werking brandt het lampje en wordt het symbooltje van de functie weergegeven op het display. In deze stand kan de achterruit snel ontwasemd of ontdooid worden. De achterruitverwarming gaat na verloop van tijd automatisch uit om overmatig stroomverbruik te voorkomen.
A C H T E R Z I T P L A AT S E N Om de hoofdsteunen te laten zakken, drukt u op de ontgrendelbediening. Om ze te verwijderen, trekt u ze omhoog tot de aanslag en drukt u vervolgens op de ontgrendelbediening. Armleuning achter Klap de armleuning neer om de opbergvoorziening in de rugleuning te kunnen bereiken. Licht de klep op. De opbergvoorziening bevat een bergvak, twee bekerhouders en twee pennenhouders.
A C H T E R Z I T P L A AT S E N 1 2 III A Neerklappen van de rugleuning Zet de hoofdsteunen in de opbergstand of laagste stand. Druk op de bediening A aan het uiteinde van de rugleuning en klap de rugleuning helemaal voorover. De rugleuning van de achterbank is in twee delen neerklapbaar. Let er bij het terugklappen van de rugleuning op dat deze goed vergrendeld is. 88 Neerklapbare achterbank Licht de zitting aan de voorkant op (pijl 1) en klap deze tegen de rugleuningen van de voorstoelen (pijl 2).
AIRBAG Het is mogelijk de airbag aan passagierszijde buiten werking te stellen. Uitgeschakelde airbag aan passagierszijde Als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voorin plaatst, moet u de frontairbag aan passagierszijde uitschakelen. Dat gaat zo: - Steek bij afgezet contact de sleutel in de sleutelschakelaar A, die zich in het handschoenenkastje bevindt. - Draai de sleutel in de stand “OFF” om de airbag uit te schakelen.
KINDERSLOT Let op: wanneer deze functie actief is, brandt het lampje en wordt er een melding weergegeven. III Bij aanzetten van het contact brandt het lampje; het dooft ongeveer tien seconden na het starten van de motor. Handbediend Steek de autosleutel in de rode sleuf en draai hem vervolgens rond om het kinderslot op het achterportier te activeren. Wanneer de handbediende beveiliging aan staat, staat het nokje in horizontale stand.
KINDERBEVESTIGINGSMIDDELEN KINDERZITJES die bevestigd worden met de autogordel De volgende tabel, die conform de Europese wetgeving is opgesteld (Richtlijn 2000/3), toont per zitplaats van de auto op welke manier er een kinderzitje kan worden geplaatst dat vastgezet kan worden met de autogordel en dat “universeel” gehomologeerd is voor één of meer gewichtsklassen.
KINDERBEVESTIGINGSMIDDELEN III b ISOFIX bevestigingspunten en ISOFIX systemen Uw auto is goedgekeurd volgens de meest recente regelgeving inzake ISOFIX. De achterzitplaatsen aan raamzijde zijn voorzien van reglementaire ISOFIX verankeringen. Het gaat om 3 ogen op elke zitplaats: - 2 onderste ogen a en b, die zich tussen de rugleuning en het zitgedeelte bevinden. Zij bevinden zich op ongeveer 28 cm van elkaar.
KINDERBEVESTIGINGSMIDDELEN b a Het ISOFIX kinderstoeltje dat is goedgekeurd voor uw auto, is RÖMER Duo ISOFIX: Het is te koop bij een CITROËN erkend bedrijf. Het is voorzien van een bovenste gordelgedeelte en is goedgekeurd als universeel ISOFIX kinderzitje. Wanneer het stoeltje achterin wordt gemonteerd, moet de betreffende voorstoel zo zijn ingesteld dat de voetjes van het kind de rugleuning van de voorstoel niet raken.
BINNENVERLICHTING 1 - Leesspots Wanneer u een van de schakelaars bedient, gaat de corresponderende spot aan of uit. De verlichting werkt niet bij afgezet contact en evenmin in de economystand. III 2 - Plafondlampen voor en achter In deze stand gaat de verlichting branden bij het openen van een portier of de achterklep. In deze stand is de verlichting uitgeschakeld en permanent gedoofd. De leesspots voorin zijn uitgeschakeld. In deze stand brandt de verlichting permanent.
BINNENVERLICHTING III Verlichting handschoenenkastje De verlichting gaat automatisch aan wanneer de klep wordt geopend. De verlichting werkt niet bij afgezet contact. Kofferverlichting De kofferbakverlichting gaat aan bij het openen van de achterklep. Drempelverlichting Hiermee wordt tevens het voetencompartiment verlicht.
COMFORT IN DE AUTO III Handschoenenkastje Openen: trek aan de greep en laat de klep zakken. Het handschoenenkastje bevat: - Opbergruimte voor een pen, een bril en een creditcardformaat pasje. - Drie stekkers voor het aansluiten van audio/video-apparatuur. - Een luchttoevoeropening A die handmatig kan worden afgesloten.
COMFORT IN DE AUTO III Bergvakken in de voorportieren en de zijpanelen achter Bergvakken in de middenconsole voor Opbergnetten 97
COMFORT IN DE AUTO III Zonneklep Klap de zonneklep neer om te voorkomen dat u verblind wordt door de zon. Schijnt de zon van opzij via de portierruiten naar binnen, maak dan de zonneklep bij de binnenspiegel los en klap hem naar de zijruit toe om. De zonneklep aan zowel passagiers- als bestuurderszijde is voorzien van een afdekbaar spiegeltje. Zonneklep met make-upspiegel met verlichting De verlichting gaat automatisch aan wanneer u het afdekklepje opent bij aangezet contact.
COMFORT IN DE AUTO III Sigarenaansteker Functie beschikbaar bij aangezet contact. Druk op de knop en wacht tot de aansteker naar buiten komt. De aansteker komt iets naar boven, zodat u hem gemakkelijker kunt uitnemen. 12-volts accessoirestekker (Maximumvermogen: 150 Watt) Functie beschikbaar bij aangezet contact. Deze bevindt zich op de middenconsole. Asbak Openen: licht de klep op. Asbak legen: licht de achterkant op en trek de asbak naar u toe.
KOFFER III 100 Sjorogen Gebruik de twee zijbevestigingen achterin en de zes sjorogen op de koffervloer en de rugleuning van de achterbank voor het bevestigen van uw bagage. In verband met de veiligheid in geval van sterk afremmen is het verstandig zware bagage in de kofferruimte zo dicht mogelijk tegen de rugleuning van de achterbank te plaatsen.
KOFFER III Kofferhaak Verwijderen hoedenplank (3-deursuitvoering) - Maak de koorden los. - Licht de plank iets op en trek eraan, terwijl u hem iets schuin houdt. Verwijderen hoedenplank (5-deursuitvoering) - Maak de koorden los. - Licht de plank iets op en trek eraan.
PA R F U M E U R A III 1 De parfumeur bevindt zich rechts van het middelste ventilatierooster. U kunt de aanvoer van geparfumeerde lucht stopzetten of regelen met het stelwieltje 1. N.b.: De middelste ventilatieroosters moeten geopend zijn. 102 A Voor het aanbrengen van een patroon verwijdert u de houder A boven op de patroonkop en brengt u de patroon aan in het systeem. Om de patroon uit te nemen, verwijdert u de houder A van de nieuwe patroon die u op de te verwijderen patroon zet.
R A D I O A A N S L U I T I N G - M O N TA G E VA N D E L U I D S P R E K E R S III Optie CITROËN autoradio: Zie de gebruiksaanwijzing bij de boorddocumentatie. Radioinbouwruimte Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. Montage van de luidsprekers voor en achter Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. In het dashboard Op beide uiteinden van het dashboard bevindt zich een luidspreker.
RDS RADIO/CD-SPELER MET CD-WISSELAAR A B C D E F G H I J K IV R Q P O N M L 1 2 12 3 4 5 11 6 7 8 9 104 10 S
TOETSENBEDIENING AAN/UIT. volume regelen. A B cd uitwerpen. C cd-lade. D keer indrukken: Bron selecteren (radio, cd, cdSOURCE Een wisselaar). E Kort indrukken: frequentiebanden en geheugengroepen BAND/ selecteren. AST Lang indrukken: automatisch opslaan in geheugen (Autostore). F Audio-instellingen oproepen: geluidssferen, lage tonen, hoge tonen, loudness, fader, balans en snelheidsafhankelijke volumeregeling. G LIST Radio: - Kort indrukken: lijst met beschikbare radiozenders weergeven, max.
BEDIENINGSTOETSEN OP HET STUUR Met de bedieningstoetsen op het stuur kunt u bepaalde functies bedienen, zonder de toetsen van de radio/cd-speler te gebruiken. 1 IV VOL + 2 Radio: Kort indrukken: automatisch zoeken naar de hogere frequenties. cd/cd-wisselaar: Kort indrukken: volgend nummer zoeken. Lang indrukken: versneld vooruitspoelen. 3 Radio: Door de opgeslagen zenders scrollen. Bron cd en MP3: Nummer zoeken. cd-wisselaar: Volgende of vorige cd selecteren.
ALGEMENE FUNCTIES AUDIO-INSTELLINGEN AAN/UIT Druk, als het contact is ingeschakeld (M-stand), op toets A om de radio in of uit te schakelen. Let op: - Als het contact wordt uitgezet terwijl de radio is ingeschakeld, wordt deze automatisch ingeschakeld zodra het contact weer wordt aangezet. U hoeft dan niet op toets A te drukken. - Bovendien kunt u, nadat u het contact hebt uitgezet, de autoradio opnieuw aanzetten zonder dat de sleutel in het contact zit. Druk op toets A om de radio weer aan te zetten.
RADIO IV 108 Opmerkingen over de radioontvangst Uw autoradio staat bloot aan omgevingsfactoren waarvan uw huisinstallatie geen hinder ondervindt. Zowel de AM- als de FM-ontvangst kunnen hinder ondervinden van verschillende storingsbronnen. Dit heeft niets te maken met de kwaliteit van uw installatie, maar is te wijten aan de aard van de signalen en de manier waarop deze worden doorgegeven. De AM-ontvangst kan worden gestoord wanneer u langs hoogspanningsleidingen, onder viaducten of door tunnels rijdt.
RADIO Handmatig opslaan in het geheugen Selecteer met toets E de gewenste frequentieband en geheugengroep. Kies via een automatische of handmatige zoekactie een zender. Houd een van de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6 van het toetsenpaneel P langer dan twee seconden ingedrukt. Het geluid wordt tijdelijk onderbroken. Wanneer het geluid weer wordt weergegeven betekent dit dat de zender goed in het geheugen is opgeslagen.
RDS-SYSTEEM IV Het gebruik van de RDS-functie (radio data system) op de FMband De meeste FM-zenders maken gebruik van het RDS-systeem, waarmee uw autoradio is uitgerust. Met het RDS-systeem kunnen de zenders naast hun normale programma ook andere signalen dan geluid uitzenden.
RDS-SYSTEEM Regionale volgmodus Bepaalde, binnen een netwerk georganiseerde stations zenden op bepaalde tijdstippen verschillende programma’s uit in de regio’s die zij bedienen, terwijl ze op andere tijdstippen een gezamenlijk programma uitzenden. U hebt de volgende mogelijkheden: - Alleen een regionale zender volgen. - Het hele netwerk volgen, met de mogelijkheid een ander programma te beluisteren. Deze functie kunt u op dezelfde manier in- of uitschakelen als de functie RDS-zenders volgen.
CD-SPELER De cd-speler selecteren Zodra u een cd met de bedrukte zijde naar boven in de cd-speler schuift, wordt deze automatisch gestart. Als u handmatig wilt overschakelen naar de cd-speler (als er reeds een cd in de speler zit), drukt u enkele keren op toets D tot de gewenste geluidsbron wordt weergegeven. IV 112 Een cd uitwerpen Druk op toets B om de cd uit te werpen. De autoradio schakelt nu automatisch over op radioweergave.
CD-SPELER MP3 afspelen Uw audio-cd-systeem moet MP3compatible zijn. ALs u een cd invoert die is opgenomen in MP3-formaat, begint het afspelen met het eerste nummer op de eerste cd in het overzicht. U kunt het nummer dat u wilt beluisteren selecteren met toets N of K en de cd-inhoudsoverzichten met toets J of M. Nummer kiezen Druk op toets G om het inhoudsoverzicht weer te geven. Selecteer met toets J of M het nummer dat u wilt beluisteren. Druk op toets L om een cd-overzicht te openen.
CD-WISSELAAR Cd-wisselaar (voor compactdiscs) De cd-wisselaar S (indien aanwezig) bevindt zich onder de middenarmsteun tussen de voorstoelen en kan 5 cd’s bevatten. Cd’s plaatsen U moet de cd’s plaatsen met het bedrukte oppervlak naar links. IV Let op: - In elke lade mag slechts één cd worden geplaatst. - De cd-wisselaar werkt niet als de cd’s omgekeerd zijn geplaatst. Cd’s uitnemen Druk lang op de betreffende toets als u een cd uit de wisselaar wilt nemen.
BLUETOOTH® Uw audiosysteem is mogelijk geschikt voor Bluetooth. Daarmee kunt u een mobiele telefoon aansluiten om die “handsfree” te gebruiken en eventueel het register ervan te raadplegen. Op deze manier kunt u maximaal vier telefoontoestellen aan het systeem koppelen. U kunt dan het toestel van uw keuze gebruiken. De beschikbare Bluetooth-functies en het weergegeven display zijn afhankelijk van de mobiele telefoon, de instellingen ervan en het abonnement.
BLUETOOTH® IV Hoofdmenu Druk op de toets Menu O om het hoofdmenu te openen, selecteer vervolgens het pictogram “Telefoon” met toets J, M of 8 en bevestig uw keuze met toets L of 7. U kunt de volgende menu’s openen: - Register. - Configuratie. - Communicatiebeheer. Het menu van uw keuze opent u met J, M of 8. Bevestig vervolgens uw keuze met L of 7. U kunt dit hoofdmenu ook openen als u op toets E of L drukt. Register In dit menu kunt u de volgende keuzes maken: - Register van de aangesloten telefoon.
BLUETOOTH® Een wisselgesprek voeren Wanneer u aan het telefoneren bent, kan het systeem een tweede oproep melden. Bevestig de keuze als u dit gesprek wilt accepteren. Maak deze keuze als als u van het ene gesprek naar het andere wilt omschakelen. Een gesprek beëindigen Met deze laatste keuze kunt u een gesprek onderbreken wanneer u een tweede oproep ontvangt, bijvoorbeeld. Wachtstand Selecteer deze optie. U bent dan niet langer verbonden met uw gesprekspartner.
HI-FI JBL-SYSTEEM Uw auto kan zijn uitgerust met een Hi-Fi JBL-systeem, dat is afgestemd op het interieur.. Radio- of cd-functie instellen De basisfuncties zijn bij de cd identiek aan die van de radio. Opnieuw instellen is niet nodig.
VEELGESTELDE VRAGEN In de onderstaande tabel wordt een antwoord gegeven op de meestgestelde vragen. VRAAG Er is een verschil in de geluidskwaliteit tussen de diverse audiobronnen (radio, cd-speler, cd-wisselaar...). De cd wordt systematisch uitgeworpen of niet weergegeven. Slechte geluidsweergave van de cd-speler.
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG IV OPLOSSING De voorkeurzenders worden niet weergegeven (geen geluid, 87,5 wordt getoond...). De verkeerde golfband is geselecteerd. Druk op de toets BAND AST om de golfband te selecteren (AM, FM1, FM2, FMAST) van de voorkeurszenders. De verkeersinformatieaanduiding (TA) wordt op het scherm getoond. Er volgt echter geen verkeersinformatie. Het radiostation maakt geen deel uit van het regionale netwerk van radiostations die verkeersinformatie uitzenden.
O P E N E N VA N D E M O T O R K A P Verricht deze handeling uitsluitend bij stilstaande auto Om de motorkap te ontgrendelen trekt u de hendel A onder het dashboard naar rechts. Druk tegen de hendel A boven de grille, rechts van het chevronsteken, en licht de motorkap op. Motorkapsteun: klik de motorkapsteun los en klap deze uit; druk de steun eerst in de klem 1 en daarna in de klem 2 (zie pijlteken).
MOTOR 1.
MOTOR 1.
MOTOR 2.
MOTOR 2.
M O T O R H D i 9 2 p k - H D i 11 0 p k M O T O R H D i 11 0 p k R O E T F I LT E R Alleen op de motoren HDi 110 zonder roetfilter. V Het brandstofcircuit van deze dieseluitvoering staat onder zeer hoge druk: 126 HET IS DERHALVE NIET TOEGESTAAN ZELF INGREPEN AAN DIT SYSTEEM UIT TE VOEREN. De HDi-motor is het resultaat van de meestvooruitstrevende technologie. Het verrichten van werkzaamheden aan deze motor vereist specialistische kennis. Hierover beschikt uitsluitend een CITROËN erkend bedrijf.
MOTOR HDi 138pk M O T O R H D i 1 3 8 p k R O E T F I LT E R V Het brandstofcircuit van deze dieseluitvoering staat onder zeer hoge druk: HET IS DERHALVE NIET TOEGESTAAN ZELF INGREPEN AAN DIT SYSTEEM UIT TE VOEREN. De HDi-motor is het resultaat van de meestvooruitstrevende technologie. Het verrichten van werkzaamheden aan deze motor vereist specialistische kennis. Hierover beschikt uitsluitend een CITROËN erkend bedrijf.
NIVEAUS Zie het hoofdstuk Gebruiksvoorzorgen A Luchtfilter Volg de instructies in het onderhoudsboekje op. Vloeistof ruitensproeier voor, achter en koplampwissers Gebruik bij voorkeur de door CITROËN voorgeschreven producten. Inhoud : Zie «Inhoud reservoirs» V Koelvloeistof Het vloeistofniveau moet zich tussen de maatstreepjes MIN. en MAX. op het expansiereservoir bevinden. Wacht, indien de motor warm is, 15 minuten.
NIVEAUS Bijvullen koelvloeistof Het vloeistofniveau moet zich tussen de maatstreepjes MIN. en MAX. op het expansiereservoir bevinden. Vul de vloeistof bij. Als het koelvloeistofniveau met meer dan 1 liter moet worden bijgevuld, is het raadzaam het circuit te laten nakijken door een CITROËN erkend bedrijf. Draai de dop goed vast. Radiateur - koelvloeistof Verricht de handelingen van het controleren en bijvullen van de koelvloeistof uitsluitend bij koude motor. Warme motor: Verwijder het beschermkapje.
NIVEAUS Remvloeistofreservoir Controleer regelmatig het peil. Het niveau moet zich tussen de maatstreepjes MIN. en MAX. op het reservoir bevinden. Wanneer het controlelampje tijdens het rijden oplicht, stop dan onmiddellijk en waarschuw het dichtstbijzijnde CITROËN erkend bedrijf. V Ruitensproeiervloeistof voor en achter Gebruik voor een optimale reiniging en voor uw eigen veiligheid bij voorkeur de door CITROËN goedgekeurde producten.
BRANDSTOFSYSTEEM DIESEL Aftappen van water uit het brandstoffilter Tap het systeem regelmatig af (bij elke keer dat de motorolie wordt ververst). Draai de aftapschroef of de detectiesonde water in diesel aan de onderkant van het brandstoffilter los. Laat het water geheel weglopen. Draai vervolgens de aftapschroef of de detectiesonde water in diesel weer dicht. 3 4 2 1 Afdekkapje Motor HDi 138 pk Verwijder het afdekkapje door het eerst bij punt 1 en vervolgens bij punt 3 en 4 los te trekken.
BRANDSTOFSYSTEEM DIESEL Motor HDi 138 pk Maak de klemmen van de beschermkap los om de opvoerpomp te kunnen bereiken. V Motor HDi 92 pk en 110 pk Maak de klemmen van de beschermkap los om de opvoerpomp te kunnen bereiken. Op gang brengen van het brandstofcircuit In geval van brandstofpech: - Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter brandstof en knijp vervolgens in de balg van de opvoerpomp tot een zekere weerstand wordt gevoeld.
INHOUD RESERVOIRS Ruitensproeiervloeistof 3,5 liter Ruitensproeiervloeistof en koplampsproeiervloeistof 7,5 liter Type motor Inhoud motorolie (in liters) (1) 1.4i 16V - 65 kW 3,15 1.6i 16V - 80 kW 3,35 2.0i 16V - 103 kW (143pk) 4,35 2.
ACCU Toegang tot de accu De accu bevindt zich in het motorcompartiment links (zie «Motoren»). V Starten met een hulpaccu Als de accu ontladen is, kan een hulpaccu worden gebruikt of de accu van een andere auto. A Lege accu, aangesloten op de auto B Hulp-accu C Massa-aansluiting op de auto Het opvolgen van onderstaande instructies in de juiste volgorde is essentieel. Controleer of de accu de juiste spanning heeft (12 volt).
ACCU Starten van de motor na aansluiten van de losgenomen accu - Draai de sleutel in het contact om. - Wacht ongeveer een minuut alvorens u de motor start, om de elektronische systemen de tijd te gunnen, zich te reïnitialiseren. Wanneer de accu voor een langere periode losgenomen is geweest, kan het noodzakelijk zijn de volgende functies te reïnitialiseren: - de antiklemvoorziening en de stapsgewijze ruitbediening.
ZEKERINGEN Zekeringkast Onder het dashboard en in het motorcompartiment bevindt zich een zekeringkast. Zekeringen onder het dashboard Om de zekeringen onder het dashboard te kunnen bereiken verwijdert u de toegangsklep. Draai de schroef een kwartslag los en kantel de zekeringkast. V Vervangen van een zekering Voordat u een defecte zekering vervangt, moet u eerst de oorzaak van de storing opsporen en verhelpen. De nummers van de zekeringen staan op de zekeringkast.
Z E K E R I N G TA B E L Zekeringen onder het dashboard Nummer Sterkte Functie F1 15 A Achterruitenwisser F2 30 A Centraal bediende vergrendeling - Supervergrendeling F3 5A F4 10 A Diagnosestekker - Remlichtcontact - Elektronische spiegel - ESP Koelwaterniveausonde - Dieseladditief - Koppelingspedaal-sensor (ESP, snelheidsregelaar en snelheidsbegrenzer) F5 30 A Bediening voorportierruiten - Verwarmde buitenspiegels F6 30 A Bediening achterportierruiten F7 5A F8 20 A Autoradio - Nav
Z E K E R I N G TA B E L 39 37 Zekeringkast V 138 Nummer Sterkte F36 20 A Hifi versterker F37 30 A Elektrisch bediende stoel linksvoor F39 20 A Stoelverwarming Functie 36
Z E K E R I N G TA B E L Zekeringen onder de motorkap Zekeringkast Om de zekeringkast in het motorcompartiment te kunnen bereiken, klikt u het deksel los. Verwijder het deksel. Sluit na de ingreep zeer zorgvuldig het deksel. Als het deksel namelijk niet goed geplaatst is of slecht gesloten, dan kan dat ernstige storingen aan uw auto veroorzaken. Hetzelfde geldt voor vocht in de kast. Let erop dat dit niet gebeurt.
Z E K E R I N G TA B E L Zekeringen onder de motorkap V 140 Nummer Sterkte Functie F1 20 A Computer motormanagement - Koelventilatorunit F2 15 A Claxon F3 10 A Ruitensproeier voor en achter F4 20 A Koplampwissers F5 15 A Brandstofpomp F6 10 A Automatische versnellingsbak - Xenonlampen - Meedraaiende koplampen Elektroklep ontluchten koolstoffilter (motor 2.
BRANDSTOFSOORT Bij auto’s met een katalysator mag uitsluitend loodvrije benzine gebruikt worden. Door de vernauwde vulopening kan er uitsluitend loodvrije benzine getankt worden. Wanneer bij het vullen van de brandstoftank het tankpistool voor de derde keer afslaat, moet u niet verder tanken, aangezien anders storingen in de werking van uw auto kunnen optreden. BRANDSTOFSOORT Tegen de binnenkant van de brandstoftankklep zit een sticker met informatie over de toegestane brandstofsoort.
V E R VA N G E N VA N D E L A M P E N 3 4 1 2 KOPLAMPUNIT VOOR VI Dimlichten Grootlicht Parkeerlichten Richtingaanwijzer N.b. : onder bepaalde gebruiksomstandigheden kan zich op het koplampglas een dun laagje condens vormen. Grootlicht Verwijder de rubber doppen. Neem de stekker los. Druk de houderveer in. Neem de lamp uit. Dimlichten Verwijder de rubber doppen. Neem de stekker los. Druk de houderveer in. Neem de lamp uit. Lamp: H1 Voor auto’s zonder xenonlampen. Lamp: H7 N.b.
V E R VA N G E N VA N D E L A M P E N B 3 4 A B 1 2 A Knipperlicht voor Draai de lamphouder A een kwartslag en trek de lamp naar buiten. Lamp: PY 21 W (amber). Parkeerlichten Neem de stekkeraansluiting los door op het metalen deel te drukken. Draai de lamphouder B een kwartslag. Lamp: W 5.
V E R VA N G E N VA N D E L A M P E N Zijknipperlicht in de buitenspiegels Druk voor het vervangen van de lamp van het zijknipperlicht stevig op de met pijl aangegeven plek en trek aan het zijknipperlicht. VI 144 Mistlampen Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf.
V E R VA N G E N VA N D E L A M P E N Binnenverlichting Trek de transparante kap van de binnenverlichting los om de gloeilamp te kunnen bereiken. Lamp: W 5 W Kofferverlichting Trek de lampunit los om de gloeilamp te kunnen bereiken. Lamp: W 5 W Leesspots Klik het kapje van de plafondlamp los en, indien nodig, het schotje van de betreffende spot om de lamp te kunnen bereiken. Verlichting handschoenenkastje Trek de verlichting los om de gloeilamp te kunnen bereiken.
V E R VA N G E N VA N D E L A M P E N 1 2 3 ACHTERLICHTUNIT (5-deursuitvoering) Ga na welke lamp defect is. Lampen: Parkeerlichten: W 5. VI Rem- en parkeerlichten: P 21/5. Richtingaanwijzers: PY 21 W. A Achterlicht Open de achterklep: - Demonteer eerst het bovenste deel van de achterlichtunit door de schroef A los te draaien. - Om de moer B te bereiken, maakt u de achterste bekleding in de koffer los door de stiften te verwijderen. Draai B los.
V E R VA N G E N VA N D E L A M P E N 1 A 1 2 A 2 A 3 ACHTERLICHTUNIT (3-deursuitvoering) Ga na welke lamp defect is. Lampen: Richtingaanwijzers: P 21 W. Achteruitrijlichten: P 21 W. Rem- en parkeerlichten: P 21/5. B 3 Demonteren Om de moer B te bereiken, maakt u de achterste bekleding in de koffer los door de stiften te verwijderen. Draai B los. Draai de moer los. Verwijder de lamphouder door A los maken. Verwijder de achterlichtunit.
V E R VA N G E N VA N D E L A M P E N Kentekenplaat - Steek een schroevendraaier in de buitenste openingen van de kunststof kap. - Druk de kap naar buiten. - Verwijder de kunststof kap. - Vervang de defecte lamp door deze uit te trekken. Mistachterlicht Verdraai de lamphouder kwartslag. Lamp: P 21 een Achteruitrijlichten Verdraai de lamphouder kwartslag. Lamp: P 21 (5-deursuitvoering) Lamp: W 5 W. VI Test na elke ingreep de werking van de verlichting.
VEILIGHEIDSADVIEZEN Trekhaak Wij adviseren u de montage van deze voorziening over te laten aan een CITROËN erkend bedrijf, aangezien men daar bekend is met de sleepgewichten van de auto en over de benodigde instructies beschikt met betrekking tot een dergelijk veiligheidssysteem. Bij de montage van een trekhaak is de montage van een door CITROËN goedgekeurde elektronische unit noodzakelijk, om elk risico van storing of beschadiging (brandgevaar) uit te sluiten.
V E R W I S S E L E N VA N E E N W I E L Uitnemen van het reservewiel Licht het vloerdeel in de koffer op. VI Afmeting van het reservewiel Indien uw reservewiel niet dezelfde afmetingen heeft als de wielen die onder uw auto zijn gemonteerd (zie sticker), dan mag u dat slechts tijdelijk gebruiken en er niet harder mee rijden dan 80 km/uur. Vervang het zo snel mogelijk.
V E R W I S S E L E N VA N E E N W I E L Gereedschap Het gereedschap bevindt zich in een gereedschapsdoos in het reservewiel. Verwijder de riem om deze te kunnen bereiken.
V E R W I S S E L E N VA N E E N W I E L VI 152 Demonteren 1 - Zet de wagen op een vlakke en horizontale ondergrond, die bovendien hard en niet glad is. Trek de handrem aan. Zet het contact af en schakel, indien u de auto op een helling parkeert, de eerste versnelling of de achteruitversnelling in, afhankelijk van de positie van de auto. 2 - Trek de wieldop met behulp van de wielsleutel 1 bij de ventielopening los.
D E T E C T I E T E L A G E B A N D E N S PA N N I N G Deze functie waarschuwt u voor te lage bandenspanning of een lekke band. Hiertoe controleren wielsensoren continu de staat van de onder uw auto gemonteerde wielen. Dit systeem stelt u natuurlijk nimmer vrij van de verplichting van het regelmatig controleren van de bandenspanning. Signalering onvoldoende bandenspanning Het SERVICE-lampje brandt en er verschijnt een silhouet van de auto op het scherm.
S L E P E N - TA K E L E N Uitneembaar sleepoog Het sleepoog is demontabel en monteerbaar aan zowel de voorals de achterzijde van de auto. Het is opgeborgen in de beschermende houder in het reservewiel. Advies Alleen bij hoge uitzondering is het toegestaan de auto over een korte afstand en met lage snelheid te slepen (informeer naar de wettelijke bepalingen). Indien niet voldaan wordt aan deze voorwaarden mag uw auto uitsluitend op een autoambulance worden getransporteerd.
ALGEMENE GEGEVENS 5-deursuitvoering 1.4i 16V 1.6i 16V 1.6i 16V BVM BVM BVA Type motor 2.0i 16V 143pk BVM Inhoud brandstoftank Circa 60 liter Toegestane brandstof Ongelode benzine RON 95 - RON 98 Mimimale draaicirkel tussen muren (in mm) 2.
ALGEMENE GEGEVENS 5-deursuitvoering HDi 92 HDi 110 BVM BVM HDi 110 HDi 110 HDi 138 HDi 138 HDi 138 FAP BVM FAP BVMP BVM FAP BVM FAP BVA Circa 60 liter Diesel VII 156 11,3 11,3 11,3 11,3 12 12 12 5 6 6 6 7 7 7 66 80 80 80 100 100 100 180 192 192 192 207 207 206 1 257 1 270 1 280 1 293 1 375 1 381 1 416 1 777 1 800 1 800 1 800 1 849 1 849 1 880 850 850 850 850 850 850 850 3 077 3 100 3 100 3 100 3 349 3 349 3 450 1 300 1 300 1 300 1 300 1 500 1
ALGEMENE GEGEVENS 3-deursuitvoering 1.4i 16V 1.6i 16V 1.6i 16V BVM BVM BVA Type motor 2.0i 16V 143pk BVM Inhoud brandstoftank Circa 60 liter Toegestane brandstof Ongelode benzine RON 95 - RON 98 Mimimale draaicirkel tussen muren (in mm) 2.
ALGEMENE GEGEVENS 3-deursuitvoering HDi 92 HDi 110 BVM BVM HDi 110 HDi 110 HDi 138 HDi 138 HDi 138 FAP BVM FAP BVMP BVM FAP BVM FAP BVA Circa 60 liter Diesel VII 158 11,3 11,3 11,3 11,3 12 12 12 5 6 6 6 7 7 7 66 80 80 80 100 100 100 180 192 192 192 207 207 206 1 255 1 269 1 279 1 293 1 375 1 379 1 410 1 775 1 790 1 799 1 790 1 835 1 835 1 880 850 850 850 850 850 650 850 3 075 3 090 3 099 3 090 3 335 3 335 3 450 1 300 1 300 1 300 1 300 1 500 1
BRANDSTOFVERBRUIKSCIJFERS (in liters/100 km, volgens ECE-norm) Type motor 1.4i 16V 2.
AFMETINGEN (in meters) 3-deursuitvoering A B 2,608 4,273 C D E VII 160 5-deursuitvoering A C D B 4,260 0,935 0,730 0,717 1,502 / 1,510 F 1,505 1,497 G 1,769 1,773 H 1,456 / 1,471 I 1,964 H F I E G
AFMETINGEN (in meters) E E G B G H F B C H F C A A D D 3-deursuitvoering 5-deursuitvoering A 0,903/1,067 A 0,862/1,044 B 0,513/0,518 B 0,492/0,515 C 0,794 C 0,794 D 1,034 D 1,034 E 0,791 E 0,791 F 1,385 F 1,385 G 0,725 G 0,725 H 0,791 H 0,791 VII 161
I D E N T I F I C AT I E A Typeplaatje In het motorcompartiment. 1: Nummer Europese typegoedkeuring 2: VIN-nummer 3: Totaal toelaatbaar gewicht 4: Totaal treingewicht 5: Maximumgewicht op de vooras 6: Maximumgewicht op de achteras 1 2 3 4 5 6 B B VIN-nummer Op de carrosserie en achter de voorruit. A VII 162 C Het type auto en het VIN-nummer staan eveneens vermeld op het kentekenbewijs. Elk origineel CITROËN onderdeel is exclusief voor het merk CITROËN.
C4 SERVICE Bagagedek Hiermee kunt u het interieur maskeren, als aanvulling op de hoedenplank (zie «Leven aan boord - Koffer»). Bergruimte Rol het bagagedek op om de laadruimte te kunnen bereiken. Aanbrengen Klik de bevestigingen A goed vast op de stang B. Verwijderen Het bagagedek kan geheel worden verwijderd. VII Plaats geen zware of harde voorwerpen op het bagagedek.
ALGEMEEN C4 SERVICE 3-deursuitvoering 5-deursuitvoering HDi 92 BVM HDi 110 BVM HDi 92 BVM HDi 110 BVM 6 6 6 6 Ledig gewicht (MAV) 1 244 1 276 1 247 1 265 Totaal toelaatbaar gewicht (MTAC) 1 770 1 800 1 780 1 790 526 524 533 525 Totaal treingewicht (MTRA) 3 070 3 100 3 080 3 090 Geremde aanhanger (binnen totaal toelaatbaar treingewicht) 1 300 1 300 1 300 1 300 655 675 660 670 52 52 52 52 Type motor Fiscaal vermogen (geldig voor België) Gewicht (kg) Nuttig gewicht (i
W AT Z I J N D E M O G E L I J K H E D E N V A N U W N AV I D R I V E ? 1 INHOUDSOPGAVE Wat zijn de mogelijkheden van uw NaviDrive? ..........................1 Beschrijving van de bedieningsfuncties ....................................2 Spraakbediening ........................................................................6 Hoofdmenu.................................................................................8 Navigatie .................................................................................
BESCHRIJVING VAN DE BEDIENINGSFUNCTIES 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 1 CD uitwerpen. 2 Tijdens een telefoongesprek: Kort indrukken: een gesprek beëindigen. 3 Kort indrukken: gesprek aannemen. Weergave contextmenu voor telefoon. 4 Kort indrukken: toegang tot het menu met CITROËN-diensten. Lang indrukken: directe oproep aan de CITROËN hulpdienst. 5 CD-lade. 6 Kort indrukken: • annuleren van de huidige opdracht. • wissen van een pop-upscherm.
BESCHRIJVING VAN DE BEDIENINGSFUNCTIES Radio: handmatig naar lagere frequenties zoeken. 14 16 15 14 13 Overig: menu’s doorlopen. In de modus "Selectie - Verplaatsing over de kaart " : verplaatsing naar beneden. 12 Draaien: • Verplaatsing over het scherm om een functie, parameter of waarde te kiezen. • Verzwakken of versterken van een regeling. • Scrollen langs de uit een lijst te selecteren items. • Wijziging van de schaal van de getoonde kaart.
BESCHRIJVING VAN DE BEDIENINGSFUNCTIES 19 Kort indrukken: in-/uitschakelen van verkeersinformatie TA (Traffic Announcement). Lang indrukken: in-/uitschakelen van het programmatype PTY (Programmatype). 20 Indrukken: AAN/UIT. Draaien: volume regelen. 21 Enkele keren kort indrukken: • Een keer indrukken: alleen het bovenste deel van het display blijft verlicht. • Twee keer indrukken: geheel uit (display zwart). • Drie keer indrukken: terug naar normale displayweergave.
BESCHRIJVING VAN DE BEDIENINGSFUNCTIES OP HET STUUR 25 26 27 28 29 35 30 31 32 33 36 34 25 Volume verhogen. Radio: Kort indrukken: automatisch zoeken naar een station met een hogere frequentie. 26 CD-speler of -wisselaar: • Kort indrukken: zoeken naar de volgende track. • Lang indrukken: versneld vooruitspoelen. Jukebox: • Kort indrukken: zoeken naar de volgende track. Radio: • Door de opgeslagen zenders scrollen. 28 Volume verlagen.
BESCHRIJVING VAN DE BEDIENINGSFUNCTIES SPRAAKHERKENNING WAT HOUDT SPRAAKBEDIENING IN? HOE SCHAKEL IK DE SPRAAKHERKENNING IN? HOE KAN IK DE SPRAAKHERKENNING UITSCHAKELEN? Of U kunt de NaviDrive met uw stem bedienen. Met de NaviDrive kunt u bepaalde functies activeren door het corresponderende commando uit te spreken: • Met voorgeprogrammeerde woorden of uitdrukkingen, bijvoorbeeld: "Radio" of "Help". • Met behulp van een door de gebruiker opgenomen commando.
L I J S T E N S T R U C T U U R VA N G E S P R O K E N OPDR ACHTEN HOE KOM IK IN DE LIJST VAN VOORGEPROGRAMMEERDE SPRAAKCOMMANDO'S? Druk op de bediening om de spraakherkenning in te schakelen en zeg "Help" of "Wat moet ik zeggen" om de lijst met beschikbare spraakcommando's op te roepen. Weergeven Telefoon Audio Navigator Boordcomputer Telefoon Voicemail Opnieuw opbellen Register Opbellen Bericht Zie blz. 27 Zie blz. 11 Zie blz. 44 Zie blz.
HOOFDMENU HOE KOM IK IN HET HOOFDMENU? Druk op de MENU-toets. VERKEERSINFORMATIE: TMCinformatie, berichten... KAART: orientatie, details, weergave... AUDIO: radio, cd-speler, Jukebox, opties... NAVIGATIE - ROUTEGELEIDING: GPS, etappes, opties... DATACOMMUNICATIE: telefoon, telefoonboek, SIM, diensten DIAGNOSE AUTO: waarschuwingenjournaal... PROGRAMMEREN: instellingen auto, weergave, tijd, talen, stem, accessoirestekker... VIDEO: activering, parameters...
N A V I G AT I E S Y S T E E M ALGEMEEN WAT IN? HOUDT HET NAVIGATIESYSTEEM Het navigatiesysteem in de auto geleidt u met vocale en visuele aanwijzingen naar de bestemming van uw keuze. Het systeem maakt gebruik van GPS en een kaartendatabase op een harde schijf. Het GPS-systeem bepaalt uw positie met behulp van meerdere satellieten. Het navigatiesysteem in de auto bestaat uit de volgende onderdelen: • Een stem geeft u aanwijzingen hoe u moet rijden. • Een multifunctioneel display. • Een GPS-antenne.
N A V I G AT I E S Y S T E E M ALGEMEEN BESCHRIJVING VAN DE TIJDENS DE NAVIGATIE GETOONDE INFORMATIE I a b i h c g d f e Het multifunctionele display Tijdens een routegeleiding heeft u toegang tot de volgende typen informatie: a Uit te voeren of voort te zetten handeling. b Afstand tot de volgende afslag. c Volgende afslag. d Straatnaam volgende afslag en plaatsnaam. e Symbool voor verkeersinformatie of diensten in de omgeving. f Huidige traject en plaatsnaam.
N A V I G AT I E S Y S T E E M TOEGANG TOT HET MENU HOE KOM IK IN HET MENU NAVIGATIE/ROUTEGELEIDING? I • Druk op toets MENU. A • Draai aan de knop om de icoon Navigatie/Routegeleiding A te kiezen. • Druk op de knop om te bevestigen. HOE KOM IK IN DE VERKORTE MENU'S VAN HET MENU NAVIGATIE? Zodra de functie Navigatie zichtbaar is op het scherm aantal keren drukken op de toets MODE, kunt u via de sneltoetsen in het Navigatiemenu naar de belangrijkste functies van de Navigatie gaan. • Druk op de draaiknop.
N A V I G AT I E S Y S T E E M B O O M S T R U C T U U R VA N H E T M E N U WELKE FUNCTIES KENT HET MENU NEVIGATIE/ROUTEGELEIDING? I A A1 EEN BESTEMMING KIEZEN A2 Voer de naam van een stad, van een weg, het nummer van een weg of een traject in. Voer de adresgegevens GPS van een plaats in. A3 Kies een plaats uit de lijst. A4 Kies een plaats uit de twintig laatst gekozen bestemmingen.
N A V I G AT I E S Y S T E E M EEN ADRES INVOEREN (1/2) In het menu voor navigatie/routegeleiding: • Draai aan de knop om het menu A te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen. I A • Draai aan de knop om het menu B te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen. B Het laatste bestemmingsadres wordt weergegeven. • Draai aan de knop om het veld C te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen.
EEN ADRES INVOEREN (2/2) • Kies op dezelfde wijze de naam van de weg zonder het type weg op te geven (straat, laan, singel...). I • Draai aan de knop om het veld H te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen. • Draai aan het knopje of gebruik het alfanumeriek toetsenpaneel om de cijfers te selecteren waaruit het nummer van de weg bestaat. • Druk op de knop om elk cijfer te valideren. H Het eerste en laatste nummer van de weg wordt weergeven.
N A V I G AT I E S Y S T E E M EEN TRAJECT TOEVOEGEN Tijdens de routegeleiding, in het menu voor navigatie/routegeleiding: • Draai aan de knop om het menu A te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen. I A • Draai aan de knop om het menu B te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen. B • Voer het adres van het extra traject in. Zie "Hoe voer ik een adres in?". • Druk op de knop om te bevestigen.
N A V I G AT I E S Y S T E E M HOE GEBRUIK IK DE LIJST MET BESTEMMINGEN? HOE START IK EEN ROUTEGELEIDING OP AAN DE HAND VAN EEN OPGESLAGEN ADRES? I In het menu voor navigatie/routegeleiding: • Draai aan de knop om het menu A te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen. A • Draai aan de knop om het menu B te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen. B • Draai aan de knop om een record te kiezen. • Druk op de knop om te bevestigen.
N A V I G AT I E S Y S T E E M START EEN ROUTEGELEIDING NAAR EEN NUTTIGE PLAATS (POI) HOE KAN IK EEN ROUTEGELEIDING STARTEN NAAR EEN NUTTIGE PLAATS? (ZIE LIJST OP BLZ. 21) In het menu voor navigatie/routegeleiding: • Draai aan de knop om het menu A te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen. I A • Draai aan de knop om het menu B te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen. B Het laatste bestemmingsadres wordt weergegeven. • Draai aan de knop om C te kiezen.
K A ART ALGEMEEN WAT HOUDT HET MENU K AART IN? II • Naar het noorden gericht De vaste kaart is naar het noorden gericht. De pijl die de oriëntatie van de auto aangeeft beweegt over de kaart. Via het kaartmenu kunt u de schermweergave instellen; tevens biedt het toegang tot informatie die op de kaart beschikbaar is. De kaartgegevens worden direct op de harde schijf van uw NaviDrive opgeslagen. K AARTWEERGAVE DE Met uw NaviDrive kunt u kiezen uit 2 typen kaartweergave.
K A ART TOEGANG TOT HET MENU - BOOMSTRUCTUUR HOE KOM IK IN HET KAARTMENU? II • Druk op toets MENU. A • Verdraai de knop om de icoon A (Kaart) te kiezen. • Druk op de knop om te bevestigen. WAT ZIJN DE FUNCTIES VAN HET KAARTMENU? A De kaart met de rijrichting mee oriënteren. A2 De kaart naar het noorden oriënteren. A3 De kaart in perspectief tonen.
K A ART K I E Z E N VA N E E N N U T T I G E B E S T E M M I N G ( P O I ) OP DE KAART EEN NUTTIGE BESTEMMING KIEZEN EN TOEVOEGEN II In het kaartmenu: • Draai aan de knop om het menu B te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen. B Er verschijnt een cursor op de kaart. • Verplaats de cursor over een symbool van een nuttige plaats. Zie "Hoe verplaats ik de cursor over de kaart?" • Druk op de knop om in het submenu van de nuttige plaats te komen.
K A ART L I J S T VA N N U T T I G E P L A AT S E N ( P O I ) OVERHEID EN PUBLIEKE INSTELLINGEN Gemeentehuis, centrum School, universiteit, hogeschool SPORTCENTRUM, SPORTVELD Sportcentrum, sportcomplex II Golfterrein IJsbaan, bowlingbaan Ziekenhuis Politie Wintersportcentrum Rechtbank Park, tuin HOTELS, RESTAURANTS, WINKELS EN BEDRIJVEN Hotel, hotel Champerard-gids Restaurant, restaurant uit Champerard-gids Michelin-gids, rood; Michelin-gids, groen Productie/verkoop van wijn Supermarkt, winkelcentr
V E R K E E R S I N F O R M AT I E ALGEMEEN WAT HOUDT DE FUNCTIE KEERSINFORMATIE IN? TMC-VER- OVERZICHT VAN TMC-SYMBOLEN III TMC-verkeersinformatie zijn berichten die door FM-zenders worden uitgezonden. In tegenstelling tot verkeersinformatie die via de radio (TA) wordt uitgezonden, zijn TMCberichten (Traffic Messages Channel) gecodeerd en niet-geproken. U kunt de informatie filteren die u interesseert.
V E R K E E R S I N F O R M AT I E TOEGANG TOT HET MENU - BOOMSTRUCTUUR HOE KOM IK IN HET MENU VERKEERSINFORMATIE? A • Druk op toets MENU. III • Draai aan de knop om de icoon Verkeersinformatie A te kiezen. • Druk op de knop om te bevestigen. B1 A NAAR DE BERICHTENLIJST GAAN B TMC- INFORMATIE FILTEREN B1 Informatie voor een bepaalde regio selecteren. B2 Informatie met betrekking tot wegsituaties selecteren. B3 Gemeentelijke info selecteren.
V E R K E E R S I N F O R M AT I E D E W E R K I N G I N D E TA I L S BERICHTEN OPVRAGEN TMC- INFORMATIE FILTEREN HOE Via de filters kunt u de soort informatie die u wenst te ontvangen selecteren.
AUDIO ALGEMEEN W A A RU I T SYSTEEM? B E S TA AT H E T AU D I O - Uw audio-systeem bestaat uit 5 audiobronnen: • De radio, • De cd-speler, • De Jukebox, • De audio/video-ingang • De cd-wisselaar (afhankelijk van de uitrusting) 1- RADIO Met de radio van uw NaviDrive kunt u: • radiozenders van de golfbanden AM of FM beluisteren, • zoeken naar de best mogelijke ontvangst dankzij het RDS-systeem, • verkeersinformatie (TA) ontvangen tijdens het beluisteren van een andere uitzending, • afstemmen op radiozende
AUDIO ALGEMEEN HOE KIES IK EEN AUDIOBRON? HOE STEL IK HET VOLUME IN? HOE STEL IK HET GELUID IN? IV D B Of Druk op toets SOURCE. D C Draai de knop of druk op de bedieningen bij het stuur B en C om het volume harder of zachter te zetten. Hoe kan ik het geluid tijdelijk onderbreken? Druk op de Muteknop D. Het geluid van de audiobron wordt onderbroken. De navigatie-instructies blijven actief. Druk op een willekeurige toets op de Navidrive of op het stuur om het geluid weer aan te zetten.
AUDIO TOEGANG TOT HET MENU HOE KOM IK IN HET AUDIO- MENU? IV • Druk op toets MENU. A • Draai aan de knop en selecteer de icoon Audio A. • Druk op de knop om te bevestigen. HOE KRIJGT U VERSNELD TOEGANG TOT HET AUDIO- MENU? Als een van de audiofuncties wordt weergegeven op het display (achtereenvolgens drukken op de MODE-toets), kunt u via het sneltoetssysteem direct de belangrijkste functies inschakelen (bijvoorbeeld de radiofuncties). • Druk op de draaiknop. Er wordt een venstertje geopend.
AUDIO B O O M S T R U C T U U R VA N H E T M E N U ( 1 / 2 ) WAT ZIJN DE FUNCTIES VAN HET AUDIO- MENU? IV A A1 A2 A3 DE RADIO INSTELLEN A1 Handmatig de frequentie van een station instellen. A2 Het RDS-volgsysteem in- of uitschakelen. A3 Het regionale volgsysteem inschakelen. A4 De weergave van tekstuele informatie bij het beluisterde station in- of uitschakelen De displayweergave van tekstuele informatie die wordt uitgezonden door het beluisterde radiostation in- of uitschakelen.
AUDIO B O O M S T R U C T U U R VA N H E T M E N U ( 2 / 2 ) WAT ZIJN DE FUNCTIES VAN HET AUDIO- MENU? (VERVOLG) C EEN CD KOPIËREN IN DE JUKEBOX C1 De hele cd kopiëren. C2 Diverse te kopiëren tracks en/of albums selecteren. C3 Het weergegeven album kopiëren (alleen MP3-cd). C4 De weergegeven track kopiëren. IV C1 C2 C3 C4 D C Gegevens die op de harde schijf van de jukebox zijn opgeslagen beheren, verwijderen of hernoemen (Albums, titels). D2 Een MP3-compressieverhouding opgeven.
R ADIO HOE KIES IK EEN GOLFBAND? HOE KAN IK AUTOMATISCH NAAR EEN ZENDER ZOEKEN? HOE KAN IK OPGESLAGEN ZENDERS OPROEPEN? IV D C E Of Of Druk op de bediening BAND om van de ene golfband met voorkeuzezenders naar de andere over te schakelen: • FM1, FM2 en AM: 2 FM-golbanden en 1 AM-golfbanden waar u radiozenders kunt opslaan. • FMast ast : de FM-golfband die gereserveerd is voor automatisch opgeslagen voorkeuzezenders (zie functie Autostore).
R ADIO H OE KAN IK EEN ZENDER ZOEKEN VANAF EEN SPECIALE LIJST? H OE KAN IK HANDMATIG ZENDERS OPSLAAN? IV Een lijst van beschikbare regionale zenders wordt elke 10 minuten automatisch geactualiseerd. De zenders worden alfabetisch geordend en vervolgens in de volgorde van oplopende frequentie. • Druk op de toets LIST voor de lijst met beschikbare zenders. • Draai aan de knop om op een zender af te stemmen. • Druk op de knop om te bevestigen.
R ADIO HET RDS-SYSTEEM DE RDS- FUNTIE REGIONAAL VOLGSYSTEEM HET VOLGEN VAN RDS-ZENDERS Met de RDS-functie (Radio Data Systeem) kunt u: • dezelfde zender blijven beluisteren terwijl u verschillende regio's passeert (mits het radiostation in kwestie frequenties heeft in die regio's) • geregeld verkeersinformatie ontvangen, • de zendernaam weergeven, etc. Sommige zenders maken deel uit van een netwerk. Zij zenden op bepaalde tijdstippen in verschillende regio's verschillende programma's uit.
R ADIO V E R K E E R S I N F O R M AT I E ( TA ) D E FUNCTIE (TA) VERKEERSINFORMATIE HOE ZET U DE TA-FUNCTIE AAN? HOE KUNT U VERKEERSINFORMATIE AFBREKEN? IV De functie TA (verkeersinformatie) zorgt ervoor dat verkeersinformatie op geregelde tijden automatisch wordt uitgezonden via een FM-station dat verkeersinformatie uitzendt. Het beluisterde radiostation of een andere op dat moment gebruikte audiobron wordt onderbroken.
R ADIO P R O G R A M M AT Y P E ( P T Y ) DE PROGRAMMATYPEFUNCTIE PTY IV 34 Bepaalde zenders bieden de mogelijkheid een voorkeursinstelling op te geven voor het programmatype. U kunt daarbij kiezen uit de hierna weergegeven lijst: • Informatie. • Magazine. • Info-Diensten. • Sport. • Educatief. • Fictie. • Cultuur. • Wetenschap. • Amusement. • Popmuziek. • Rockmuziek. • Chansons. • Licht-klassieke muziek. • Klassieke muziek. • Overige muziek. • Weer. • Economie. • Kinderprogramma's. • Samenleving.
CD/MP3 -SPELER VEILIGHEIDSMAATREGEL MP3- CD'S Zet de cd-speler niet aan wanneer de temperatuur in het interieur van de auto hoger is dan +60°C of lager dan -10°C. Sommige cd's zijn niet bestand tegen hoge temperaturen en kunnen daardoor uw cdspeler beschadigen. Bij te hoge temperatuur zorgt een automatisch veiligheidsmechanisme ervoor dat de cd-speler niet werkt tot de temperatuur tot een verantwoord niveau is gedaald.
CD/MP3 -SPELER HOE KAN IK EEN CD/ WERPEN? MP3- CD UIT- HOE KAN REN? IK EEN NUMMER SELECTE- HOE KAN IK EEN CD VERSNELD AFSPELEN? IV A B C D B C D Of Druk op toets A. De NaviDrive schakelt automatisch over op de radiomodus. Wanneer u de cd niet binnen 10 tot 15 seconden na het uitwerpen uit de speler haalt, wordt deze automatisch weer in de speler ingevoerd maar niet afgespeeld. • druk op de toets B om terug te keren naar het begin van de beluisterde track.
J U K EBOX EEN CD/MP3-CD NAAR DE HARDE SCHIJF (1/2) KOPIËREN HOE KAN IK EEN CD VIA DE JUKEBOX KOPIËREN? • Steek een cd/ MP3-cd in de cd-speler van de NaviDrive. In het Audiomenu: • Draai aan de knop om het menu A te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen. IV A Zodra u een cd heeft ingevoerd kunt u direct op de knop drukken om in het submenu te komen om de cd te kopiëren.
J U K EBOX EEN CD/MP3-CD NAAR DE HARDE SCHIJF (2/2) KOPIËREN IV Als u de optie E selecteert, moet u het album benoemen. • Draai aan de knop om de letters te kiezen voor de naam van het album. • Druk op de knop om elke letter op te slaan. U kunt hoofdletters, kleine letters of bijzondere tekens kiezen via de optie G. H G • Kies de optie H om de invoer te corrigeren. Als u een MP3-cd of een cd met cd-tekstinformatie kopieert, blijft de naam van het album en de muziekstukken bewaard.
J U K EBOX E E N P L AY L I S T S A M E N S T E L L E N In het Audiomenu: • Draai aan de knop om het menu A te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen. IV A • Draai aan de knop om een lege playlist te kiezen. • Druk op de knop om te bevestigen. • Draai aan de knop om B te kiezen. • Druk op de knop om te valideren. B • Draai aan de knop om een album te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen. • Draai aan de knop om tracks te selecteren.
E E N A L B U M / E E N P L AY L I S T A F S P E L E N HOE GEEF IK EEN ALBUM VIA DE JUKEBOX WEER? IV • Druk verscheidene keren op de bediening SOURCE tot u bij de Jukebox komt. Het afspelen begint automatisch bij het laatst-beluisterde album. Om een album te selecteren, drukt u op de toetsen van het bedieningspaneel. U kunt ook de draaiknop op het stuur gebruiken. Om een album uit de Jukebox in een lijst te selecteren, drukt u op de bediening LIST.
CD -WISSELA AR ( A F H A N K E L I J K VA N D E U I T V O E R I N G ) WAT IS EEN CD-WISSELAAR? U moet de cd's plaatsen met het bedrukte oppervlak naar links. Let op: • In elke lade mag slechts één cd worden geplaatst. • De cd-wisselaar werkt niet als de cd's omgekeerd zijn geplaatst. A B RON DISC) CD - WISSEL A AR CD'S PLAATSEN (COMPACT Deze voorziening biedt plaats voor 5 cd's.
TELEFOON ALGEMEEN WAT IN? V HOUDT DE TELEFOONFUNCTIE Zoals bij elke gsm, werkt deze telefoon via netwerken van lokale steunzenders. Hierdoor kan onder alle omstandigheden een verbinding worden gemaakt. HET ALFANUMERIEKE TOETSENPANEEL Met elke druk op een toets van het toetsenpaneel scrollen de daaraan verbonden karakters voorbij. De telefoonfunctie bestaat uit een in de NaviDrive geïntegreerde GSM-telefoon.
TELEFOON ALGEMEEN HOE INSTALLEER EN VERWIJDER IK DE SIM-KAART? AANBEVELING VOOR HET INSTALLEREN VAN EEN DUO-SIM-- KAART HOE VOER IK MIJN PIN- CODE IN? V A B Druk met een pen op A om de houder B uit te werpen. Plaats de SIM-kaart op de houder B. Plaats de houder B. Let op: • Schakel uw NaviDrive uit om de SIMkaart te verwijderen (contact in stand S en display uit). • Sommige f unc ties zijn uit sluitend mogelijk als de kaart in het apparaat is geplaatst.
TELEFOON TOEGANG TOT HET MENU HOE KOM IK IN HET TELEFOONMENU? V • Druk op toets MENU. A • Draai aan de knop om de icoon van de datacommunicatie A te kiezen. • Druk op de knop om te bevestigen. HOE HEB IK VERSNELD TOEGANG TOT HET TELEFOONMENU? Als de telefoonfunctie wordt weergegeven op het display kunt u via het telefoonmenu naar de belangrijkste functies van de telefoon en de datacommunicatie. • Druk op de draaiknop. Er wordt een venstertje geopend. • Draai aan de knop om uw keuze te bepalen.
TELEFOON B O O M S T R U C T U U R VA N H E T M E N U WELKE FUNCTIES KENT HET DATACOMMUNICATIEMENU? A A1 A1 A2 A3 A4 A5 A2 A3 A4 A5 B B1 B1 A B C D B2 B2 B3 C1 C2 C3 C4 B3 Een record uit de lijst kiezen. Uw voice-mailbox raadplegen. Een van de diensten van het CITROËN-netwerk kiezen. HET TELEFOONBOEK BEHEREN Raadplegen, wijzigen, aanmaken of deleten van een lijst. Een lijst kiezen of benoemen. Opstartregister selecteren.
TELEFOON IEMAND BELLEN HOE KAN IK IEMAND BELLEN? V • Druk op de knop "Telefoon beantwoorden" of druk op de toets op het stuur. In het telefoonmenu: • Draai aan de knop om het menu A te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen. A • Toets via het alfanumerieke toetsenbord het nummer in van degene die u wilt bellen. • Druk op de knop "Telefoon beantwoorden" of druk op de toets op het stuur. • Druk aan het einde van het gesprek op "Verbinding verbreken" of druk op de toets op het stuur.
TELEFOON EEN SMS MAKEN • Draai aan de knop om het menu A te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen. V A • Draai aan de knop om de letters voor het redigeren van het bericht te kiezen. • Druk op de knop om elke letter op te slaan. U kunt hoofdletters, kleine letters of bijzondere tekens kiezen via de optie B. • Kies de optie C om de invoer te corrigeren. C B Wanneer het bericht af is: • Draai aan de knop om OK te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen. Er wordt een venstertje geopend.
TELEFOON D ATA C O M M U N I C AT I E D I E N S T E N V CITROËN URGENCE Om gebruik te maken van de lokale noodhulpdienst moet u: • de Algemene Voorwaarden bij de aankoop van uw auto uto hebben heb getekend of het speciale CITROËN Urgence contract, • een initialisatieoproep atieop hebben gedaa gedaan naar de CITROËN Urgence service.
TELEFOON D ATA C O M M U N I C AT I E D I E N S T E N CITROËN ASSISTANCE Wanneer kunt u gebruik maken van deze dienst? Wanneer uw auto stilstaat, bijvoorbeeld vanwege pech of een mechanisch probleem, dan zorgt deze dienst ervoor dat u in contact komt met CITROËN Assistance om een sleepdienst te regelen. Let op: Op het moment dat u de pechdienst oproept, kunt u geen andere nummers draaien, behalve het nummer voor een noodoproep. Hoe krijgt u toegang egang ttot deze dienst? • Houd de CITROËN-toets ingedrukt.
PROGR AMMEREN TOEGANG TOT HET MENU - BOOMSTRUCTUUR WAT HOUDT HET CONFIGURATIEMENU IN? VI HOE KOM IK IN HET CONFIGURATIEMENU? Via het configuratiemenu kunt u de NaviDrive en bepaalde functies van uw auto instellen. • Druk op toets MENU. • Draai aan de knop om de icoon Configuratie te kiezen. • Druk op de knop om te bevestigen. WAT ZIJN DE FUNCTIES VAN HET CONFIGURATIEMENU? A A3 Een schermkleur kiezen. Stel de helderheid van het scherm in. De datum en tijd instellen en een 12- of 24-uurscyclus opgeven.
D E D AT U M E N T I J D I N S T E L L E N HOE KAN IK DE DATUM EN DE TIJD INSTELLEN? In het configuratiemenu: • Draai aan de knop om het menu A te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen. VI A • Draai aan de knop om het menu B te selecteren. • Druk op de knop om te bevestigen. B Draai aan de knop om een veld te kiezen: - C voor de dag, - D voor de maanden - E voor het jaar, - F voor de tijd. • Druk op de knop om te bevestigen.
DIAG NOSE WAG EN B O O M S T R U C T U U R VA N H E T M E N U WAT HOUDT HET DIAGNOSEMENU VAN DE AUTO IN? VII Via het diagnosemenu kunt u de laatste waarschuwingen oproepen, evenals de verschillende functies van uw auto. HOE KOM IK IN HET DIAGNOSEMENU VAN DE AUTO? • Druk op toets MENU. • Draai aan de knop om de icoon diagnose auto A te kiezen. • Druk op de knop om te bevestigen.
VIDEO TOEGANG TOT HET MENU - BOOMSTRUCTUUR WAT HOUDT HET MENU VIDEO IN? In het videomenu zijn de functies voor het afstellen van de video via uw NaviDrive opgenomen. VIII HOE KOM IK IN HET MENU VIDEO? • Druk op toets MENU. • Draai aan de knop om het videoicoon A te kiezen. • Druk op de knop om te bevestigen.
V EELG EST ELD E V R AG EN In het onderstaande overzicht vindt u de antwoorden op de meestgestelde vragen. IX VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Er is een verschil in de geluidskwaliteit tussen de diverse audiobronnen (radio, cd-speler, cd-wisselaar...).
V EELG EST ELD E V R AG EN VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De auto is te ver verwijderd van de beluisterde zender of in het gebied dat u doorkruist zijn geen zenders te ontvangen. Activeer de RDS-functie, zodat het systeem gaat zoeken naar sterkere zenders binnen het ontvangstgebied. De omgeving (heuvel, gebouw, tunnel, ondergrondse parkeerplaats...) blokkeert de ontvangst, zelfs bij gebruik van het RDS zendervolgsysteem. Dit is normaal en wijst niet op een storing van de autoradio.