Operation Manual

1
3
2
4
A
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
I
32
Deze rijhulpvoorziening stelt u in
staat een maximumsnelheid in te
stellen. Deze moet hoger zijn dan
30 km/uur.
De bedieningsorganen van de
snelheidsbegrenzer bevinden zich
op het stuurwiel.
N.b.:
de informatie met betrek-
king tot de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven in het gebied
A op het instrumentenpaneel.
Selecteren van de functie
Draai de knop 1 in de stand “LIM”.
Bij het selecteren van deze functie
verschijnt de laatstopgeslagen
snelheid met de informatie “OFF”:
Instellen van een
maximumsnelheid
Als de motor aanstaat, kunt u de
opgeslagen snelheid regelen,
door kort of lang drukken op:
- met toets 4 kunt u de vastgelegde
maximumsnelheid verhogen,
- met toets 2 kunt u de vastgelegde
maximumsnelheid verlagen.
Opmerking: wanneer u
verscheidene malen achtereen
op de toets drukt, wijzigt u de
ingestelde snelheid in stappen
van 1 km/uur. Houdt u de toets
ingedrukt, dan wijzigt u de
ingestelde snelheid in stappen
van 5 km/uur.
Activeren van de
snelheidsbegrenzer
Wanneer de gewenste maximum-
snelheid wordt weergegeven, drukt
u op de toets 3 om de snelheidsbe-
grenzing in werking te stellen.
De informatie “OFF” verdwijnt ver-
volgens uit het gebied A.
Als de snelheidsbegrenzer is in-
geschakeld, kunt u de ingestelde
snelheid niet overschrijden door
het gaspedaal per ongeluk te ver
in te trappen. In noodgevallen kunt
u deze snelheid wel overschrij-
den door het gaspedaal volledig,
voorbij het zware punt, in te trap-
pen (zie “Tijdelijke overschrijding
maximumsnelheid”).
N.b.: De snelheid van uw auto
kan iets afwijken ten opzichte van
de gekozen snelheid.
S N E L H E I D S B E G R E N Z E R