Operation Manual
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
I
35
E L E K T R O N I S C H B E D I E N D E 6 - V E R S N E L L I N G S B A K
Starten en wegrijden
- Om de motor te kunnen starten
moet de schakelhendel in de
stand N staan.
- Trap het rempedaal in.
- Start de motor.
- Zet bij draaiende motor de
schakelhendel in de stand van
uw keuze (R, A of M).
- Controleer de ingeschakelde
stand op de toerenteller.
Let op: als de auto langere tijd
heeft stilgestaan of wanneer u
vaak het rempedaal heeft ingetrapt
bij afgezette motor, moet u het
rempedaal geheel intrappen om
de motor te kunnen starten.
Tijdelijke werking in de
handmatige stand
Wanneer de versnellingsbak in de
automatische stand is geschakeld
en u de flippers “+” of “-” bedient,
kunt u onmiddellijk in een andere
versnelling schakelen.
De signalering “AUTO” blijft
zichtbaar op de toerenteller.
Wanneer u gedurende enige tijd
niet handmatig schakelt, wordt
opnieuw de stand voor het auto-
matisch schakelen geactiveerd,
mits de rijomstandigheden dit toe-
laten.
In de achteruit schakelen
Schakel alleen in de achteruitrij-
stand als de auto stilstaat.
• Wanneer u zeer langzaam
rijdt en de achteruitversnelling
selecteert (stand R), dan zal
deze pas worden ingeschakeld
als de auto volledig tot stilstand
is gekomen.
Het lampje ‘voet op rempedaal’
kan dan op het instrumenten-
paneel knipperen om u aan te
sporen te remmen.
• Wanneer u snel rijdt en u de
achteruitversnelling selecteert,
zal de signalering “N” knipperen
en wordt de auto automatisch in
de vrijstand geschakeld. Als u
daarna weer in een versnelling
wilt schakelen, dan hoeft u
slechts de schakelhendel in de
stand A of M te zetten.
Let op: als u in de achteruitver-
snelling schakelt, klinkt er een
waarschuwingssignaal.
Wanneer u de parkeerhulp heeft
uitgeschakeld, zal het waarschu-
wingssignaal bij het schakelen in
de achteruitversnelling niet klink-
en.