Operation Manual

1
A
B
2
II
41
Het is mogelijk dat uw auto
voorzien is van een ANTI-
INBRAAKALARM.
Dit garandeert:
Een inbraakbeveiliging via
sensoren op de opengaande
delen (portieren, achterklep,
motorkap) en op de elektrische
voeding.
Een interieurbeveiliging via ul-
trasone sensoren (bewegings-
melders in het interieur).
U kunt deze uitschakelen via de
schakelaar 1 op het dashboard.
Het systeem bevat onder andere
een sirene en een lampje 2
dat van buitenaf zichtbaar is
en de volgende drie mogelijke
toestanden van het alarmsysteem
aanduidt:
Alarm niet actief (sluimerstand
uitgeschakeld); het lampje is uit.
Alarm actief (in sluimerstand);
het lampje knippert langzaam.
Alarm afgegaan (inbraaksignaal);
het lampje knippert snel wanneer
u het alarm uitschakelt met de
toets B en gaat uit wanneer het
contact wordt aangezet.
Let op: in geval van een storing
brandt het lampje permanent.
UITSCHAKELEN VAN
HET ALARM MET DE
AFSTANDSBEDIENING
Het alarm wordt automatisch
uitgeschakeld bij het ontgrendelen
van de auto (druk op de toets B
van de afstandsbediening).
UITSCHAKELEN VAN HET
ALARM MET DE SLEUTEL
Ontgrendel de portieren met de
sleutel. Het alarm gaat af. Stap in
de auto en zet de contactsleutel
in de contactstand om de sirene
uit te schakelen. Wanneer u niet
ingrijpt blijft de sirene 30 seconden
loeien.
A N T I - I N B R A A K A L A R M