Operation Manual

42
III
C O M F O R T
Airconditioning
Voor een goede werking van het
gehele systeem moet dit regelmatig
worden gecontroleerd.
Het condenswater afkomstig van de
verdamper van de airconditioning
wordt afgevoerd via een speciale
opening. Als de auto stilstaat, kan zich
hieronder een plas water vormen.
Om ervoor te zorgen dat de afdich-
tingen van de compressor van de
airconditioning niet gaan lekken,
moet u de airconditioning minstens
één keer per maand inschakelen.
De airconditioning kan ongeacht
het seizoen worden gebruikt, omdat
deze zorgt voor verlaging van de
luchtvochtigheid en ontwaseming
van de ruiten.
Voor een optimale werking van de
airconditioning moeten de ruiten ge-
sloten zijn.
Als na langdurige stilstand in de zon
de temperatuur in de auto sterk is
opgelopen, is het raadzaam de auto
met de ruiten geopend even te venti-
leren, waarna u de ruiten weer sluit.
De airconditioning heeft voor zijn
werking energie van de motor nodig.
Dit resulteert in een hoger brand-
stofverbruik.
Pollenfilter/geurfilter
(actieve koolstof)
Het systeem is uitgerust met een fi l-
ter dat pollen en geuren in de lucht
kan tegenhouden.
Dit lter moet overeenkomstig de on-
derhoudsvoorschriften worden ver-
vangen (zie "Onderhoudsboekje").
Luchtcirculatie
Een goede luchtverdeling in het in-
terieur, zowel voor als achter, zorgt
voor een optimaal comfort.
Voor een goede werking van het sy-
steem is het belangrijk dat de luchttoe-
voeropeningen onder de voorstoelen
niet zijn afgedekt.
Ventilatieroosters
De luchttoevoeropeningen in het
dashboard zijn voorzien van roos-
ters waarmee de luchtstroom kan
worden gericht (hoog/laag, rechts/
links) en van draaiknoppen voor de
instelling van de luchthoeveelheid.
De automatische temperatuurrege-
ling van de airconditioning maakt ge-
bruik van de zonnesensor die op het
dashboard achter het instrumenten-
paneel is geplaatst.
Let erop dat deze niet wordt afge-
dekt.
Sensor