Operation Manual

44
III
C O M F O R T
Ontwaseming - Ontdooiing
voorruit en voorportierrui-
ten
Zet de knoppen voor de regeling
van de luchttemperatuur 4 en de
luchtstroom 3 in de maximum-
stand.
Sluit de centrale ventilatieroos-
ters.
Zet de airconditioning aan door
op 6 te drukken: het lampje
brandt.
Gebruik niet de stand voor het recir-
culeren van de interieurlucht.
5 - Achterruitverwarming
De achterruitverwarming kan alleen
werken bij draaiende motor.
Wanneer u op de toets
5 drukt, schakelt u de ach-
terruitverwarming in, waar-
mee, afhankelijk van de
uitvoering, ook de spiegelverwar-
ming in werking wordt gesteld. Het
lampje brandt.
De achterruitverwarming wordt na
verloop van tijd automatisch uitge-
schakeld om een overmatig stroom-
verbruik te voorkomen.
U kunt de achterruitverwarming ook
zelf uitzetten door op de toets te
drukken.
Wanneer u de achterruitverwarming
weer wilt aanzetten, drukt u opnieuw
op de toets.
Als de motor terwijl de achteruitver-
warming nog functioneert, wordt af-
gezet, wordt na het opnieuw starten
van de motor de achteruitverwar-
ming automatisch weer ingescha-
keld.
6 - Airconditioning
De airconditioning werkt alleen wan-
neer met draaiende motor.
Druk op de toets 6 . Het
lampje brandt.
De bediening van de aanja-
ger 3 mag niet in de stand
0 staan, omdat de aanvoer van ge-
koelde lucht anders geblokkeerd is.
De airconditioning regelt de tem-
peratuur door warme en gekoelde
lucht te mengen. Met de luchttem-
peratuurknop 4 kunt u de luchttem-
peratuur regelen wanneer de functie
airconditioning 6 actief is.
4 - Regeling van de
luchttemperatuur
De ventilatie, verwarming en de hand-
bediende airconditioning kunnen al-
leen werken bij draaiende motor.