Operation Manual

IV
84
TOEGANG TOT DE AUTO
ALARM
Dit systeem beveiligt uw auto tegen
inbraak en diefstal. Het systeem be-
staat uit de volgende typen beveili-
ging:
- Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen car-
rosseriedelen van de auto in de ga-
ten.
Het alarm gaat af als iemand een
portier, de achterklep of de motor-
kap probeert te openen.
- Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
bewegingen in het interieur worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit
wordt ingeslagen, als iets of iemand
de auto binnendringt of als iets of ie-
mand in de auto beweegt.
Automatische beveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als ie-
mand probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand pro-
beert de accu, de bedieningseen-
heid of de kabels van de sirene uit
te schakelen of te beschadigen.
Vergrendelen van de auto
met volledig ingeschakeld
alarm
Inschakelen
) Zet het contact af en verlaat de
auto.
) Druk op de vergrendelknop van
de afstandsbediening.
Uitschakelen
) Druk op de ontgrendelknop van
de afstandsbediening.
Het alarmsysteem wordt uitgescha-
keld; het verklikkerlampje van de
knop gaat uit.
Indien een portier of de achterklep
niet goed is gesloten, wordt de auto
niet vergrendeld, maar worden de
omtrek- en interieurbeveiliging na
45 seconden wel ingeschakeld.
Het alarmsysteem is geactiveerd:
het verklikkerlampje van de knop zal
één keer per seconde knipperen.
De omtrekbeveiliging wordt 5 seconden
nadat de vergrendelknop van de af-
standsbediening is ingedrukt, geac-
tiveerd. De interieurbeveiliging wordt
45 seconden nadat de vergrendelknop
van de afstandsbediening is ingedrukt,
geactiveerd.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwali ceerde werkplaats
alvorens wijzigingen aan het alarm-
systeem aan te brengen.