Instructieboekje
De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering die wordt weergegeven met dit pictogram: Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCITROËN".
Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de gelegenheid te stellen onder alle omstandigheden optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken van de mogelijkheden van uw C4 Picasso. Neem de tijd om het aandachtig door te lezen zodat u vertrouwd raakt met uw nieuwe auto. Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend. Automobile CITROËN houdt zich het recht voor de technische kenmerken, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn dit dit boekje bij te werken.
Inhoudsopgave Overzicht Toegang tot de auto Elektronische sleutel - afstandsbediening "Keyless entry and start"-systeem Centrale vergrendeling Portieren Achterklep Elektrisch bedienbare achterklep Alarm Elektrisch bedienbare ruiten Eco-rijden Rijden 51 54 62 63 65 66 69 72 Comfort Controle tijdens het rijden 7 inch Touchscreen Instrumentenpanelen Verklikkerlampjes Regelknoppen Datum en tijd instellen Boordcomputer 11 20 25 44 47 48 Voorstoelen Achterstoelen Opstelling van de stoelen Spiegels Stuurwi
Inhoudsopgave Zicht Lichtschakelaar Automatische verlichting Automatische schakeling grootlicht/dimlicht Dagrijverlichting Koplampen verstellen Meedraaiende koplampen Ruitenwisserschakelaar Ruitensproeiers Automatische ruitenwissers Plafonniers Glazen panoramadak Sfeerverlichting Praktische informatie 193 198 199 201 202 204 205 207 208 210 211 212 Bandenreparatieset Wiel verwisselen Sneeuwkettingen Een lamp vervangen Zekering vervangen 12V-accu Eco-mode Wisserbladen vervangen Slepen van de auto Trekhaak
Overzicht Exterieur Elektronische sleutel/"Keyless entry and start"-systeem 51-61 - openen/sluiten - diefstalbeveiliging - noodbediening - batterij Achterklep - openen/sluiten - noodbediening 4 Panoramadak Allesdragers Accessoires 211 299-300 302-303 Instapverlichting buitenzijde Verlichting buitenspiegels Statische bochtverlichting Meedraaiende koplampen Koplampverstelling Lampen vervangen - koplampen - mistlampen vóór - zijknipperlichten Sneeuwscherm 65-68 Lampen vervangen - achterlichten - derde
Overzicht .
Overzicht Cockpit 6 Automatische transmissie Elektronisch gestuurde versnellingsbak Schakelindicator 145-149 Buitenspiegels Ruitbediening, blokkering 91-92 72-73 141-144 150 Motorkapontgrendeling 305 Handgeschakelde vijf-/ zesversnellingsbak Schakelindicator 140 150 Plafonniers Binnenspiegel Panoramadak 210 92 211 Instrumentenpaneel Dimmer dashboardverlichting Verklikkerlampjes Meters - onderhoudsindicator - motorolieniveaumeter 20-24 45 25-39 40-43 Touchscreen 11-19 13-17 Configuratie uitru
Overzicht .
Overzicht Onderhoud - Gegevens Brandstoftank leeg (diesel) 312 Niveaus controleren - olie - remvloeistof - koelvloeistof - ruitensproeier-/ koplampsproeiervloeistof Controle van onderdelen - luchtfilter - interieurfilter - oliefilter - elektrische parkeerrem - remblokken/-schijven 313-316 Lampen vervangen - voor - achter 272-280 12V-accu 288-290 Spaarfase accu, eco-mode 291 Zekeringen motorruimte 281-282, 286-287 330-331 335-337 Identificatie Afmetingen 340 338-339 317-318 Motorkapontgrendeling 3
Eco-rijden . Eco-rijden Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen. Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.
Eco-rijden Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik Houd u aan de onderhoudsvoorschriften Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Controle tijdens het rijden 7 inch Touchscreen Het 7 inch touchscreen heeft de volgende functies: bediening van de verwarming/ airconditioning, toegang tot de configuratiemenu's van de functies en de systemen van de auto, toegang tot de configuratiemenu's van het audiosysteem en de weergave, bediening van het audiosysteem, de telefoon en weergave van de bijbehorende informatie, en, volgens uitvoering: de weergave van de waarschuwingsmeldingen en de grafische weergave van de parkeerhulp, de permanente weerg
Controle tijdens het rijden Menu's van het touchscreen 1. Toegang tot het menu "Airconditioning". Hiermee kunnen onder andere de temperatuur en de aanjagersnelheid worden ingesteld. Zie de rubrieken "Verwarming", "Handbediende airconditioning" en "Automatische airconditioning". 2. Toegang tot het menu "Rijhulpsystemen". Hiermee kunnen bepaalde functies worden geactiveerd, gedeactiveerd en geconfigureerd. 3. Toegang tot het menu "Media". Zie de rubriek " Audio en datacommunicatie ". 4.
Controle tijdens het rijden Menu "Rijhulpsysteem" Status van de functies die in- en uitgeschakeld kunnen worden Voor bepaalde functies is er een speciale toets waaraan een verklikkerlampje is gekoppeld. Als de functie is in- of uitgeschakeld, afwijkend van de standaardinstelling (af fabriek), gaat dit verklikkerlampje branden. Groen verklikkerlampje: u hebt de desbetreffende functie ingeschakeld. Oranje verklikkerlampje: u hebt de desbetreffende functie uitgeschakeld.
Controle tijdens het rijden De via dit menu te raadplegen functies zijn in onderstaande tabellen weergegeven. Toets 14 Desbetreffende functie Aanwijzingen Inst. snelheden Opslaan van de snelheden voor de snelheidsbegrenzer en de snelheidsregelaar. Initialisatie ban- densp.controle Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem. Diagnose Overzicht van de actieve waarschuwingen.
Controle tijdens het rijden Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen Configuratie auto Toegang tot de te configureren functies.
Controle tijdens het rijden Toets 16 Desbetreffende functie Aanwijzingen Lane Departure Warning System Inschakelen/uitschakelen van de functie. Parkeerhulp Inschakelen/uitschakelen van de functie. Automatisch grootlicht Inschakelen/uitschakelen van de functie. Park Assist Inschakelen/uitschakelen van de functie. Stop & Start Inschakelen/uitschakelen van de functie. Dodehoek- bewaking Inschakelen/uitschakelen van de functie.
Controle tijdens het rijden 1 Status van een functie, zoals: Toets Functie Ingeschakeld Uitgeschakeld Park Assist Dodehoekbewaking Stop & Start Parkeerhulp 17
Controle tijdens het rijden Menu "Configuratie" De via dit menu toegankelijke functies zijn in onderstaande tabel weergegeven. Toets 18 Desbetreffende functie Aanwijzingen Geluidsinstellingen Instellen van het geluidsvolume, de balans, enz. Kleuren Kiezen van een achtergrond. Interactieve hulp Toegang tot het beknopte instructieboekje. Scherm uit Uitschakelen van het scherm. Helderheid instellen Instellen van de lichtsterkte.
Controle tijdens het rijden Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen Systeeminstelling Keuze van de eenheden: temperatuur (°Celcius of °Fahrenheit) afstand en verbruik (l/100 km, mpg of km/l). - Tijd/datum Instellen van datum en tijd. Talen Keuze van de op het touchscreen en het instrumentenpaneel type 2 weergegeven taal: Frans, Engels, Italiaans, Spaans, Duits, Nederlands, Portugees, Pools, Turks, Russisch.
Controle tijdens het rijden Instrumentenpaneel type 1 Meters en displays 1. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm), schaalverdeling afhankelijk van de motoruitvoering (benzine of diesel). 2. Schakelindicator, stand van de selectiehendel en ingeschakelde versnelling bij auto's met elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische transmissie. 3. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph). 4. Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer. 20 Bedieningstoetsen 5. Brandstofniveaumeter. 6.
Controle tijdens het rijden Instrumentenpaneel type 2 Dit instrumentenpaneel bestaat uit een panoramisch 12 inch HD-scherm. Het kan aan uw persoonlijke wensen worden aangepast. Afhankelijk van de gekozen weergavemodus kan bepaalde informatie worden gemaskeerd. Zie de rubriek "Persoonlijke instellingen instrumentenpaneel". Meters en displays 1. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm) (modus "METERS"). 2.
Controle tijdens het rijden Weergavezones Persoonlijke instellingen voor het instrumentenpaneel type 2 U kunt het uiterlijk van het instrumentenpaneel aanpassen door een keuze te maken uit de: grafische achtergronden, de weergavemodi. Keuze van de weergavemodus Elke modus is gekoppeld aan een type informatie dat wordt weergegeven op het configureerbare gedeelte.
Controle tijdens het rijden - "MEDIA": weergave van de informatie met betrekking tot het medium dat wordt afgespeeld of de radio. - "NAVIAGATIE": weergave van de informatie met betrekking tot de huidige routebegeleiding (kaart en aanwijzingen). - 1 "FOTO": weergave van de foto die via het menu "Media" van het touchscreen is geselecteerd.
Controle tijdens het rijden - "RIJDEN": bestemd voor de weergave van de afstand in tijd tot de voorligger en de informatie van de actieve snelheidsregelaar. De adviessnelheid wordt in het middelste gedeelte weergegeven. De bestuurder moet zich te allen tijde aan de verkeersregels houden. 24 Wijzigen van de weergavemodus van het instrumentenpaneel: F draai aan de rolknop links op het stuurwiel om de verschillende weergavemodi op het rechter gedeelte van het instrumentenpaneel weer te geven.
Controle tijdens het rijden Verklikkerlampjes De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje). Bij het aanzetten van het contact Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel enkele seconden branden. Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan.
Controle tijdens het rijden Verklikkerlampjes ingeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld. Controlelampje 26 Status Oorzaak Richtingaanwijzer links knippert, met geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt. Richtingaanwijzer rechts knippert, met geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt. Parkeerlichten permanent. De lichtschakelaar staat in de stand "Parkeerlichten".
Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen permanent. U hebt de lichtschakelaar in de stand "AUTO" naar u toe getrokken en de functie is ingeschakeld (menu "Rijhulpsystemen"). Het dimlicht is ingeschakeld, omdat er voldoende omgevingslicht is en/ of de verkeersomstandigheden het gebruik niet toestaan. De camera op de buitenspiegel stuurt het in- en uitschakelen van het grootlicht aan, afhankelijk van de hoeveelheid omgevingslicht en de verkeerssituatie.
Controle tijdens het rijden Controlelampje 28 Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Voorgloeien dieselmotor permanent. De startknop "START/STOP" is ingedrukt (Contact). Wacht met starten tot het verklikkerlampje uitgaat. Wanneer het lampje uitgaat, wordt de motor onmiddellijk gestart, op voorwaarde dat het rempedaal (auto's met een elektronisch gestuurde of automatische versnellingsbak) of het koppelingspedaal (auto's met een handgeschakelde versnellingsbak) ingetrapt blijft.
Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Automatische ruitenwissers permanent. De ruitenwisserschakelaar is naar beneden bewogen. De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd. Beweeg om de automatische stand van de ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet de hendel in een andere stand. Passagiersairbag permanent. De schakelaar in het dashboard aan passagierszijde staat in de stand "ON". De passagiersairbag is ingeschakeld.
Controle tijdens het rijden Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een melding. Controlelampje 30 Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Passagiersairbag permanent. De schakelaar op de rechter zijkant van het dashboard staat in de stand "OFF". De airbag vóór aan passagierszijde is uitgeschakeld.
Controle tijdens het rijden Waarschuwingslampjes Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een bijbehorende melding wordt weergegeven. Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Controle tijdens het rijden Controlelampje Service 32 Status Oorzaak Acties / Opmerkingen tijdelijk, in combinatie met een melding. Er zijn één of meer kleine storingen gedetecteerd waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden. Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van de melding op het display.
Controle tijdens het rijden Controlelampje Elektrische parkeerrem Status Oorzaak Acties / Opmerkingen knippert. Tijdens het rijden: de parkeerrem is niet volledig vrijgezet. Zet de parkeerrem vrij door kort op de hendel te drukken. Zet als het lampje blijft knipperen de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil. Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen permanent. Het remvloeistofniveau is te laag. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer van CITROËN. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS.
Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Laag brandstofniveau permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een melding. Als het lampje gaat branden zit er nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank. Vanaf dit moment worden de laatste liters brandstof in de tank aangesproken. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt.
Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Bochtverlichting knippert. Er is een storing in de bochtverlichting. Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Een of meer portieren geopend* permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende portier aangeeft, bij een snelheid lager dan 10 km/h. Een portier of de achterklep is niet goed gesloten. Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
Controle tijdens het rijden Controlelampje Bandenspanning te laag + Voet op het rempedaal* Voet op het koppelingspedaal* Status Oorzaak Acties / Opmerkingen permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een melding. De bandenspanning van een of meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. De controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden uitgevoerd.
Controle tijdens het rijden Controlelampje Additief AdBlue (BlueHDidieselmotor) + 38 ® Status Oorzaak Acties / Opmerkingen permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden. De actieradius ligt tussen de 600 en 2400 km. Laat het AdBlue ® -reservoir snel bijvullen: neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij.
Controle tijdens het rijden Controlelampje + + SCRemissieregelsysteem (BlueHDidieselmotor) Status Oorzaak Acties / Opmerkingen permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding met betrekking tot een storing in het emissieregelsysteem. Er is een storing in het SCRemissieregelsysteem.
Controle tijdens het rijden Onderhoudsindicator De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudsbeurt volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator, op basis van het aantal afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt.
Controle tijdens het rijden De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.
Controle tijdens het rijden Op 0 zetten van de onderhoudsindicator De onderhoudsindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. Als u zelf het onderhoud van uw auto uitvoert: F zet het contact af, F druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, F zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen, F laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Controle tijdens het rijden Motorolieniveaumeter* 1 Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter wordt bij het aanzetten van het contact eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau. Olieniveau correct Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Controle tijdens het rijden Kilometerteller en dagteller De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto. Voor reizen in het buitenland kan de eenheid van de afstand worden aangepast: de snelheid moet namelijk worden weergegeven in de officiële eenheid van het land (km of mijl).
Controle tijdens het rijden Dimmer dashboardverlichting 1 Hiermee kunt u de lichtsterkte van de verlichting van het dashboard en het touchscreen handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving. De dimmer kan alleen worden bediend als de verlichting van de auto is ingeschakeld (niet als alleen de dagrijverlichting brandt).
Controle tijdens het rijden Donker scherm (black panel) Met dit systeem kan de verlichting van bepaalde informatie op het instrumentenpaneel worden uitgeschakeld voor een rustiger beeld tijdens nachtelijke ritten.
Controle tijdens het rijden Datum en tijd instellen De datum en tijd kunnen worden ingesteld via het touchscreen tablet. F Selecteer het menu "Configuratie". F Druk op de secundaire pagina op " Tijd/datum ". F Selecteer " Tijd instellen " of " Datum instellen " en wijzig de instellingen met behulp van het numerieke toetsenbord en bevestig uw keuzes. 1 F Druk op " Bevestigen " om het menu te verlaten.
Controle tijdens het rijden Boordcomputer Instrumentenpaneel type 1 De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...). De gegevens zijn toegankelijk via het menu "Rijhulpsysteem". Weergave van de informatie op het touchscreen Traject resetten Actuele informatie: actieradius, huidig brandstofverbruik, de teller van het Stop & Startsysteem. Permanente weergave: F Selecteer het menu "Rijhulpsysteem".
Controle tijdens het rijden Boordcomputer Instrumentenpaneel type 2 Weergave van informatie op het instrumentenpaneel 1 Traject resetten De gegevens van de boordcomputer worden permanent weergegeven als u de weergavemodus "METERS" hebt geselecteerd. Druk bij de andere weergavemodi op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om deze gegevens tijdelijk in een specifiek venster weer te geven.
Controle tijdens het rijden Boordcomputer, enkele definities Actieradius Huidig verbruik Afgelegde afstand (km of miles) Aantal kilometers dat u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden (berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers). (l/100 km, km/l of mpg) Berekend over de laatste verstreken seconden. (km of miles) Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens.
Toegang tot de auto Elektronische sleutel Afstandsbediening Ontgrendelen van de auto Ontgrendelen van de auto en openen van de achterklep Volledig ontgrendelen F Houd deze knop even ingedrukt om de auto te ontgrendelen en, afhankelijk van de uitvoering, de achterklep in de kierstand te zetten of de elektrisch bedienbare achterklep te openen. De instellingen van de elektrisch bedienbare achterklep kunnen via de menu's "Rijhulpsystemen" en " Configuratie auto " worden aangepast.
Toegang tot de auto Vergrendeling van de auto Normale vergrendeling F Druk op deze knop. Als u de knop ingedrukt houdt, gaan de ruiten omhoog tot u de knop loslaat of tot ze gesloten zijn. Let erop dat niets het correcte sluiten van de ruiten in de weg staat. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruiten niet kunnen bezeren. De richtingaanwijzers gaan enkele seconden branden. Afhankelijk van de uitvoering van uw auto worden de buitenspiegels ingeklapt en wordt het alarm ingeschakeld.
Toegang tot de auto Lokaliseren van de auto Supervergrendeling De supervergrendeling blokkeert het van binnenuit openen van de portieren. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de schakelaar van de centrale vergrendeling in het interieur buiten werking. Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt. 2 Met deze functie kunt u uw auto op afstand lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig licht. De auto dient hiervoor wel vergrendeld te zijn.
Toegang tot de auto "Keyless entry and start"-systeem Ontgrendelen van de auto Selectief ontgrendelen Systeem waarmee de auto ontgrendeld, vergrendeld en gestart kan worden zonder dat u de elektronische sleutel tevoorschijn hoeft te halen. De elektronische sleutel kan ook worden gebruikt als afstandsbediening; zie de rubriek "Sleutel/ afstandsbediening". Omwille van de veiligheid en ter voorkoming van diefstal: laat nooit de elektronische sleutel in de auto achter, ook niet wanneer u in de buurt bent.
Toegang tot de auto 2 Vergrendelen van de auto Normale vergrendeling F Druk, als de sleutel zich binnen de detectiezone A bevindt, met een van uw vingers op een van de portiergrepen (bij de merktekens) of druk op de vergrendelknop op het kofferdeksel. Als u de knop ingedrukt houdt, gaan de ruiten omhoog tot u de knop loslaat of tot ze gesloten zijn. Let erop dat niets het correcte sluiten van de ruiten in de weg staat. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.
Toegang tot de auto Supervergrendeling De supervergrendeling blokkeert het van binnenuit openen van de portieren. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de schakelaar van de centrale vergrendeling in het interieur buiten werking. Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt.
Toegang tot de auto Als een van de portieren of de achterklep geopend is of als een van de elektronische sleutels van het Keyless entry and startsysteem zich in de auto bevindt, werkt de centrale vergrendeling niet. Daarentegen wordt het alarmsysteem (indien aanwezig) na ongeveer 45 seconden ingeschakeld. Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen ongeveer 30 seconden een van de portieren of de achterklep wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld.
Toegang tot de auto Noodprocedure Noodprocedure voor openen/ sluiten met de geïntegreerde sleutel Met de geïntegreerde sleutel kan de auto vergrendeld en ontgrendeld worden als de elektronische sleutel niet werkt en in het geval van een storing in het "Keyless entry and start"-systeem: lege batterij, accu ontladen of losgekoppeld,... auto bevindt zich in een omgeving met veel elektromagnetische straling. F Houd de nok 1 ingedrukt om de geïntegreerde sleutel 2 te kunnen verwijderen.
Toegang tot de auto 2 Volledig vergrendelen F Draai de sleutel richting de achterzijde van de auto om de auto volledig te vergrendelen. Supervergrendeling F Draai de sleutel richting de achterzijde van de auto om de auto volledig te vergrendelen. F Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals richting de achterzijde van de auto om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.
Toegang tot de auto Storing in en resetten van de afstandsbediening Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. F Steek eerst de mechanische sleutel (ondergebracht in de afstandsbediening) in het slot om de auto te ontgrendelen. F Plaats de elektronische sleutel in de lezer.
Toegang tot de auto Elektronische sleutel verloren Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en, indien mogelijk, met het kaartje voorzien van de sleutelcode naar het CITROËN-netwerk. Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en een nieuwe bestellen. 2 Elektronische sleutel De radiografische elektronische sleutel is een systeem met een groot bereik.
Toegang tot de auto Centrale vergrendeling Handbediende centrale vergrendeling F Druk op deze knop om de centrale vergrendeling van de auto (portieren en achterklep) vanuit het interieur te bedienen. F Druk nogmaals op de knop om de auto volledig te ontgrendelen.
Toegang tot de auto Portieren Openen Sluiten Van buitenaf Van binnenuit F Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of met het Keyless entry and start-systeem en trek aan de portiergreep. F Trek aan de hendel van het voor- of achterportier om dit te openen.
Toegang tot de auto Noodbediening Functie die het mogelijk maakt om de portieren mechanisch te vergrendelen of te ontgrendelen bij een lege accu of in het geval van een storing in de centrale vergrendeling. Vergrendelen van het bestuurdersportier F Steek de geïntegreerde sleutel in het portierslot en draai deze rechtsom. U kunt deze procedure ook bij het andere voorportier uitvoeren. Ontgrendelen van het bestuurdersportier F Steek de geïntegreerde sleutel in het portierslot en draai deze linksom.
Toegang tot de auto Achterklep Achterklep openen Sluiten van de achterklep Met de elektronische sleutel/ afstandsbediening F Trek de achterklep omlaag met behulp van de handgrepen aan de binnenzijde van de klep. F Laat de handgrepen los en duw de achterklep dicht. F Houd deze knop lang ingedrukt om de achterklep te openen. Als de auto vergrendeld was, wordt door deze handeling de auto eerst ontgrendeld. F Open de achterklep.
Toegang tot de auto Elektrisch bedienbare achterklep Bediening van de klep A: Bediening van buitenaf Steek nooit een vinger in het vergrendelingssysteem van de achterklep: risico van zwaar letsel! Controleer of er voldoende ruimte is om de achterklep te openen. De elektrische bediening van de achterklep kan worden ingeschakeld en uitgeschakeld via de menu's "Rijhulpsystemen" en " Configuratie auto ". Deze functie is standaard uitgeschakeld.
Toegang tot de auto Elektrisch openen Elektrisch sluiten Ontgrendelen en openen van de klep met de elektronische sleutel/ afstandsbediening U hebt twee mogelijkheden: F Druk op de knop A aan de buitenzijde en laat deze weer los. of F Druk op de knop B en laat deze vervolgens los. F Houd deze knop lang ingedrukt. Ontgrendelen en openen van de klep met het Keyless entry and start-systeem F Druk op de knop A van de klep terwijl de elektronische sleutel zich in de detectiezone bevindt.
Toegang tot de auto Handmatige werking U kunt de elektrisch bedienbare achterklep ook handmatig openen en sluiten, zelfs als de elektrische bediening is geactiveerd. Bij het handmatig openen en sluiten van de elektrisch bedienbare achterklep wordt de beweging niet meer ondersteund door gasveren. Het is dus normaal dat u zowel bij het openen als bij het sluiten enige weerstand voelt.
Toegang tot de auto Alarm Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging: Automatische beveiligingsfunctie - Omtrekbeveiliging Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap probeert te openen. - Interieurbeveiliging Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen.
Toegang tot de auto Vergrendelen van de auto met alleen de omtrekbeveiliging ingeschakeld Uitschakelen F Druk op een van de ontgrendelknoppen van de afstandsbediening: kort indrukken lang indrukken of F Ontgrendel de auto met het "Keyless entry and start"-systeem. Het alarmsysteem is uitgeschakeld: het verklikkerlampje van de knop is uit en de richtingaanwijzers knipperen gedurende ongeveer 2 seconden.
Toegang tot de auto Afgaan van het alarm Opnieuw inschakelen van de interieurbeveiliging F Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto te ontgrendelen met de afstandsbediening of met het "Keyless entry and start"-systeem. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit. F Schakel het alarmsysteem weer volledig in door de auto te vergrendelen met de afstandsbediening of met het "Keyless entry and start"-systeem. Het verklikkerlampje van de knop knippert weer één keer per seconde.
Toegang tot de auto Elektrisch bedienbare ruiten 1. 2. 3. 4. 5. Ruitbediening linksvoor. Ruitbediening rechtsvoor. Ruitbediening rechtsachter. Ruitbediening linksachter. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare ruiten achter. Handbediening Antiklemvoorziening Duw of trek de schakelaar tot het zware punt om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten. Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk weer open.
Toegang tot de auto Resetten van de ruitbediening Blokkering van de ruitbediening achter Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op de schakelaar 5 om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren. Ter bevestiging gaat het verklikkerlampje van de knop branden en wordt er een melding weergegeven. Het lampje blijft branden zolang de blokkering is ingeschakeld. Het blijft mogelijk om de achterportierruiten via het bedieningspaneel op het bestuurdersportier te bedienen.
Comfort Voorstoelen De zitting, de rugleuning en de hoofdsteun zijn verstelbaar voor een optimale zitpositie. Verstel omwille van de veiligheid de stoelen alleen als de auto helemaal stilstaat. Handmatig verstellen Lengterichting F Til de beugel op en schuif de stoel in de gewenste stand. Probeer, als de gewenste stand is bereikt, de stoel licht naar voren of naar achteren te bewegen zonder de beugel te gebruiken, om te controleren of het stoelmechanisme vergrendeld is.
Comfort 3 Rugleuning van de passagiersstoel F Beweeg de hendel omhoog om de rugleuning te verstellen. Laat de hendel los als de rugleuning zich in de gewenste positie bevindt. Houd de rugleuning tijdens het verstellen tegen met uw rug of een hand om te voorkomen dat deze plotseling naar voren klapt. Tafelstand van de rugleuning van de passagiersstoel Controleer of er geen voorwerpen boven of onder de stoel de beweging van de stoel kunnen hinderen.
Comfort Voorstoelen Elektrische verstelling In lengterichting (bestuurdersstoel) Rugleuninghoek Hoogte en hoek zitting F Duw de schakelaar naar voren of naar achteren om de gewenste stand te verkrijgen. F Duw de schakelaar naar voren of naar achteren om de gewenste hoek te verkrijgen. F Beweeg het achterste gedeelte van de schakelaar omhoog of omlaag om de hoogte van de zitting in te stellen. F Beweeg het voorste gedeelte van de schakelaar omhoog of omlaag om de hoek van de zitting in te stellen.
Comfort Opslaan van zitposities in het geheugen Dit systeem slaat de elektrische instellingen van de bestuurdersstoel op. U kunt twee standen opslaan en later oproepen met de toetsen aan de zijkant van de bestuurdersstoel. Opslaan van een zitpositie Oproepen van een opgeslagen zitpositie Met de toetsen M / 1 / 2 Contact aan of draaiende motor F Zet het contact aan. F Zet uw stoel en de buitenspiegels in de gewenste stand. F Druk op de toets M en vervolgens binnen 4 seconden op de toets 1 of 2.
Comfort Aanvullende instellingen Hoogte en hoek van de hoofdsteun (volgens uitvoering) Verwijderen van de hoofdsteun Comforthoofdsteunen F Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten. F Druk gelijktijdig op de pal A en op de hoofdsteun om deze lager te zetten. F Beweeg om de hoek van de hoofdsteun te verstellen de onderzijde van de hoofdsteun naar voren of naar achteren. F Druk op de pal A en trek de hoofdsteun omhoog om hem te verwijderen.
Comfort Elektrisch verstelbare lendensteun Massagefunctie 3 F Druk de schakelaar in om de lendensteun naar wens in te stellen. Inschakelen F Druk op deze knop. Het controlelampje van de functie gaat branden en de massagefunctie wordt voor een tijdsduur van 1 uur ingeschakeld. Gedurende deze tijdsduur wordt de massage in 6 cycli van 10 minuten uitgevoerd (6 minuten massage worden gevolgd door 4 minuten rust). Na een uur wordt de functie uitgeschakeld, het controlelampje gaat dan uit.
Comfort Elektrisch bedienbare onderbeensteun Bediening stoelverwarming Passagiersstoel met handbediende verstelling Passagiersstoel met elektrische verstelling F Druk op het voorste of achterste gedeelte van de schakelaar om de onderbeensteun uit of in te klappen. Zodra u de schakelaar loslaat, stopt de beweging van de onderbeensteun. F Duw de schakelaar naar voren of naar achteren om de onderbeensteun uit of in te klappen. Zodra u de schakelaar loslaat, stopt de beweging.
Comfort Armsteun voor 3 Voor het comfort van de bestuurder en voorpassagier. Hoogteverstelling F Zet de armsteun in de laagste stand. F Beweeg de armsteun omhoog tot de gewenste stand (laag, tussenstand of hoog) is bereikt. F Trek de armsteun in de hoogste stand omhoog om hem te ontgrendelen en in de laagste stand te zetten.
Comfort Stoelen op de tweede zitrij De drie stoelen op de tweede zitrij zijn onafhankelijk van elkaar en zijn alle drie even breed. De rugleuningen zijn verstelbaar om de inhoud van de bagageruimte te kunnen aanpassen. Verstelling in lengterichting F Til de hendel A aan de voorzijde van de zitting op en plaats de stoel in de gewenste stand.
Comfort "Comfortpositie" Hoofdsteunen achter 3 F Trek aan de riem B en beweeg de stoel naar achteren. De rugleuning en de zitting worden iets gekanteld. Een stoel weer in de uitgangspositie zetten F Trek aan de riem B en geleid de stoel weer naar voren. Houd kinderen in de gaten wanneer ze zelf de stoelen verstellen. De hoofdsteunen achter zijn afneembaar en kunnen in twee standen worden gezet: omhoog, om ze te gebruiken, omlaag, als ze niet worden gebruikt.
Comfort Vlakke laadvloer Elke stoel kan worden neergeklapt zodat u de bagageruimte naar eigen wens kunt indelen. Een stoel neerklappen F Plaats de stoelen zo ver mogelijk naar achteren. Van buitenaf F Trek de lus C stevig naar boven, zoals aangegeven door de pijl, om de stoel te ontgrendelen; houd de lus strak tot de stoel volledig is neergeklapt. Kantel de rugleuning naar voren op de zitting en klap vervolgens de complete stoel op de vloer neer.
Comfort 3 Een stoel overeind zetten Verbindingspanelen F Zet indien nodig de verbindingspanelen van de stoelen van de tweede zitrij rechtop en vergrendel ze. F Kantel de rugleuning terug en druk deze naar achteren tot hij vergrendeld is. Elke stoel is voorzien van een verbindingspaneel aan de onderzijde van de rugleuning.
Comfort Toegang tot de zitplaatsen op de derde zitrij De zitplaatsen op de derde zitrij zijn bereikbaar via de buitenste stoelen op de tweede zitrij. F Trek aan hendel E. De stoel wordt ontgrendeld en de zitting klapt tegen de rugleuning. F Houd hendel E rechtop en druk de stoel naar voren. Het geheel schuift in de richting van de voorstoel. Via de ruimte die achter de stoel vrijkomt, kunnen de passagiers de zitplaatsen op de derde zitrij bereiken.
Comfort Stoelen op de 3e zitrij Overeindzetten van de stoelen Harmonicapanelen 3 De twee harmonicapanelen, die vast met de auto zijn verbonden, bedekken de twee stoelen van de derde zitrij, als deze zijn ingeklapt. Samenvouwen van de harmonicapanelen Trek aan de lus: de drie delen van de vloerplaat vouwen zich samen als een harmonica.
Comfort Opbergen van de stoelen F Klap de panelen achter de stoelen op de tweede zitrij omhoog en vergrendel deze. F Schuif de hoofdsteunen omlaag. F Plaats het harmonicapaneel in verticale positie achter de stoel. F Controleer of de veiligheidsgordels van de stoelen op de 3e zitrij correct door de geleiders lopen en nergens dubbel zitten. F Trek aan de lus G aan de onderzijde van de rugleuning van de stoel. De stoel is ontgrendeld. 88 F Duw de rugleuning vervolgens iets naar voren.
Comfort Opstelling van de stoelen en indeling van het interieur Voorbeelden voor de indeling 3 5 zitplaatsen 3 zitplaatsen 4 zitplaatsen Vervoeren van bagage 89
Comfort Voorbeelden voor de indeling 7 zitplaatsen Vervoeren van bagage 4 zitplaatsen Teneinde de beschikbare ruimte in uw auto flexibeler te kunnen benutten, kunt u de achterstoelen op de tweede zitrij neerklappen en de achterstoelen op de derde zitrij in de vloer laten verdwijnen. Op deze manier beschikt u over een laadvloer die doorloopt tot aan de voorstoelen. De stoelen mogen uitsluitend bij stilstaande auto worden neer- of opgeklapt.
Comfort Spiegels Buitenspiegels Inklappen F Van buitenaf: vergrendel de auto met de elektronische sleutel of met het "Keyless entry and start"-systeem. F Vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar A vanuit de middelste stand naar achteren. Verstellen De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.
Comfort Binnenspiegel Automatisch kantelen buitenspiegels bij het achteruitrijden De buitenspiegels kunnen bij het achteruit inparkeren naar de grond worden gericht. Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto. De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van achteropkomend verkeer.
Comfort Stuurwielverstelling Kinderspiegel 3 De kinderspiegel is aangebracht boven de binnenspiegel. Hiermee kunnen de kleine passagiers achterin de auto in de gaten worden gehouden of kan gemakkelijker een gesprek worden gevoerd tussen de inzittenden voor- en achterin, zonder de instelling van de binnenspiegel te hoeven wijzigen en zonder dat u zich hoeft om te draaien. De spiegel is wegklapbaar om verblinding te voorkomen.
Comfort Ventilatie Luchttoevoer De lucht in het interieur, die overigens wordt gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in het interieur wordt gerecirculeerd. Luchtgeleiding De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder via verschillende circuits worden toegevoerd: rechtstreekse toevoer naar het interieur (toevoer van buitenlucht), toevoer via het verwarmingscircuit, toevoer via het circuit van de airconditioning.
Comfort Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven.
Comfort Verwarming De verwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor. Druk op de toets van het menu "Airconditioning" om de pagina met het bedieningspaneel van het systeem weer te geven. Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator) wordt geleidelijk opgevuld, afhankelijk van de gewenste aanjagersnelheid. Door de aanjagersnelheid in de laagst mogelijke stand te zetten wordt de aanjager volledig uitgeschakeld.
Comfort Handbediende airconditioning met gescheiden temperatuurregeling De handbediende airconditioning werkt bij draaiende motor. De temperatuur van de lucht die uit de ventilatieroosters en -openingen stroomt, wordt door het systeem geregeld afhankelijk van de temperatuur in het interieur en de ingestelde waarden voor de temperatuur. Druk op de toets van het menu "Airconditioning" om de pagina met de bedieningstoetsen van het systeem weer te geven.
Comfort Luchtverdeling Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie Met deze toetsen regelt u de verdeling van de luchtstroom naar het interieur. De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan van de voorruit en zijruiten. De recirculatiestand dient om de luchttoevoer af te sluiten bij stank en stofoverlast. Voorruit. Beenruimte. In deze stand kunt u de lucht in het interieur snel opwarmen of afkoelen.
Comfort Automatische airconditioning met gescheiden regeling Dit airconditioningssysteem werkt bij draaiende motor, maar de aanjager en bedieningsfuncties zijn ook beschikbaar bij aangezet contact. Het inschakelen van de airconditioning, de temperatuur, de luchtopbrengst en de luchtverdeling in het interieur worden automatisch geregeld. Druk op de toets van het menu "Airconditioning" om de pagina met de bedieningsfuncties van de airconditioning op het scherm weer te geven.
Comfort Automatisch programma "comfort" F Druk op de toets "AUTO" om het automatische programma van de airconditioning in of uit te schakelen. Als het lampje van de toets brandt, werkt het airconditioningssysteem automatisch: afhankelijk van het comfortniveau dat u hebt geselecteerd, zorgt het systeem voor een optimale temperatuur, luchtopbrengst en luchtverdeling in het interieur.
Comfort Handmatig instellen Het is mogelijk één of meer functies van de airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de overige functies door het systeem geregeld blijven: luchtopbrengst, luchtverdeling. Regeling luchtopbrengst Zodra u een instelling wijzigt, gaat het lampje van de toets "AUTO" uit. Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator) wordt afhankelijk van de ingestelde luchtopbrengst geleidelijk opgevuld. Door de luchtopbrengst tot het minimum te verminderen, schakelt u de aanjager uit.
Comfort Airconditioning AAN/UIT De airconditioning functioneert, als de ruiten gesloten zijn, optimaal in elk seizoen. Dit systeem maakt het mogelijk om: in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen, in de winter, bij temperaturen hoger dan 3°C, de ruiten sneller te ontwasemen. Inschakelen F Druk op de toets A/C om het airconditioningssysteem in te schakelen. Als het lampje onder de toets brandt, is de airconditioning ingeschakeld.
Comfort Functie "Rear" Instellingen voor de passagiers op de 2e zitrij Als deze functie is ingeschakeld, worden de bedieningselementen voor de achterpassagiers geactiveerd en: wordt de lucht van de airconditioning verspreid via de ventilatieroosters van de 2e zitrij, wordt de lucht van de omgeving verspreid via de ventilatieroosters van de 3e zitrij.
Comfort Ontwasemen - Ontdooien vóór Functie ventilatie bij aangezet contact Als het contact is aangezet, kunt u gebruikmaken van het ventilatiesysteem en via het menu "Airconditioning" de luchtopbrengst en luchtverdeling in het interieur regelen. Deze functie is gedurende enkele minuten beschikbaar, afhankelijk van de laadtoestand van de accu. Als deze functie wordt ingeschakeld, blijft de airconditioning uitgeschakeld.
Comfort Ontwaseming - Ontdooiing achterruit Uit De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen. F U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het verklikkerlampje van de toets gaat uit. Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit omdat een geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik.
Comfort Parfumeur De parfumeur verspreidt een parfum in het interieur via de middelste ventilatieroosters. Deze auto is afgeleverd zonder geurpatroon. U dient zelf een geurpatroon te plaatsen voor u gebruik kunt maken van de parfumeur. Parfumeur uitnemen Parfumeur plaatsen F Druk knop A in en draai deze een kwartslag naar links tot de aanslag. F Verwijder de parfumeur uit het dashboard. F Vervang de geurpatroon (zie "Geurpatroon vervangen").
Comfort Vervangen van een geurpatroon De navulverpakking voor de parfumeur bestaat uit een geurpatroon B en een houder C. F Verwijder de beschermfolie D. F Plaats de kop van geurpatroon B op knop A van de parfumeur. F Verdraai de geurpatroon een kwartslag om deze in de knop te vergrendelen en verwijder de houder. F Breng de parfumeur op zijn plaats. U kunt de geurpatronen op elk moment vervangen en de aangesproken geurpatronen in hun originele houder bewaren.
Comfort Indeling vóór 1. Zonneklep 2. Kaarthouder. 3. Dashboardkastje. 4. Middelste opbergvak Dit bevat de elektrische en audioaansluitingen. 5. Hoge middenconsole met afsluitbaar opbergvak, lage middenconsole of uitneembare middenconsole. 6. Bekerhouder. 7. Portiervakken. 8. Opbergvak onder het stuurwiel. (Boorddocumentatie).
Comfort Verschuifbare zonneklep Verschuifbare zonneschermen Dashboardkastje Zonnekleppen 3 Met de verschuifbare zonneschermen kunt u zich beschermen tegen invallend zonlicht. De schermen zijn met de hand instelbaar. F Schuif het zonnescherm in de gewenste stand door te drukken bij A. De zonnekleppen sluiten aan op de zonneschermen. Klap de zonneklep omlaag om verblinding te voorkomen.
Comfort Uitneembare middenconsole De uitneembare middenconsole is een verwijderbare opbergruimte die aan de lage middenconsole wordt bevestigd. De console bevat een schuifklep, een open opbergvak en twee bekerhouders. 110 Verwijderen van de uitneembare middenconsole Plaatsen van de uitneembare middenconsole F Beweeg de ontgrendelknop aan de voorzijde van de console omhoog. F Beweeg met één hand het voorste deel van de console omhoog.
Comfort Middelste opbergvak 230 V / 50 Hz stopcontact 3 F Middelste opbergvak openen: trek aan de handgreep en beweeg het deksel omlaag. Bij het openen van het opbergvak gaat de verlichting ervan branden. De verlichting kan worden uitgeschakeld door middel van een knop aan de bovenzijde. Afhankelijk van de uitvoering kan het opbergvak zijn voorzien van: 1 stopcontact 230V, 1 12V-aansluiting, 1 of 2 USB-aansluitingen, 1 JACK-aansluiting.
Comfort 12V-aansluiting JACK-aansluiting USB-aansluitingen F Til, wanneer u een accessoire van 12 V (maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten, het deksel op en sluit een geschikte adapter aan. De JACK-aansluiting bevindt zich in het centrale opbergvak. Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een iPod ®, om vervolgens muziekbestanden via de geluidsinstallatie van de auto te kunnen beluisteren. De muziekbestanden worden beheerd via het draagbare apparaat.
Comfort Matten De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto. Bevestigen Verwijderen Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde: F zet de stoel in de achterste stand, F maak de bevestigingen los, F verwijder vervolgens de mat. 3 Terugplaatsen Tijdens het gebruik van de USBaansluiting kan de draagbare apparatuur automatisch worden opgeladen. Als het stroomverbruik van het externe apparaat groter is dan de door de auto geleverde stroomsterkte, wordt een melding weergegeven.
Comfort Opbergruimtes Afhankelijk van de uitvoering is uw auto voorzien van opbergruimtes onder de voorstoelen. Opbergruimte onder het stuurwiel Openen Deze opbergruimte onder het stuurwiel is bestemd voor de boorddocumentatie van uw auto. F Til de handgreep op en beweeg het deksel van de opbergruimte omlaag. Berg geen zware voorwerpen op in de opbergruimtes.
Comfort Voorzieningen achter Tafeltjes achterin Lichtspots 3 Tafeltje opgeklapt Tafeltje geopend Deze tafeltjes, die aan de rugleuningen van de voorstoelen zijn bevestigd, zijn voorzien van een bekerhouder A en een bevestigingsband B. F Trek aan het tafeltje om het uit te klappen. F Klap het tafeltje, om het te sluiten, volledig omhoog totdat de vergrendeling aangrijpt. In verband met de veiligheid klappen de tafeltjes om naar beneden als hierop te veel kracht wordt uitgeoefend.
Comfort Zonneschermen voor de zijruiten Opbergvakken 12V-aansluiting De zonneschermen voor de zijruiten van de 2e zitrij beschermen het interieur tegen de zon. De auto is voorzien van opbergvakken in de voetenruimte voor de achterpassagiers. Neem het deksel bij de uitsparing vast om het te openen. F Til, wanneer u een accessoire van 12 V (maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten, het deksel op en sluit een geschikte adapter aan. F Trek het zonnescherm aan de lip A uit en bevestig deze aan de haak B.
Comfort Multimedia achter Beschrijving Het multimediasysteem biedt de achterpassagiers de mogelijkheid één of twee externe apparaten (audio- of videospeler, spelcomputers, DVD-speler, enz.) aan te sluiten. Het geluid wordt weergegeven via twee draadloze Bluetooth ® -koptelefoons en het beeld wordt weergegeven op de twee in de hoofdsteunen van de voorstoelen geïntegreerde 7 inch-beeldschermen. Dit systeem werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Comfort Werking F U kunt op elk moment de videobron (met de toets 6 of 7 van het bedieningspaneel: het controlelampje van de geselecteerde videobron gaat branden) of het audiokanaal wijzigen (met de kanaalkiezer op de koptelefoon). Op het multimediasysteem kan ook een derde koptelefoon worden aangesloten (niet bijgeleverd). 1. AAN/UIT-schakelaar van het scherm 2.
Comfort Voorzieningen bagageruimte 1. Hoedenplank (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 2. Haken (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 3. Uitneembare lamp (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 4. Opbergbakken (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 5. Opbergnet 6. Sjorogen 7. 12V-aansluiting (maximaal vermogen: 120 W) 3 Uitvoeringen met opbergbakken: deze bakken moeten beslist zijn teruggeplaatst voordat de bagageruimte wordt beladen.
Comfort Hoedenplank Haken Opbergbakken Verwijderen van de hoedenplank: F maak de twee koorden los, F til de hoedenplank iets op en verwijder hem. Hieraan kunt u een tas ophangen. F Verwijder de vloermat van de bagageruimte voor toegang tot de opbergbakken. Er zijn meerdere mogelijkheden om de hoedenplank op te bergen: rechtop achter de voorstoelen, of plat in de bagageruimte.
Comfort Voorzieningen in de bagageruimte 1. Bagageafdekscherm (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 2. Uitneembare lamp (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 3. Harmonicapanelen 4. 12V-aansluiting (max. vermogen: 120 W) 5. Armsteun met bekerhouder en opbergvak 6. Riemen 7. Opbergruimte voor het bagageafdekscherm 8. Open opbergvak 9. Bevestigingsogen onder 10.
Comfort Bagageafdekscherm Bij de opstelling met 5 zitplaatsen bevindt dit zich achter de stoelen op de tweede zitrij, de stoelen van de derde zitrij zijn weggeklapt. Bij de opstelling met 7 zitplaatsen is het opgeborgen achter de stoelen van de derde zitrij. Plaatsen Verwijderen F Breng het linker en rechter uiteinde van het oprolmechanisme van het bagageafdekscherm in de uitsparingen A aan, met de flap naar voren gericht. F Rol het afdekscherm af tot aan de stijlen van de bagageruimte.
Comfort 3 Opbergen achter de stoelen van de 3e zitrij F De stoelen van de 3e zitrij moeten zijn weggeklapt. F Vouw de twee eerste harmonicapanelen op. F Kantel het scherm enigszins om het in de ruimte boven de armsteunen te plaatsen, de ene zijde voor de andere zijde. F Schuif het scherm tot in de uitsparingen aan de achterzijde van de bagageruimte, met de twee flappen omlaag gericht. F Zet de stoelen van de 3e zitrij overeind.
Comfort Uitneembare lamp Deze lamp, die in de zijwand van de bagageruimte is aangebracht, kan als verlichting van de bagageruimte en als zaklamp gebruikt worden. Gebruik F Verwijder de lamp door deze aan de bovenzijde uit de houder te trekken. F Druk de schakelaar op de achterzijde in om de lamp in of uit te schakelen. F Klap de steun aan de achterzijde uit om de lamp neer te zetten en de lichtbundel te richten, bijvoorbeeld tijdens het verwisselen van een wiel.
Rijden Enkele rijadviezen Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op. Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op onverwachte situaties. Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in. Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger.
Rijden Starten - afzetten van de motor met de elektronische sleutel Starten van de motor Als aan een van de voorwaarden voor het starten niet wordt voldaan, wordt ter herinnering een melding op het instrumentenpaneel weergegeven. In sommige gevallen moet het stuurwiel heen en weer worden bewogen terwijl de "START/STOP"-knop wordt ingedrukt om het stuurslot te ontgrendelen; u wordt hiervan via een melding op de hoogte gebracht.
Rijden Afzetten van de motor F Zet de auto stil. F Zet de selectiehendel in de stand N (auto's met elektronisch gestuurde versnellingsbak), in de stand P of N (auto's met automatische versnellingsbak) of de versnellingshendel in de neutraalstand (auto's met handgeschakelde versnellingsbak). F Druk op de " START/STOP "knop. De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt vergrendeld. F Verwijder de elektronische sleutel uit de lezer. Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet afgezet.
Rijden Starten - afzetten van de motor met het "Keyless entry and start-systeem" Starten van de motor F Druk kort op de " START/STOP "knop. De stuurkolom wordt ontgrendeld en vrijwel direct daarna wordt de motor gestart (zie de waarschuwing met betrekking tot uitvoeringen met dieselmotor).
Rijden Afzetten van de motor Noodprocedure voor het starten F Zet de auto stil. F Zet de selectiehendel in de stand N (auto's met elektronisch gestuurde versnellingsbak), in de stand P of N (auto's met automatische versnellingsbak) of de versnellingshendel in de neutraalstand (auto's met handgeschakelde versnellingsbak). 4 F Druk terwijl de elektronische sleutel zich in de auto bevindt op de " START/STOP "-knop. De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt vergrendeld.
Rijden Noodprocedure voor het afzetten van de motor Als de elektronische sleutel niet wordt herkend In noodgevallen kan de motor geforceerd worden afgezet door de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt te houden. In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld zodra de auto stilstaat.
Rijden Aanzetten van het contact Diefstalbeveiliging Elektronische startbeveiliging (zonder te starten) Druk, met de elektronische sleutel van het keyless entry and start-systeem in de lezer of in het interieur van de auto, zonder een pedaal in te trappen op de "START/STOP"-knop om het contact aan te zetten. F Druk op de "START/STOP"-knop: de verlichting en lampjes van het instrumentenpaneel gaan branden zonder dat de motor wordt gestart.
Rijden Elektrische parkeerrem Verklikkerlampje werking Dit verklikkerlampje gaat zowel op het instrumentenpaneel als op de hendel branden om te bevestigen dat de parkeerrem is aangetrokken. Wanneer de automatische werking is geactiveerd, zorgt dit systeem ervoor dat de parkeerrem automatisch wordt aangetrokken bij het afzetten van de motor en automatisch wordt vrijgezet bij het wegrijden.
Rijden Handbediende werking Handmatig vrijzetten Sticker op het portierpaneel Controleer voordat u de auto verlaat of de parkeerrem is aangetrokken: de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel moeten allebei permanent branden. Als de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt een geluidssignaal en wordt een melding weergegeven als het bestuurdersportier wordt geopend.
Rijden Automatische werking Automatisch vrijzetten Controleer eerst of de motor is gestart en het bestuurdersportier goed is gesloten. De elektrische parkeerrem wordt automatisch geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden: F Handgeschakelde versnellingsbak: trap het koppelingspedaal volledig in en schakel de 1e versnelling of de achteruitversnelling in; geef gas en laat het koppelingspedaal opkomen. F Elektronisch gestuurde versnellingsbak: selecteer de stand A, M of R en geef gas.
Rijden Bijzonderheden Onder bepaalde omstandigheden kan het nodig zijn om de parkeerrem handmatig aan te trekken. Stilzetten van de auto bij draaiende motor Trek om de auto stil te zetten bij draaiende motor kort aan de hendel. Als de parkeerrem is aangetrokken, wordt dit bevestigd door het verklikkerlampje remsysteem en het verklikkerlampje P op de hendel in combinatie met de melding "Parkeerrem aangetrokken".
Rijden Noodremfunctie Uitschakelen van de automatische werking Onder bepaalde omstandigheden, zoals bij zeer koud weer of het trekken van een aanhangwagen (bijv. caravan) of het slepen van een auto, kan het nodig zijn de automatische werking van het systeem uit te schakelen. F Start de motor. F Trek met de hendel de parkeerrem aan als deze is vrijgezet. F Laat het rempedaal volledig los. F Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de stand voor het vrijzetten. F Laat de hendel los.
Rijden Storingen De verschillende mogelijke storingen zijn in onderstaande tabel beschreven. Raadpleeg bij een storing in de elektrische parkeerrem zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Situaties Gevolgen Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van het volgende verklikkerlampje: - Automatisch vrijzetten niet mogelijk.
Rijden Situaties 138 Gevolgen Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes: De parkeerrem is defect; de handmatige en elektrische bediening werken mogelijk niet meer. Om bij stilstand de auto op zijn plaats te houden: - Trek aan de hendel en houd deze ongeveer 7 tot 15 seconden aangetrokken tot het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden.
Rijden Hill Start Assist Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief: als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingedrukt, bij bepaalde hellingcondities, als het bestuurdersportier is gesloten. De Hill Start Assist kan niet worden uitgeschakeld. Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de Hill Start Assist gebruikt.
Rijden Handgeschakelde 5-versnellingsbak Handgeschakelde 6-versnellingsbak Inschakelen van de achteruitversnelling Inschakelen van de 5e of de 6e versnelling Inschakelen van de achteruitversnelling F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5e of de 6e versnelling in te schakelen. Als u dit niet doet, kan de versnellingsbak onherstelbaar beschadigd raken (door per ongeluk inschakelen van de 3e of 4e versnelling).
Rijden Elektronisch gestuurde versnellingsbak Bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak kunt u kiezen tussen het comfort van de automatische bediening en handmatig schakelen. Deze transmissie heeft twee gebruiksmogelijkheden: automatische bediening, waarbij het open terugschakelen volledig automatisch wordt geregeld, zonder dat de bestuurder iets hoeft te doen, handmatige bediening, waarbij de bestuurder zelf sequentieel kan schakelen met de flippers aan het stuurwiel.
Rijden Weergave op het instrumentenpaneel Starten van de auto F Selecteer de stand N. F Houd het rempedaal ingetrapt. F Start de motor. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding N. N. Neutral (neutraalstand). R. Reverse (achteruitversnelling). M. (gevolgd door het nummer van de ingeschakelde versnelling) Handmatige bediening. AUTO of A. Automatische bediening.
Rijden Automatische bediening Handbediende stand F Selecteer de stand A. F Selecteer de stand M. De ingeschakelde versnellingen worden achtereenvolgend op het instrumentenpaneel weergegeven. Het schakelen naar een andere versnelling is alleen mogelijk als het motortoerental dit toestaat. Het is niet noodzakelijk om bij het schakelen het gaspedaal los te laten.
Rijden Achteruitversnelling Stilzetten van de auto Storing Selecteer de achteruitversnelling (stand R) uitsluitend als de auto volledig stilstaat en de voet op het rempedaal wordt gehouden. F Selecteer de stand R. Voordat u de motor afzet, kunt u: de selectiehendel in de stand N zetten om de neutraalstand te selecteren, of een versnelling ingeschakeld laten. In dat geval kan de auto niet worden verplaatst.
Rijden Automatische versnellingsbak Deze automatische versnellingsbak heeft twee gebruiksmogelijkheden: een geautomatiseerde stand, waarbij het schakelen automatisch geregeld wordt door de versnellingsbak, zonder dat de bestuurder iets hoeft te doen. een sequentiële stand, waarbij de bestuurder zelf kan schakelen met behulp van de flippers achter het stuurwiel. U kunt op elk moment overschakelen van de ene naar de andere stand.
Rijden Flippers achter het stuurwiel Weergave op het instrumentenpaneel Wegrijden F Houd het rempedaal ingetrapt en selecteer de stand P of N. F Start de motor. Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal in combinatie met een melding op het display. +. Flipper voor opschakelen, rechts van het stuurwiel. F Trek de flipper "+" naar u toe om op te schakelen. -. Flipper voor terugschakelen, links van het stuurwiel. F Trek de flipper "-" naar u toe om op te schakelen.
Rijden F Controleer of de selectiehendel in de door het instrumentenpaneel aangegeven stand staat. F Neem uw voet geleidelijk van het rempedaal. F Als de parkeerrem is vrijgezet, zet de auto zich direct in beweging. Als de parkeerrem is aangetrokken en de automatische bedieningsfunctie is geactiveerd, trap dan geleidelijk het gaspedaal in. Als de parkeerrem niet automatisch wordt vrijgezet, controleer dan of de voorportieren correct zijn gesloten.
Rijden Sequentiële stand Geautomatiseerde stand F Selecteer de stand D. Op het instrumentenpaneel worden de aanduiding D en de ingeschakelde versnelling weergegeven. De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters: een zo laag mogelijk brandstofverbruik, de rijstijl, het profiel van de weg, de belading van de auto.
Rijden Stilzetten van de auto Voordat u de motor afzet kunt u de selectiehendel in de stand P of N zetten om de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten. Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om de auto tegen wegrollen te beveiligen, behalve als de automatische werking van de parkeerrem is geactiveerd.
Rijden Opschakelindicator Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen. Bij een elektronisch gestuurde of automatische versnellingsbak is dit systeem uitsluitend actief in de handgeschakelde stand. Werking Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen.
Rijden Stop & Start Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten. Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Rijden Uitschakelen Overgang naar de START-stand Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit en de motor wordt automatisch gestart: - - - bij een handgeschakelde versnellingsbak, als u het koppelingspedaal volledig intrapt, bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak: ● als u, met de selectiehendel in de stand A of M, het rempedaal loslaat, ● als u, met de selectiehendel in de stand N en het rempedaal niet ingetrapt, de selectiehendel in de stand A of M zet, ● of als u de achteruitversnelling inschakelt.
Rijden Inschakelen Druk nogmaals op deze toets. Het systeem is dan weer ingeschakeld; het lampje van de toets gaat uit en dit verklikkerlampje gaat branden. Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra u de motor opnieuw start. Storing Onderhoud Bij een storing in het systeem schakelt het pictogram van de toets over op de waarschuwingsmodus en knippert het verklikkerlampje enige tijd waarna het permanent blijft branden.
Rijden Weergave van de afstand in tijd tot de voorligger Met behulp van een radar aan de voorzijde van de auto helpt dit systeem de bestuurder bij het bewaren van een veilige afstand tot de voorligger door de actuele afstand in tijd tot de voorligger weer te geven op het instrumentenpaneel. Dit betreft het tijdsinterval, uitgedrukt in seconden, tussen twee voertuigen die achter elkaar rijden. Aanbevolen wordt een afstand van ongeveer 2 seconden te bewaren: raadpleeg de verkeersregels van uw land.
Rijden Weergaves Zodra de wagensnelheid aan de voorwaarden voldoet, verschijnt een pictogram op het instrumentenpaneel: Pictogram Bijbehorende melding Toelichting Geen voertuig gesignaleerd door de radar. 4 Er wordt een voertuig gedetecteerd, maar de afstand tot dit voertuig is groter dan 3 seconden. Er wordt geen waarde weergegeven. Er wordt een voertuig gedetecteerd. De afstand tot dit voertuig is 3 seconden of kleiner.
Rijden Pictogram 156 Bijbehorende melding Toelichting "SYSTEEM UITGESCHAKELD: Snelheid ongeschikt" Als de snelheid van uw auto buiten het werkingsbereik ligt. Als de snelheid niet geschikt is, wordt een melding weergegeven zolang de snelheid niet aan de voorwaarden voldoet (ongeveer lager dan 70 km/h of hoger dan 150 km/h. Bij het verminderen van snelheid wordt de functie echter uitgeschakeld zodra de snelheid lager is dan 45 km/h).
Rijden Beperkingen van de werking Onder bepaalde omstandigheden is het mogelijk dat de gevolgde auto niet kan worden gedetecteerd, bijvoorbeeld:: als u in een bocht rijdt, als u van rijstrook wisselt, als de voorligger zich buiten het bereik van de sensor bevindt (maximaal bereik: ongeveer 100 m), Storing In het geval van een storing in het systeem wordt dit pictogram weergegeven in combinatie met een melding. Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden Snelheden opslaan Met behulp van deze functie kunt u snelheden opslaan die u vervolgens kunt gebruiken voor de configuratie van de twee functies snelheidsbegrenzer (maximumsnelheid) en snelheidsregelaar (kruissnelheid). U kunt voor beide functies zes snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Er zijn standaard al snelheden opgeslagen. Opslaan Deze functie kan worden ingesteld via het touchscreen tablet. F Selecteer het menu " Rijhulpsysteem ". F Druk op de secundaire pagina op " Inst.
Rijden Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect. Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen. Het onderbreken van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens via de toets.
Rijden 160 Inschakelen / Pause Instellen van de maximumsnelheid (instelling) F Draai de rolknop 1 in de stand "LIMIT": de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). F Schakel de snelheidsbegrenzer in door op de toets 4 te drukken, als de gewenste snelheid wordt weergegeven (standaard de laatste geprogrammeerde snelheid).
Rijden Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid Storing F Trap het gaspedaal met kracht in tot voorbij het zware punt om de ingestelde snelheid te overschrijden. De werking van de snelheidsregelaar wordt tijdelijk onderbroken en de weergegeven ingestelde snelheid knippert. Als de ingestelde snelheid zonder ingreep van de bestuurder wordt overschreden (bijvoorbeeld in een steile afdaling), knippert de snelheid in combinatie met een geluidssignaal.
Rijden Snelheidsregelaar Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Rijden Inschakelen 4 F Draai de rolknop 1 in de stand "CRUISE": de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). F Druk op de toets 2 of 3: de actuele snelheid van uw auto wordt de ingestelde snelheid. De snelheidsregelaar is geactiveerd (ON).
Rijden Storing Overschrijden van de ingestelde snelheid Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de weergegeven snelheid knipperen. Het knipperen stopt als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid. Uitschakelen F Draai de knop 1 in de stand "0". De informatie van de snelheidsregelaar wordt niet meer weergegeven. 164 Als streepjes knipperen wijst dit op een storing in de snelheidsregelaar. Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden Actieve snelheidsregelaar Dit systeem handhaaft niet alleen de door de bestuurder ingestelde snelheid, maar helpt, als de omstandigheden het toelaten, ook een veilige afstand in tijd tussen uw auto en uw voorligger te bewaren. Keuze van het type snelheidsregelaar Als u de normale snelheidsregelaar wilt gebruiken, kunt u de actieve snelheidsregelaar uitschakelen via het menu " Rijhulpsysteem " van het touchscreen. Als u op de toets drukt, gaat het groene verklikkerlampje uit.
Rijden Algemeen De actieve snelheidsregelaar moet handmatig worden ingeschakeld: daarbij moet de wagensnelheid tussen 40 km/h en 150 km/h liggen en: minimaal de vierde versnelling zijn ingeschakeld bij een handgeschakelde versnellingsbak, in de handbediende stand van de elektronisch gestuurde of automatische versnellingsbak de tweede versnelling zijn ingeschakeld, of de stand A bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak of de stand D bij een automatische versnellingsbak zijn ingeschakeld.
Rijden Bediening op het stuurwiel Werking Inschakelen 1. Rolknop voor het selecteren van de snelheidsregelaar. 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid of het programmeren van de actuele wagensnelheid als de aan te houden snelheid. 3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid of het programmeren van de actuele wagensnelheid als de aan te houden snelheid. 4. Toets voor het onderbreken / hervatten van de snelheidsregeling. 5.
Rijden Als de radar een voorligger signaleert en de geselecteerde snelheid veel hoger ligt dan die van deze voorligger, wordt het systeem niet geactiveerd en wordt de waarschuwingsmelding "Inschakelen geweigerd, omstandigheden ongeschikt" weergegeven tot de omstandigheden voldoende veilig zijn voor de activering van het systeem.
Rijden Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen In de onderstaande tabel worden de bij bepaalde rijomstandigheden weergegeven waarschuwingen en meldingen beschreven. Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven. Pictogram Weergave op het instrumentenpaneel Bijbehorende melding Toelichting Geen voertuig gesignaleerd: het systeem werkt als een conventionele snelheidsregelaar.
Rijden Pictogram Weergave op het instrumentenpaneel Bijbehorende melding Toelichting "BIJGESTELDE SNELHEID" Als het systeem de grens voor het bijstellen van de snelheid bereikt (ingestelde snelheid - 30 km/h), knipperen de bijgestelde snelheid en de waarde van de ingestelde snelheid om aan te geven dat de functie op elk ogenblik automatisch kan worden uitgeschakeld. "Snelheidsregelaar op pauze".
Rijden Beperkingen van de werking De actieve snelheidsregelaar vermindert de wagensnelheid uitsluitend door af te remmen op de motor. Daardoor neemt de snelheid langzaam af, zoals dat ook gebeurt bij het loslaten van het gaspedaal.
Rijden Storing In het geval van een storing van de actieve snelheidsregelaar wordt u gewaarschuwd door een geluidssignaal en de weergave van de melding "Storing functies hulp bij het rijden". Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. 172 Let tijdens het gebruik van de actieve snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken.
Rijden Waarschuwing kans op aanrijding Dit systeem waarschuwt de bestuurder als er kans is op een aanrijding met de voorligger. Dit systeem werkt vanaf 30 km/h en alleen bij detectie van een object dat in dezelfde richting als uw auto rijdt. Stilstaande objecten worden niet gedetecteerd. De radar van het systeem bevindt zich aan de voorzijde van de auto. Dit systeem is ontworpen om de veiligheid tijdens het rijden te vergroten.
Rijden Waarschuwingen Afhankelijk van de door het systeem gesignaleerde kans op een aanrijding en het geselecteerde moment van waarschuwen zijn er drie niveaus voor de waarschuwing. Niveau 1: alleen een visuele waarschuwing (oranje) die aangeeft dat u uw voorligger zeer dicht bent genaderd. De melding " Auto dichtbij " wordt weergegeven. Dit waarschuwingsniveau is gebaseerd op de afstand in tijd tussen uw auto en uw voorligger.
Rijden Storing In het geval van een storing wordt u gewaarschuwd door het branden van het verklikkerlampje Service in combinatie met een melding. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De werking van de radar, die achter de voorbumper is gemonteerd, kan verstoord worden door bepaalde weersomstandigheden, die een opeenhoping van sneeuw, ijs, modder enz. veroorzaken.
Rijden Lane Departure Warning System (LDWS) Inschakelen/uitschakelen Deze functie kan worden ingeschakeld en uitgeschakeld via het menu "Rijhulpsystemen" van het touchscreen. F Druk op deze toets: het lampje gaat branden. De functie is nu ingeschakeld. Dit systeem signaleert, met behulp van een camera die doorgetrokken of onderbroken strepen herkent, het onvrijwillig overschrijden van een rijstrookmarkering.
Rijden Dodehoekbewaking Werking De functie kan worden geactiveerd via het menu " Rijhulpsysteem " van het touchscreen. F Druk op deze toets: het bijbehorende lampje gaat branden. Op het instrumentenpaneel gaat dit verklikkerlampje branden. Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder wanneer zich een ander voertuig in de dode hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel gevaar betekent.
Rijden Indien een voertuig - een (motor)fiets, een auto of een vrachtwagen - zich in de dode hoek van de auto bevindt, zal er een waarschuwingslampje gaan branden in de linker- of rechterbuitenspiegel (afhankelijk van de situatie) onder de volgende voorwaarden: de voertuigen rijden in dezelfde richting op aangrenzende rijstroken, de snelheid van uw auto ligt tussen 12 km/h en 140 km/h, u haalt een voertuig in waarbij het snelheidsverschil met het andere voertuig kleiner is dan 10 km/h, u wordt ingehaald do
Rijden Storing F Om deze functie uit te schakelen drukt u nog een keer op deze toets: het lampje van de toets en het bijbehorende verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaan uit. Bij het afzetten van het contact wordt de status van het systeem opgeslagen. De dodehoekbewaking wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met een door het CITROËN-netwerk gehomologeeerde trekhaak.
Rijden Parkeerhulp Parkeerhulp achter De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal. Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief. Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto (personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen. Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.
Rijden Parkeerhulp vóór De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd. De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan 10 km/h.
Rijden Achteruitrijcamera De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de versnellingsbak in de achteruit staat. Afhankelijk van de uitvoering van uw auto worden de beelden op het touchscreen of in het instrumentenpaneel weergegeven. De achteruitrijcamera is gecombineerd met het parkeerhulpsysteem. De achteruitrijcamera is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven.
Rijden 360°-camera Dit systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder die echter te allen tijde zijn aandacht op het verkeer moet blijven vestigen. De camerabeelden kunnen door reliëf vertekend zijn. Door schaduw bij zonlicht of onvoldoende licht in de omgeving kan het beeld donker en het contrast verminderd zijn. Dit systeem geeft op het instrumentenpaneel de beelden van de directe omgeving van de auto weer met behulp van de camera's voor, achter en onder de buitenspiegels.
Rijden Werking "Camera achter". 360°-camera De camera's op de voorbumper en de achterklep en de camera's onder de buitenspiegels worden gelijktijdig geactiveerd en vormen op het instrumentenpaneel een beeld van de bovenzijde van uw auto in zijn directe omgeving. Als een portier of de achterklep is geopend, worden de beelden van de 360°-camera en de camera achter verstoord. De door de camera vóór doorgegeven beelden kunnen enigszins worden verstoord als het sneeuwscherm is aangebracht.
Rijden Park Assist Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren door een parkeerplek te detecteren en vervolgens het sturen van u over te nemen bij het inparkeren. Het systeem bedient de stuurinrichting terwijl de bestuurder het gaspedaal, het rempedaal, de versnellingsbak en de koppeling (handgeschakelde versnellingsbak) bedient.
Rijden Het verloop van de manoeuvres en de rijinstructies worden op het instrumentenpaneel weergegeven. De assistentie is geactiveerd: als dit pictogram wordt weergegeven in combinatie met een maximumsnelheid, geeft dit aan dat het sturen wordt overgenomen door het systeem: raak het stuurwiel niet aan. De assistentie is gedeactiveerd: als dit pictogram wordt weergegeven, geeft dit aan dat het sturen niet meer door het systeem wordt uitgevoerd: u moet het stuur zelf weer ter hand nemen.
Rijden Werking 4 Hulp bij fileparkeren F Zodra u een vrij parkeervak hebt gevonden, F Rijd niet sneller dan 20 km/h en selecteer " Inparkeren " op het touchscreen. F Schakel de richtingaanwijzer in aan de zijde waar u wilt parkeren om de meetfunctie te activeren. Zorg er daarbij voor dat u een afstand van 0,5 tot 1,5 meter tussen de geparkeerde auto's en uw auto aanhoudt. F Druk op deze toets. of F Selecteer " Park Assist " in het menu "Rijhulpsysteem" van het touchscreen om de functie te activeren.
Rijden F Rijd langzaam vooruit tot er in combinatie met een geluidssignaal een melding verschijnt die u verzoekt de achteruitversnelling in te schakelen. F Schakel de achteruitversnelling in, laat het stuurwiel los en laat de auto rijden met een snelheid van maximaal 8 km/h. 188 F De geassisteerde parkeermanoeuvre is bezig. Rijd niet sneller dan 8 km/h voor of achteruit en volg de waarschuwingen van de "Parkeerhulp" tot wordt aangegeven dat de manoeuvre is voltooid.
Rijden Hulp bij uitparkeren na fileparkeren F Start als u vanuit een fileparkeervak wilt wegrijden eerst de motor. 4 F Schakel de richtingaanwijzer in aan de zijde van de rijbaan. F Schakel de achteruit- of vooruitversnelling in en laat het stuurwiel los. F Druk bij stilstaande auto op deze toets. of F Selecteer " Park Assist " in het menu " Rijhulpsysteem " van het touchscreen om de functie te activeren.
Rijden Als er meerdere parkeervakken naast elkaar worden gedetecteerd, wordt uw auto naar het laatste parkeervak geleid. Hulp bij haaks inparkeren F Druk zodra u een vrij parkeervak hebt gevonden op deze toets op het stuurwiel, of F Schakel de richtingaanwijzer in aan de zijde van het gekozen parkeervak om de meetfunctie te activeren. Zorg er daarbij voor dat u een afstand van 0,5 tot 1,5 meter tussen de geparkeerde auto's en uw auto aanhoudt.
Rijden Tijdens het haaks inparkeren wordt de functie Park Assist automatisch gedeactiveerd zodra de achterzijde van de auto een obstakel tot minder dan 50 cm is genaderd. F Schakel de achteruitversnelling in, laat het stuurwiel los en laat de auto rijden met een snelheid van maximaal 8 km/h. Als de manoeuvre is voltooid, gaat het verklikkerlampje van de functie op het instrumentenpaneel uit en wordt een melding weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.
Rijden Deactiveren Uitschakelen Het systeem kan worden gedeactiveerd door op de toets te drukken.
Zicht Lichtschakelaar Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen. Hoofdverlichting Aanvullende verlichting Instellingen De lichtschakelaar heeft verschillende standen om de zichtbaarheid van de auto en het zicht van de bestuurder aan te passen aan de omgeving: parkeerlicht: om gezien te worden, dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen waar het omgevingslicht onvoldoende is.
Zicht Hoofdverlichting Verklikkerlampjes Selecteren van de stand van de hoofdverlichting Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld. Draai aan de ring A om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten. Lichten uit/verlichting overdag. Uitvoering zonder automatische inschakeling Automatische verlichting. Verlichting overdag / Dimlicht / Grootlicht. Parkeerlicht. Dimlicht of grootlicht.
Zicht Mistlampen De mistlampen werken in combinatie met dimlicht en grootlicht. Mistachterlicht F Draai de ring C naar voren om het mistachterlicht in te schakelen. F Draai de ring C naar achteren om het mistachterlicht volledig uit te schakelen. Uitvoering met alleen mistachterlicht Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de parkeerlichten branden.
Zicht Als de achterklep geopend is, werken de mistachterlichten niet. Als de mistachterlichten zijn ingeschakeld en de achterklep wordt geopend, dan doven de mistachterlichten en het desbetreffende verklikkerlampje op het instrumentenpaneel. Bij het sluiten van de achterklep worden de mistachterlichten niet automatisch weer ingeschakeld: u moet ze weer inschakelen met de lichtschakelaar.
Zicht Parkeerlichten Handbediende follow me home-verlichting De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van het verkeer. F Duw de lichtschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact omhoog of omlaag om de parkeerlichten aan de kant van het verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts van de weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; parkeerlichten links gaan branden).
Zicht Automatische follow me home-verlichting Automatische verlichting Uitschakelen Met behulp van een lichtsensor worden de kentekenplaatverlichting, het achterlicht en het dimlicht automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is. De verlichting kan ook, in geval van neerslag, gelijktijdig met het automatisch inschakelen van de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.
Zicht Automatische schakeling grootlicht/dimlicht Dit systeem schakelt automatisch om tussen dim- en grootlicht, afhankelijk van de lichtsterkte van de omgeving en de aanwezigheid van overig verkeer op de weg die worden geregistreerd door een camera op de binnenspiegel. Het automatische omschakelsysteem is een hulpsysteem bij het rijden.
Zicht Inschakelen F Zet de ring van de lichtschakelaar in de stand "AUTO". F Druk in het menu "Rijhulpsystemen" op deze toets; het lampje van de toets gaat branden. F Geef een lichtsignaal (door de schakelaar voorbij het zware punt te bewegen) om de functie te activeren.
Zicht Dagrijverlichting (LED-verlichting) Verlichting buitenspiegels Instapverlichting buitenzijde De instapverlichting is bedoeld om op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken. De instapverlichting is actief als de lichtschakelaar in de stand "AUTO" staat en de lichtsensor weinig omgevingslicht detecteert. Inschakelen Bij het starten van de motor wordt deze verlichting automatisch ingeschakeld als de lichtschakelaar in de stand "0" of "AUTO" staat.
Zicht Koplampen handmatig verstellen Verstel de koplampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 0. 1 of 2 personen op de voorstoelen. -. Tussenstand. 1. 5 personen + maximaal toegestane belading. -. Tussenstand. 2. Bestuurder + maximaal toegestane belading. -. Tussenstand. 3. 5 personen + maximaal toegestane belading in de koffer. Stand "0": basisinstelling.
Zicht Statische bochtverlichting Statische bochtverlichting ingeschakeld De bochtverlichting wordt in de volgende gevallen ingeschakeld: bij het inschakelen van een richtingaanwijzer, of als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid. Als uw auto van deze functie is voorzien, wordt tijdens het rijden met dim- of grootlicht de mistlamp vóór ingeschakeld om de binnenkant van de bocht extra te verlichten bij snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages enz.).
Zicht Meedraaiende koplampen Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld, volgen de lichtbundels van de meedraaiende koplampen de richting van de weg. In combinatie met xenonlampen zorgt deze functie voor een beter zicht in bochten. Storing In het geval van een storing knippert dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel in combinatie met een melding. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Zicht Ruitenwisserschakelaar Instellen Handmatige functies Afhankelijk van de uitvoering van uw auto zijn verschillende instellingen mogelijk: automatische werking van de ruitenwissers vóór, automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling. De bestuurder schakelt de ruitenwissers handmatig in.
Zicht Ruitenwisser achter Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter: uit, interval, wissen en sproeien (gedurende enige tijd). Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst. Dit kan worden uitgevoerd via het menu "Hulp bij het rijden" en vervolgens "Configuratie auto". Achteruitversnelling Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld.
Zicht Ruitensproeiers vóór en koplampsproeiers 5 Koplampsproeiers Ruitensproeiers vóór F Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers worden ingeschakeld om de ruit schoon te wissen. Nadat u de ruitenwisserschakelaar hebt losgelaten, maken de ruitenwissers nog één slag om de laatste druppels van de ruit te wissen.
Zicht Automatische ruitenwissers vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag. Inschakelen Duw de hendel één keer omlaag. De ruitenwissers maken één slag om het inschakelen te bevestigen. Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een melding.
Zicht Speciale stand van de ruitenwissers voor Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat.
Zicht Plafonniers Plafonnier vóór - achter In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden: - als de auto wordt ontgrendeld, als de elektronische sleutel uit de lezer wordt verwijderd, als een portier wordt geopend, als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren. De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: als de auto wordt vergrendeld, als het contact wordt aangezet, 30 seconden na het sluiten van het laatste portier.
Zicht Glazen panoramadak Dit dak is voorzien van een elektrisch bediend zonnescherm. Openen van het zonnescherm Sluiten van het zonnescherm Antiklemfunctie F Draai de knop A naar stand 0 om het zonnescherm te sluiten. 5 F Draai aan de knop A om het zonnescherm in de gewenste stand te zetten (stand 1 t/m 4). Dit zonnescherm is uitgerust met een antiklemfunctie. De antiklemfunctie onderbreekt het sluiten van het zonnescherm zodra een obstakel wordt herkend.
Zicht Sfeerverlichting De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt. Verlichting beenruimte Inschakelen De functie sfeerverlichting kan worden in- en uitgeschakeld via de menu's "Rijhulpsystemen" en vervolgens " Configuratie auto ". Als het buiten donker is, gaat de verlichting van het dashboard, de middenconsole, de plafonnier, enzovoort automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld.
Veiligheid Richtingaanwijzers Alarmknipperlichten Claxon F Links: beweeg de verlichtingsschakelaar omlaag voorbij het zware punt. F Rechts: beweeg de verlichtingsschakelaar omhoog voorbij het zware punt. Gebruik de alarmknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech, slepen of een ongeval. F Druk deze knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.
Veiligheid Urgence-oproep of Assistance-oproep Gevarendriehoek Deze veiligheidsuitrusting vormt een aanvulling op de alarmknipperlichten. Elke auto moet zijn voorzien van een gevarendriehoek. Voordat u uit de auto stapt om de gevarendriehoek uit te vouwen en te plaatsen moet u de alarmknipperlichten inschakelen en uw reflecterende veiligheidsvest aantrekken. Raadpleeg voor het uit- en invouwen van de gevarendriehoek de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
Veiligheid Bandenspanningscontrolesysteem Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden. Het systeem bewaakt de spanning van de vier banden zodra de auto begint te rijden. Het systeem vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren van de wielen met de referentiewaarden die elke keer nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het verwisselen van een wiel moeten worden gereset.
Veiligheid Waarschuwing te lage bandenspanning U krijgt deze waarschuwing als dit lampje blijft branden in combinatie met een geluidssignaal en, volgens uitvoering, een melding. F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen. F Stop zodra dit mogelijk is op een veilige plaats. Een te lage bandenspanning is niet altijd aan de band te zien. Een visuele controle is dus niet voldoende.
Veiligheid Storing Controleer voordat u het systeem gaat resetten of de spanning van de vier banden overeenkomstig de gebruiksomstandigheden van de auto en de voorschriften op de sticker met de bandenspanningen is. Het bandenspanningscontrolesysteem geeft geen meldingen als de bandenspanning bij het resetten onjuist is. Sneeuwkettingen Het systeem mag niet worden gereset na het aanbrengen of verwijderen van sneeuwkettingen.
Veiligheid Elektronische stabiliteitscontrole (ESP) Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP: Electronic Stability Control) dat de volgende systemen omvat: het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (REF), de noodremassistentie (AFU), de antispinregeling (ASR), de dynamische stabiliteitscontrole (CDS).
Veiligheid Werking Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF) Als dit lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het ABS-systeem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen.
Veiligheid 220 Dynamische stabiliteitscontrole (CDS) en antispinregeling (ASR) De goede werking van deze systemen wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de fabrikant met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door het CITROËN-netwerk.
Veiligheid Opnieuw inschakelen Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h. Bij snelheden tot 50 km/h kunt u de systemen handmatig weer inschakelen: Laat het systeem na een aanrijding controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. F Druk nogmaals op deze knop.
Veiligheid Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels vóór Veiligheidsgordels met omkeerbaar oprolmechanisme De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken.
Veiligheid Omdoen F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken. Veiligheidsgordels 2e zitrij achter Buitenste veiligheidsgordels 2e zitrij (opbergen) De achterzitplaatsen zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat en spankrachtbegrenzer (met uitzondering van de middelste zitplaats achter).
Veiligheid Middelste veiligheidsgordel 2e zitrij De veiligheidsgordel van de middelste zitplaats achter is in de hemelbekleding geïntegreerd. Veiligheidsgordel 3e zitrij achter Vastmaken Losmaken en opbergen Vastmaken F Trek aan de gordel en steek de gesp A in de gordelsluiting rechts. F Steek de gesp B in de gordelsluiting links. F Controleer of beide gespen goed zijn vergrendeld door even aan de riem te trekken.
Veiligheid Waarschuwingen voor niet-vastgemaakte en losgemaakte veiligheidsgordels Waarschuwing losgemaakte veiligheidsgordels Het instrumentenpaneel bevat een waarschuwingslampje niet-vastgemaakte veiligheidsgordels A en een display voor de lokalisatie van de niet-vastgemaakte veiligheidsgordels B.
Veiligheid Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief.
Veiligheid Airbags De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. De airbags vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve bij de middelste passagier achter).
Veiligheid Frontairbags Activering De frontairbags beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.
Veiligheid Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. Opnieuw inschakelen Als u het met de rug in de rijrichting geplaatste kinderzitje hebt verwijderd, zet dan met afgezet contact de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw voorpassagier te garanderen.
Veiligheid Zijairbags De zijairbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel te verkleinen. De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde. Activering De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto.
Veiligheid Window-airbags De window-airbags helpen de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) te beschermen bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen. De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding.
Veiligheid Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden.
Veiligheid Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes Hoewel CITROEN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
Veiligheid Kinderzitje op de passagiersstoel voor* 234 "Rug in de rijrichting" "Gezicht in de rijrichting" Zet als een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel is geplaatst, de stoel in de middelste stand van de verstelling in lengterichting en in de laagste stand van de hoogteverstelling en zet de rugleuning rechtop. Trek vervolgens 11 keer aan de hendel voor de hoogteverstelling. De airbag vóór aan passagierszijde moet hierbij altijd worden uitgeschakeld.
Veiligheid Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde Plaats nooit een kind in een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel als de airbag vóór aan passagierszijde is ingeschakeld. Het kind kan in dat geval bij een aanrijding ernstig en zelfs dodelijk gewond raken. Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de waarschuwingssticker aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde.
Veiligheid AR НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини BG СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето. NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí CS nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ. Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT DA KVÆSTET eller DRÆBT.
Veiligheid MT Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla. Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de NL airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN.
Veiligheid Kinderzitje achterin "Rug in de rijrichting" "Gezicht in de rijrichting" Stoelen van de 3e zitrij Schuif als een kinderzitje op de 3 e zitrij is geplaatst de stoel op de 2e zitrij naar voren en zet de rugleuning rechtop zodat het kinderzitje en de benen van het kind de stoel op de 2e zitrij niet raken. Een kinderzitje met steun mag nooit op de 3 e zitrij worden bevestigd.
Veiligheid Door CITROËN aanbevolen kinderzitjes CITROËN levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt: Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst. Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg 6 L4 "KLIPPAN Optima" Vanaf 22 kg(vanaf ongeveer 6 jaar): gebruik alleen de zitverhoging. L5 "RÖMER KIDFIX" Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.
Veiligheid Tabel voor het plaatsen van kinderzitjes met de veiligheidsgordel Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto.
Veiligheid (a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd. (b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Op de passagiersplaats vóór kan geen reiswieg of kinderbedje voor in de auto worden bevestigd. (c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
Veiligheid Tabel voor het plaatsen van kinderzitjes met de veiligheidsgordel Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto.
Veiligheid (a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd. (b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Op de passagiersplaats vóór en op de 3e zitrij kan geen reiswieg of kinderbedje voor in de auto worden bevestigd. Als deze op de 2e zitrij worden bevestigd, is het mogelijk dat andere zitplaatsen niet gebruikt kunnen worden. (c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
Veiligheid ISOFIX-bevestigingen Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIX-normen.
Veiligheid ISOFIX-kinderzitjes aanbevolen door CITROËN "RÖMER Baby-Safe Plus met basis Baby-Safe Plus ISOFIX" (lengtecategorie: E) Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis, die wordt bevestigd aan de ringen A. De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust. Dit zitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel.
Veiligheid Baby P2C Midi met ISOFIX-basis (lengtecategorie: B1) Groep 1 : 9 tot 18 kg Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis, die wordt bevestigd aan de ringen A. De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust. Dit zitje kan ook met het gezicht in de rijrichting worden geplaatst. Dit zitje kan niet worden bevestigd met een veiligheidsgordel.
Veiligheid Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G). Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie Tot 10 kg (categorie 0) Tot ca.
Veiligheid IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIXkinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem die moet worden bevestigd aan het bovenste bevestigingsoog van de ISOFIX-zitplaatsen.
Veiligheid Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G). Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie Tot 10 kg (categorie 0) Tot ca.
Veiligheid IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIXkinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem die moet worden bevestigd aan het bovenste bevestigingsoog van de ISOFIX-zitplaatsen.
Veiligheid Adviezen Kinderzitjes De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij een aanrijding. Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen brengen.
Veiligheid Kinderbeveiliging Beide achterportieren zijn voorzien van een mechanisch systeem om het openen van binnenuit te verhinderen. De knop bevindt zich op de zijkant van beide achterportieren en de kinderbeveiliging werkt op elk portier afzonderlijk. 252 Vergrendelen Ontgrendelen F Draai de knop met de geïntegreerde sleutel tot de aanslag: - naar links bij het linker achterportier, - naar rechts bij het rechter achterportier.
Praktische informatie Bandenreparatieset De volledige set voor de reparatie van een band bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken. Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt. Toegang tot de set Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de vloerplaat van de bagageruimte.
Praktische informatie Overzicht gereedschap Al het gereedschap is specifiek bestemd voor uw auto; gebruik het niet voor andere doeleinden. Afhankelijk van de uitvoering is uw auto voorzien van het volgende gereedschap. 1. 12V-compressor. De compressor bevat een afdichtingsproduct voor het tijdelijk repareren van een band en regelt de bandenspanning. 2. Wielblokken* om de wielen te blokkeren, zodat de auto niet weg kan rollen. 3. Gereedschap voor het verwijderen van wielboutdoppen*.
Praktische informatie Beschrijving van de set Op deze sticker staat de bandenspanning aangegeven. De elektrische installatie van de auto biedt de mogelijkheid een compressor aan te sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is om een gerepareerde lekke band op spanning te brengen of om een klein opblaasartikel op te blazen. A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op spanning brengen". B. Aan/uit schakelaar "I/O". C. Knop voor leeg laten lopen. D. Manometer (bar en psi). E.
Praktische informatie Reparatiemethode 1. Afdichting van het lek F Zet het contact af. F Zet de schakelaar A in de stand "Reparatie". F Controleer of de schakelaar B in de stand "O" staat. Verwijder het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band. 256 F Rol de witte slang G volledig uit. F Draai de dop van de witte slang los. F Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band. Let op: dit product is schadelijk (ethyleenglycol, colofonium...
Praktische informatie F Activeer de compressor door de schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; neem gedurende deze handeling de slang niet los van de aansluiting (kans op spatten). Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.
Praktische informatie 2. Op spanning brengen F Zet de schakelaar A in de stand "Bandenspanning". F Rol de zwarte slang H volledig uit. F Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band. F Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto. F Start de motor opnieuw en laat de motor draaien. Ga zo snel mogelijk naar een servicepunt van het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vergeet niet de technicus te vertellen dat u de set hebt gebruikt.
Praktische informatie Uitnemen van de flacon F Berg de zwarte slang op. F Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los. F Houd de compressor rechtop. F Draai de flacon aan de onderzijde los. Let op dat er geen afdichtmiddel uit de flacon stroomt. De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld. De patroon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is.
Praktische informatie Controle / aanpassen bandenspanning U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om: uw bandenspanning te controleren of uw banden op spanning te brengen, andere opblaasbare voorwerpen op te pompen (ballen, fietsbanden...). F Draai de schakelaar A in de stand "Op spanning brengen". F Rol de zwarte slang H volledig uit. F Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de band of van de accessoire.
Praktische informatie Wiel verwisselen In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure. Toegang tot het gereedschap Beschikbaar gereedschap* Het gereedschap bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte. Verwijder de vloermat van de bagageruimte om bij het gereedschap te kunnen komen. Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw auto, verschillen.
Praktische informatie Toegang tot het reservewiel Het reservewiel bevindt zich onder de bodem van de bagageruimte. Raadpleeg de rubriek "Toegang tot het gereedschap" voor meer informatie over de toegang tot het reservewiel. Terugplaatsen van het reservewiel Verwijderen van het wiel F Draai de centrale groene bout los. F Til het reservewiel aan de achterzijde op. F Verwijder het wiel uit de bagageruimte. 262 F Plaats het wiel in zijn behuizing.
Praktische informatie Wiel verwisselen In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure. Toegang tot het boordgereedschap* 2. Een deel van het gereedschap bevindt zich in de bagageruimte. De wielblokken 2 en het verlengstuk voor de wielsleutel 6 bevinden zich rechts in de dorpelbekleding van de bagageruimte. De wielsleutel 1 en het sleepoog 7 bevinden zich links in de dorpelbekleding van de bagageruimte.
Praktische informatie Toegang tot het reservewiel* Het reservewiel wordt met een lier tegen de bodem van de bagageruimte vastgeklemd. Alleen een noodreservewiel kan onder de auto worden bevestigd. * Volgens uitvoering. 264 Verwijderen van het reservewiel F Vouw het harmonicapaneel op en zet de stoel links op de derde zitrij (volgens uitvoering) overeind. F Trek het uitgesneden stuk vloerbedekking omhoog om de moer van de lier van het reservewiel los te draaien.
Praktische informatie Opbergen van het gereedschap F Plaats het gereedschap in de kist en berg de kist op in de bagageruimte van de auto. F Rol de lier op door de sleutel rechtsom te draaien: als de kabel volledig is opgerold, mag u bij het draaien geen weerstand meer voelen. F Berg het overige gereedschap op in de opbergvakken van de bagageruimte.
Praktische informatie F Plaats het reservewiel zo op de kist dat de centreernok in het boutgat in het hart van de kist valt. 266 F Plaats de haak en het verbindingsstuk in het wiel en daarna in de kist, zoals op de afbeelding. F Monteer het wiel met de kist onder de auto door de moer van de lier linksom te draaien met de wielsleutel en het verlengstuk. F Draai de moer rechtsom tot aan de aanslag. Als de kabel volledig is opgerold, mag u bij het draaien van de moer geen weerstand meer voelen.
Praktische informatie Demonteren van het wiel Stilzetten van de auto Zet de auto op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de parkeerrem aan (tenzij deze geprogrammeerd is in de automatische stand), zet het contact af en schakel de eerste versnelling* in om de wielen te blokkeren. Controleer of het verklikkerlampje remsysteem en het verklikkerlampje P op de parkeerremhendel branden.
Praktische informatie F Plaats het voetstuk van de krik 3 op de grond, loodrecht onder één van de twee steunpunten aan de voorzijde A of achterzijde B. Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt. 268 F Draai de krik 3 uit tot de kop het gebruikte steunpunt A of B raakt; de kop van de krik moet goed in het midden van het gebruikte steunpunt A of B steken.
Praktische informatie Monteren van het wiel Bevestiging van het noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel. F Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. F Verwijder het wiel. Zorg ervoor dat de krik stabiel staat.
Praktische informatie Procedure F Plaats het wiel op de naaf. F Draai de wielbouten met de hand vast. F Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de dop 5 enigszins vast (volgens uitvoering). F Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel 1. 270 F Laat de krik zakken. F Vouw de krik 3 op en verwijder hem. F Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 5 (volgens uitvoering). F Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1.
Praktische informatie Sneeuwkettingen Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto. Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting.
Praktische informatie Een lamp vervangen Verlichting vóór Elektrocutiegevaar Het vervangen van een xenonlamp (D5S-25W) moet worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Let er bij het monteren van onder andere H7-lampen met nokjes op dat deze nokjes goed in de uitsparingen komen, zodat het licht in de juiste richting schijnt. Uitvoering met xenonlampen Uitvoering met halogeenlampen 1. 2. 3. 1. 2. 3. 4. 5. 272 Meedraaiend dimlicht (D5S-25W). Grootlicht (H7-55W).
Praktische informatie De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: F reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, F gebruik een spons met zeepwater of een pH-neutraal product, F wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen.
Praktische informatie 274 Dimlicht (uitvoering met halogeenlampen) Grootlicht (uitvoering met halogeenlampen) Verlichting overdag / parkeerlicht F Draai de plastic beschermkap los om deze te verwijderen. F Neem de stekker los. F Maak de klemmen los. F Trek aan de lamp om deze te vervangen. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. F Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen. F Druk op de stekker. F Trek aan de lamp om deze te vervangen.
Praktische informatie Richtingaanwijzers Als een verklikkerlampje (rechts of links) van de richtingaanwijzers sneller knippert, is een van de lampen aan de desbetreffende zijde defect. De lamp van de richtingaanwijzers bevindt zich onder de koplamp. F Draai de lamphouder een kwart omwenteling linksom. F Verwijder de lamphouder. F Vervang de defecte lamp. Voer voor de montage dezelfde handelingen in omgekeerde volgorde uit.
Praktische informatie Instapverlichting in de buitenspiegels Achterlichten 1. 2. Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig). Parkeerlichten/mistachterlicht (P21/5W). Voor het vervangen van de LED dient u het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te raadplegen. Uitvoering met achterlichten met gloeilampen 3. 4. 5. Remlichten/parkeerlichten (P21/5W). Achteruitrijlichten (W16W). Richtingaanwijzers (PY21W).
Praktische informatie Uitvoering met achterlichten met leds Achterlichten op achterklep Bepaal de plaats van de defecte lamp. F Open de achterklep. F Verwijder het deksel. F Draai de drie bevestigingsschroeven A van de lampunit los. F Neem de stekker los. F Verwijder de lampunit voorzichtig via de buitenzijde van de auto terwijl u de borgklem B ingedrukt houdt. 7 Uitvoering met achterlichten met gloeilampen F Draai de lamphouder een kwart omwenteling linksom en verwijder de lamphouder.
Praktische informatie Achterlichten 1. 2. Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig). Parkeerlichten/mistachterlicht (P21/5W). Uitvoering met achterlichten met leds Uitvoering met achterlichten met gloeilampen 3. 4. 5. 6. 3. 4. 5. 6. Parkeerlichten (leds). Remlichten (leds). Richtingaanwijzers (PY21W). Achteruitrijlichten (leds). Parkeerlichten (P21/5W). Remlichten/parkeerlichten (P21/5W). Richtingaanwijzers (PY21W). Achteruitrijlicht (P21W).
Praktische informatie Uitvoering met achterlichten met leds Achterlichten op achterklep Bepaal de plaats van de defecte lamp. F Open de achterklep. F Verwijder het deksel. F Draai de drie bevestigingsschroeven A van de lampunit los. F Neem de stekker los. F Trek de lampunit voorzichtig naar buiten. F Draai de lamphouder een kwart omwenteling linksom en verwijder de lamphouder. F Vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Praktische informatie 280 Richtingaanwijzers, parkeerlichten en mistverlichting Derde remlicht (leds) Kentekenplaatverlichting (W5W) Deze zijn vanaf de onderzijde van de bumper bereikbaar. F Draai de lamphouder een kwart omwenteling en trek hem naar buiten. F Vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
Praktische informatie Zekering vervangen Toegang tot het gereedschap Vervangen van een zekering Voordat u een zekering vervangt, dient u F de oorzaak van de storing te achterhalen om deze te verhelpen, F stroomverbruikers uit te schakelen, F de auto stil te zetten met het contact uit, F de defecte zekering te achterhalen met behulp van de zekeringtabel en de schema's op de volgende bladzijden.
Praktische informatie Configuraties Montage van elektrische accessoires Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.
Praktische informatie Zekeringen dashboard Overzicht zekeringen type 1 Zekeringkast 1 De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard (links). Toegang tot de zekeringen Zekering Stroomsterkte Functies F8 5A Stuurkolomschakelaars. F18 20 A Touchscreen, audio-/navigatiesysteem, CD-speler, USB- en AUX-aansluitingen. F16 15 A 12V-aansluiting vóór. F15 15 A 12V-aansluiting bagageruimte. F28 5A START/STOP-knop. F30 15 A Ruitenwisser achter.
Praktische informatie Zekeringkast 2 284 Zekering Stroomsterkte F9 15 A Functies 12V-aansluiting achter.
Praktische informatie Overzicht zekeringen type 2 Zekering Stroomsterkte Functies F3 3A START/STOP-knop. F6A 15 A Touchscreen, audio-/navigatiesysteem, CD-speler, USB- en AUX-aansluitingen. F8 5A Inbraakalarm. F9 3A Stuurkolomschakelaars. F19 5A Instrumentenpaneel. F24 3A Regen-/lichtsensor. F25 5A Airbags. F33 3A Geheugen zitpositie bestuurder. F34 5A Elektrische stuurbekrachtiging. F13 10 A 12V-aansluiting vóór. F14 10 A 12V-aansluiting bagageruimte.
Praktische informatie Zekeringkast in de motorruimte De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu (links). 286 Bij het type 2 bevindt zich een extra zekeringkast vóór de accu. Toegang tot de zekeringen F Maak het deksel los door de 2 rode vergrendelingen richting de achterzijde van de auto te duwen. F Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf). F Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast.
Praktische informatie Overzicht zekeringen type 1 Zekering Stroomsterkte Functies F18 10 A Grootlicht rechts. F19 10 A Grootlicht links. Overzicht zekeringen type 2 Zekeringkast 1 Zekering Stroomsterkte Functies F9 30 A Elektrisch bedienbare achterklep. F18 25 A HIFI-versterker. F21 3A Lezer elektronische sleutel. 7 Zekeringkast 2 Zekering Stroomsterkte Functies F19 30 A Lage/hoge snelheid ruitenwissers vóór. F20 15 A Ruitensproeierpomp voor en achter.
Praktische informatie 12V-accu Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu. Toegang tot de accu Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels Als de accu van uw auto ontladen is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu (externe accu of een accu van een andere auto) en startkabels.
Praktische informatie Een aantal functies is niet beschikbaar als de laadtoestand van de accu onvoldoende is. F Verwijder, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje van de pluspool (+). F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu A en vervolgens op de pluspool (+) van de hulpaccu B. F Sluit de groene of zwarte kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu B (of op het massapunt van de auto met de hulpaccu).
Praktische informatie Laden met behulp van een acculader Bij auto's met het Stop & Start-systeem hoeven de accukabels tijdens het opladen niet losgenomen te worden. Loskoppelen van de pluspool (+) F Trek de hendel D zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem E te ontgrendelen. F Maak de accupoolklemmen los. F Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader. F Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel. F Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn.
Praktische informatie Spaarfase Eco-mode De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.
Praktische informatie Wisserbladen vervangen Voordat u een wisserblad demonteert F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers in de verticale positie te plaatsen. of F Wacht na het afzetten van het contact minimaal één minuut en plaats de ruitenwisserarmen handmatig in de verticale positie. Demonteren F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op. F Maak het wisserblad los en verwijder het.
Praktische informatie Slepen van de auto U kunt de auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog. Toegang tot het gereedschap Algemene aanwijzingen Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte: F open de achterklep, F til de vloerplaat op en verwijder deze, F neem het sleepoog uit de houder. Volg de huidige wetgeving in uw land op. Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept.
Praktische informatie Slepen van uw auto Slepen van een andere auto Het niet opvolgen van dit voorschrift kan er toe leiden dat bepaalde componenten (remsysteem, transmissie...) beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt. F Maak het klepje in de voorbumper los door op de linkerkant ervan te drukken. F Draai het sleepoog vast tot de aanslag. F Bevestig de sleepstang.
Praktische informatie Trekhaak met gemakkelijk afneembare kogel (RDSO) Bij het monteren en verwijderen van de kogel van deze door de fabrikant geleverde trekhaak hoeft geen gereedschap te worden gebruikt. Monteren F Maak de beschermkap van de steun, onder de achterbumper, los en verwijder de kap. F Controleer, alvorens de kogel te monteren, of de met pijlen aangegeven contactpunten schoon zijn. Gebruik indien nodig een schone en zachte doek. F Controleer of de kogel correct bevestigd is.
Praktische informatie Als de kogel niet is vergrendeld, kan de aanhanger losraken en loopt u het risico een ongeval te veroorzaken. Vergrendel de kogel altijd conform de aanwijzingen. Verwijderen F Druk op de pal B en verwijder de trekhaakkogel door deze naar u toe te trekken. F Maak de beschermkap los door deze naar rechts te draaien en verwijder hem. F Zet de beschermkap vast op de steun onder de bumper. F Houd de knop A op de kogel ingedrukt.
Praktische informatie Trekken van een aanhanger Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger. Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door CITROËN geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren.
Praktische informatie Adviezen Gewichtsverdeling Koeling Remmen F Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m.
Praktische informatie Allesdragers Uit veiligheidsoverwegingen en om te voorkomen dat het dak van uw auto beschadigd raakt, is het raadzaam uitsluitend voor uw auto goedgekeurde allesdragers te gebruiken. Uitvoering zonder dakrails Uitvoering met dakrails U moet de vier verankeringspunten op het dakframe gebruiken voor de bevestiging van de allesdragers. Deze punten worden aan het zicht onttrokken wanneer de portieren zijn gesloten.
Praktische informatie Aanbevelingen F Zorg voor een gelijkmatige verdeling en voorkom overbelasting aan één kant. F Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij het dak. F Sjor de lading goed vast en markeer buiten de auto stekende lading. F Rijd behoedzaam: wees bedacht op een grotere zijwindgevoeligheid (de stabiliteit van de auto kan door de belading worden beïnvloed). F Verwijder de allesdragers zodra deze niet meer nodig zijn.
Praktische informatie Sneeuwscherm* Het afneembare sneeuwscherm wordt op het onderste gedeelte van de voorbumper geplaatst om een opeenhoping van sneeuw bij de koelventilator van de radiateur te voorkomen. Plaatsen Verwijderen F Breng het afneembare sneeuwscherm aan op het onderste gedeelte van de voorbumper. F Zet het scherm vast door de bevestigingsclips op de omtrek één voor één aan te drukken. F Wip met een schroevendraaier de vier bevestigingsclips één voor één los.
Praktische informatie Accessoires Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het CITROËN-netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van CITROËN.
Praktische informatie "Multimedia" Luidsprekers, HiFi-module, head-up display, portable navigatiesystemen, rijassistenten, portable DVD-scherm met steun, telefoonhouder, DVD-pakket met twee schermen, portable DVD-speler, CD-speler, 230V/50Hz-aansluiting, adapter 230V/12V, iPhone-/iPad-lader, enz. Bij het CITROËN-netwerk kunt u ook reinigings- en onderhoudsproducten kopen (interieur en buitenkant) - waaronder milieuvriendelijke producten uit de serie "TECHNATURE" - bijvulmiddelen (ruitensproeiervloeistof..
Onderhoud TOTAL & CITROËN Partners in prestaties en respect voor het milieu Innovatie voor nog betere prestaties Sinds meer dan 40 jaar ontwikkelen de Research & Development-teams van TOTAL voor CITROËN smeermiddelen die geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in auto’s van het merk CITROËN worden toegepast, zowel voor wedstrijddoeleinden als gebruik in het dagelijkse leven. Zo kunt u rekenen op de beste prestaties van de motor.
Onderhoud Motorkap Openen L'implantation de la commande intérieure empêche toute ouverture, tant que la porte avant gauche est fermée. Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak en de motorkapsteun (kans op brandwonden). Gebruik de beschermde zone. Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet tegen de hendel aan stoot. Open de motorkap niet als het hard waait. F Open het linker voorportier. F Trek de hendel aan de onderzijde van het portierkader naar u toe.
Onderhoud Benzinemotoren Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen. 1. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. 2. Reservoir koelvloeistof. 3. Reservoir remvloeistof. 4. Accu/zekeringen. 5. Zekeringkast. 6. Luchtfilter. 7. Oliepeilstok. 8. Motorolie (bij)vullen.
Onderhoud Dieselmotoren Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit. 1. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. 2. Reservoir koelvloeistof. 3. Reservoir remvloeistof. 4. Accu/zekeringen. 5. Zekeringkast. 6. Luchtfilter. 7. Oliepeilstok. 8. Motorolie (bij)vullen. 9. Handopvoerpomp*. 8 * Volgens motoruitvoering.
Onderhoud Brandstof Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 57 liter (benzine) of 55 liter (diesel). Minimumbrandstofvoorraad Tanken Als de minimumbrandstofvoorraad is bereikt, gaat dit waarschuwingslampje branden, vergezeld van een geluidssignaal en een melding. Bovendien gaat het laatste segment van de brandstofmeter oranje branden. Als het lampje gaat branden, bevindt zich nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank.
Onderhoud Onderbreking van brandstoftoevoer Uw auto is voorzien van een katalysator die de schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen vermindert. Bij benzinemotoren mag uitsluitend loodvrije benzine worden gebruikt. Door de vernauwde vulpijp kan alleen loodvrije benzine worden getankt. Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer afsluit.
Onderhoud Vulpistoolrestrictie (diesel)* Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen. Werking Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden.
Onderhoud Brandstof voor benzinemotoren Brandstof voor dieselmotoren Auto's met benzinemotoren kunnen rijden op biobrandstoffen van het type E10 (deze bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376. Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15293.
Onderhoud Brandstoftank leeg (Diesel) Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de afbeelding van de desbetreffende motorruimte. Als de tank van uw auto is voorzien van een tankbeveiliging, raadpleeg dan de rubriek "Tankbeveiliging (Diesel)". Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure. 312 1.6 HDi-motor 1.
Onderhoud Niveaus controleren Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Onderhoud Eigenschappen van de olie Controleer voordat u olie bijvult of ververst of de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt met de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering. 314 Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven.
Onderhoud Remvloeistofniveau Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten. Remvloeistof verversen Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het voorgeschreven verversingsinterval. Type remvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof.
Onderhoud Te laag niveau ruiten-/ koplampsproeiervloeistof Als uw auto is voorzien van koplampsproeiers en het niveau van het reservoir te laag is, verschijnt dit pictogram op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding. Het pictogram verschijnt als het contact wordt aangezet of als de schakelaar wordt bediend, zolang het reservoir niet gevuld is. Vul het ruiten-/koplampsproeierreservoir bij of laat het bijvullen.
Onderhoud Controles Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen. Laat de controles eventueel uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 12V-accu De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter.
Onderhoud Handgeschakelde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor de periodieke onderhoudscontrole. Elektronisch gestuurde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het interval van de niveaucontrole. Automatische transmissie De automatische transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk).
Onderhoud Additief AdBlue® en SCR-systeem voor BlueHDi-dieselmotoren Om het milieu zo min mogelijk te belasten en om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen, heeft CITROËN ervoor gekozen zijn auto's met dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een SCR-systeem (Selective Catalytic Reduction) voor de behandeling van de uitlaatgassen zonder dat de prestaties veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.
Onderhoud Actieradiusindicatoren Zodra het contact wordt aangezet en als de reservevoorraad van het AdBlue ® -reservoir is aangesproken of een storing in het SCRsysteem is gesignaleerd, verschijnt een indicator die aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer kunt rijden voordat het opnieuw starten van de motor automatisch wordt geblokkeerd. Als gelijktijdig een storing wordt gesignaleerd en het AdBlue ® -niveau laag is, wordt de laagste actieradius weergegeven.
Onderhoud Actieradius tussen 600 en 2400 km Actieradius tussen 0 en 600 km Storing in verband met een te laag Zodra het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje UREA branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd binnen 1500 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid additief. Tijdens het rijden wordt de melding elke 300 km weergegeven zolang er geen additief is bijgevuld.
Onderhoud Als een storing in het SCR-systeem wordt gesignaleerd Er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als meer dan 1100 km is gereden nadat de storing in het SCR-systeem is gesignaleerd. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Onderhoud Starten geblokkeerd Bevriezing van het additief AdBlue ® Het additief AdBlue ® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11°C. Het SCR-systeem is voorzien van een voorverwarmingssysteem voor het AdBlue ® -reservoir waardoor u ook in zeer koude omstandigheden kunt blijven rijden.
Onderhoud Bijvullen van het additief AdBlue® Het AdBlue ® -reservoir moet bij elke periodieke onderhoudscontrole worden gevuld door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vanwege de inhoud van het reservoir kan het echter noodzakelijk zijn om het reservoir tussentijds bij te vullen, zeker als u hier door een waarschuwing (verklikkerlampjes en melding) op wordt geattendeerd. Dit kunt u laten uitvoeren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Onderhoud Voorschriften voor opslag Procedure voor bijvullen AdBlue ® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11°C en verliest zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf 25°C. Het is raadzaam de flacons koel en buiten direct zonlicht te bewaren. Onder deze omstandigheden is het additief ten minste één jaar houdbaar. Additief dat bevroren is geweest, kan weer worden gebruikt nadat het bij kamertemperatuur volledig is ontdooid.
Onderhoud F Draai de zwarte dop een kwart omwenteling linksom zonder er druk op uit te oefenen en trek hem omhoog om hem te verwijderen. F Draai de blauwe dop een zesde omwenteling linksom. F Trek de knop omhoog om hem te verwijderen. F Pak een flacon AdBlue ®. Controleer de houdbaarheidsdatum en lees vervolgens aandachtig de gebruiksaanwijzing op het etiket voordat u de inhoud van de flacon in het AdBlue ® -reservoir van uw auto giet.
Onderhoud F Veeg nadat u de flacon leeg hebt gegoten met behulp van een vochtige doek eventuele vloeistofsporen van de rand van de vulopening van het reservoir. Spoel gemorst additief onmiddellijk weg met koud water of veeg het weg met een vochtige doek. Als het additief is gekristalliseerd, verwijder het dan met een spons en warm water. F Breng de blauwe dop aan op de vulopening van het reservoir en draai de dop een zesde omwenteling rechtsom tot hij stuit.
Technische gegevens Motoren en versnellingsbakken benzine-uitvoeringen Benzinemotoren VTi 120 e-THP 130 THP 150 Versnellingsbak Handgeschakeld (5 versnellingen) Handgeschakeld (6 versnellingen) Handgeschakeld (6 versnellingen) 5FS0/1 HNYM/1S - M/2SM 5FV8 - 8/1 1598 1199 1598 77 x 85,8 75 x 90,5 77 x 85,8 88 96 115 6000 5500 6000 Max.koppel: ECE-norm (Nm) 160 230 240 Toerental bij max.
Technische gegevens Benzinemotoren THP 150 / 165 e-THP 165 Versnellingsbak Automatisch (6 versnellingen) Automatisch (6 versnellingen) 5GX 5GYA-A/1-A/2-D-Y-Y/1-Y/2 5GX 5GZA 1598 1598 Boring x slag (mm) 77 x 85,8 77 x 85,8 Max. vermogen*: ECE-norm (kW) 110 / 121 121 Toerental bij max.vermogen (t/min) 6000 6000 Max.koppel: ECE-norm (Nm) 240 240 Toerental bij max.koppel (t/min) 1400 1400 Loodvrij / Ethanol Loodvrij Ja Ja 4,25 4,25 Type Variant Uitvoering: 3D... 3E... 3A...
Technische gegevens Gewichten en aanhangergewichten (in kg) benzine-uitvoeringen Benzinemotoren VTi 120 e-THP 130* THP 155 Handgeschakeld (5 versnellingen) Handgeschakeld (5 versnellingen) Handgeschakeld (6 versnellingen) 5FS0/1 HNYM/1S - M/2SM 5FV8 - 8/1 - Ledig gewicht 1252 - 1276 - 1278 1280 - 1295 - 1297 1296 - 1311 - 1313 Versnellingsbakken Type Variant Uitvoering: 3D... 3E... 3A...
Technische gegevens Benzinemotoren THP 150 / 165 e-THP 165 Versnellingsbak Automatisch (6 versnellingen) Automatisch (6 versnellingen) 5GX 5GYA-A/1-A/2-D-Y-Y/1-Y/2 5GZT/S - Ledig gewicht 1405 - 1428 - 1430 1310 - 1318 - 1320 - Gewicht rijklaar* 1480 - 1503 - 1505 1385- 1393 - 1395 - Masse maximale techniquement admissible en charge (MTAC) 1 940 - 2 140 - 2 160 1 930 - 2 100 - 2 150 - Maximum toegestaan treingewicht helling max.
Technische gegevens Motoren en versnellingsbakken dieseluitvoeringen Dieselmotoren Versnellingsbak Type Variant Uitvoering: 3D... 3E... 3A... Cilinderinhoud (cm3) e-HDi 90 Airdream BlueHDi 100 Handgeschakeld (5 versnellingen) Elektronisch gestuurd (6 versnellingen) Handgeschakeld (6 versnellingen) 9HP0/1 9HP8/1PS/2PS BHY6/1S - 6/2SM 1560 1560 75 x 88,3 75 x 88,3 68 73 4000 3750 Max. koppel: ECE-norm (Nm) 230 254 Toerental bij max.
Technische gegevens Motoren en versnellingsbakken dieseluitvoeringen Dieselmotoren Versnellingsbak Type Variant Uitvoering: 3D... 3E... 3A... Cilinderinhoud (cm3) e-HDi 115 Airdream HDi 115 Handgeschakeld (6 versnellingen) Handgeschakeld (6 versnellingen) Elektronisch gestuurd (6 versnellingen) 9HC8/1 9HC8/1S 9HC8/1PS - 8/2PS 1560 1560 75 x 88,3 75 x 88,3 85 85 3600 3600 Max. koppel: ECE-norm (Nm) 270 270 - 285 Toerental bij max.
Technische gegevens Motoren en versnellingsbakken dieseluitvoeringen Dieselmotoren BlueHDi 115/120 Versnellingsbak Handgeschakeld (6 versnellingen) Handgeschakeld (6 versnellingen) Automatisch (6 versnellingen) BHZ/BHXM/S-M/1S AHX/AHR/AHV/ AHS M/S - M/1S AHXT/S - T/1S Type Variant Uitvoerin: 3D... 3E... 3A... Cilinderinhoud (cm3) BlueHDi 135/150 1560 1997 75 x 88,3 85 x 88 85 / 88 110 Toerental bij max. vermogen (t/min) 3500 3750 Max. koppel: ECE-norm (Nm) 300 370 Toerental bij max.
Technische gegevens Gewichten en aanhangergewichten (in kg) dieseluitvoeringen HDi 90 e-HDi 90 Airdream BlueHDi 100* Handgeschakeld (5 versnellingen) Elektronisch gestuurd (6 versnellingen) Handgeschakeld (6 versnellingen) 3D 9HP0/1 3D... 3E... 3A 9HP8/1PS-8/2PS 3D... 3E...
Technische gegevens Gewichten en aanhangergewichten (in kg) dieseluitvoeringen Dieselmotoren HDi 115 BlueHDi 115 Handgeschakeld (6 versnellingen) Versnellingsbak Handgeschakeld (6 versnellingen) Elektronisch gestuurd (6 versnellingen) 3D... 3E... 3A ... 9HC8 3D... 3E... 3A ... 9HC8/1 3D... 3E... 3A ... 9HC8/1S 3D... 3E... 3A ...
Technische gegevens Gewichten en aanhangergewichten (in kg) dieseluitvoeringen Dieselmotoren BlueHDi 115/120 BlueHDi 135/150 Versnellingsbak Handgeschakeld (6 versnellingen) Automatisch (6 versnellingen) 3D... 3E... 3A... BHZ/BHXM/S-M/1S 3D... 3E... 3A...
Technische gegevens Afmetingen (in mm) Deze afmetingen zijn gemeten met een niet beladen auto. * Ingeklapte buitenspiegels.
Technische gegevens Afmetingen (in mm) Deze afmetingen zijn gemeten met een niet beladen auto. 9 * Ingeklapte buitenspiegels.
Technische gegevens Identificatie De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto. D. Sticker bandenspanning/kleurcode van de lak. Deze sticker, die op de middenstijl aan bestuurderszijde is bevestigd, bevat de volgende informatie: - bandenspanning zonder en met volle belading, - bandenmaat (met de belastingsindex en de snelheidsaanduiding van de band), - bandenspanning van het reservewiel, - kleurcode van de lak. A.
Urgence-oproep of Assistance-oproep 341
Urgence-oproep of Assistance-oproep Citroën Urgence-oproep met lokalisatiefunctie Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene LED-lampje en een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de alarmcentrale van "Citroën Noodoproep gelokaliseerd" is verstuurd*. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft. Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht.
7 inch Touchscreen GPS-navigatie Multimedia-autoradio Bluetooth®-telefoon INHOUD Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto functioneert. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Wanneer de eco-mode is geactiveerd, schakelt het systeem zichzelf na het afzetten van de motor automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. 01 Algemene werking blz.
01 Algemene werking " Airconditioning " hiermee kunnen de temperatuur en de aanjagersnelheid worden ingesteld. " Rijhulpsysteem " hiermee kan de boordcomputer worden weergegeven en kunnen bepaalde functies van de auto worden ingeschakeld, uitgeschakeld of geconfigureerd. " Media " hiermee kunnen de radio en de andere geluidsbronnen van het audiosysteem worden geselecteerd en kunnen foto's worden weergegeven. " Navigatie "* hiermee kan de navigatie worden ingesteld en de bestemming worden gekozen.
01 Algemene werking Gebruik de toetsen aan weerszijden van het touchscreen tablet om de menu's te openen en druk vervolgens op de op het touchscreen tablet weergegeven toetsen. Elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven. Hoofdpagina Secundaire pagina Als het bijzonder warm is, kan het systeem gedurende minimaal 5 minuten overgaan in de waakstand (volledig uitschakelen van het scherm en het geluid).
02 Basisfuncties Sneltoetsen: met behulp van de toetsen in de bovenste balk van het touchscreen, is het mogelijk direct de geluidsbron, de lijst met zenders (of titels afhankelijk van de geluidsbron) of de temperatuurregeling te kiezen. Als de auto langdurig in de zon heeft gestaan, kan het geluidsvolume worden beperkt om het systeem te beschermen. Zodra de temperatuur in het interieur is gezakt, zal de oorspronkelijke instelling weer worden gebruikt.
03 Stuurkolomschakelaars - Geluidsweergave onderbreken. - Volume verhogen/verlagen. - Radio: weegave van zenders. Media: weergave van tracklist. - Draaien. Radio: automatische selectie van vorige/volgende zender. Media: volgende/vorige track. - Drukken en draaien: naar opgeslagen voorkeurzenders. - Veranderen van geluidsbron. - Verplaatsen binnen de menu's. In-/uitzoomen op de kaart Indrukken: bevestigen, keuze van de geluidsbron doorvoeren. - Toets TEL: Toegang tot het telefoonmenu.
04 Media Niveau 1 "Media" Niveau 2 Lijst van FM-zenders Hoofdpagina Opslaan 348
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen Media Lijst van FM-zenders Druk op een zender om deze te selecteren. Lijst FM-radio DAB-radio AM-radio Jukebox Media CD Selecteer de bron. Bron USB iPod Bluetooth AUX Media Druk op een lege plek en vervolgens op "Opslaan".
04 Media Niveau 1 "Media" Niveau 2 Niveau 3 Lijst van FM-zenders Secundaire pagina Media Foto's Kopiëren naar jukebox 350 Beheer jukebox
Niveau 1 Media Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Opslaan Op een zender drukken om deze te selecteren. Lijst updaten De lijst updaten afhankelijk van de ontvangst. Frequentie De gewenste radiofrequentie invoeren. Bevestigen De instellingen opslaan. Selecteren pagina De geselecteerde foto op het volledige scherm weergeven. Draaien De foto 90° draaien. Alles selecteren Alle foto's van de lijst selecteren. Nogmaals drukken om de selectie ongedaan te maken.
04 Media Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Media" Secundaire pagina Media Instellingen Instellingen Instellingen 352
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Media Secundaire pagina Weergeven van het meest recent gebruikte medium. Lijst met media Willekeurige volgorde (alle nummers): Media Willekeurige volgorde (huidige album): De instellingen voor het afspelen kiezen. Instellingen Continu herhalen: Versterking AUX Volgen RDS Media Radio Secundaire pagina Instellingen Instellingen Volgen DAB/FM Weergave Radio Text De opties in - of uitschakelen.
04 Radio Selecteren van een zender Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. of Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en selecteer vervolgens " Opslaan ". OF Selecteer " Lijst " op de hoofdpagina. of Selecteer " Lijst zenders " op de secundaire pagina. Selecteer een in de lijst opgeslagen zender. Selecteer de radiozender in de weergegeven lijst. Selecteer indien nodig een andere geluidsbron.
04 Radio Wijzigen van een frequentie Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. Automatisch zenders zoeken Druk op 3 of 4 of verplaats de cursor om automatisch te zoeken naar de zender met een hogere of lagere frequentie. OF Druk op "Frequentie invoeren" om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. VERVOLGENS Voer de volledige frequentie (bijv.: 92.
04 Radio Een zender opslaan Selecteer een zender of een frequentie (zie de desbetreffende rubriek). Druk op " Opslaan ". Selecteer een nummer in de lijst om de eerder gekozen/ingestelde zender op te slaan. Door een nummer ingedrukt te houden wordt de zender onder dat nummer opgeslagen. Of Door op deze toets te drukken worden de zenders achtereenvolgend opgeslagen. Oproepen van opgeslagen zenders Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en selecteer vervolgens " Opslaan ".
04 Radio RDS inschakelen en uitschakelen Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Instellingen ". Selecteer " Radio ". Schakel " Volgen RDS " in of uit. Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen.
04 Radio Weergave van de naam van de radiozender waarop is afgestemd. Sneltoets: toegang tot het scherm voor het selecteren van de geluidsbron, de lijst met zenders (of titels afhankelijk van de geluidsbron) of de temperatuurregeling. Selecteren van de radiozender. Eventueel uitgezonden programmatype van de radiozender. Selecteren van de geluidsbron. Weergave van de "DAB"band. Beheer van de Jukebox. Weergave van een huidige bewerking. Weergave van de "Radiotekst" van de beluisterde radiozender.
04 Radio DAB (Digital Audio Broadcasting) Digitale radio Digitale radio - Volgsysteem DAB / FM Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit en biedt de mogelijkheid grafische informatie weer te geven met actualiteiten van de beluisterde radiozender. Selecteer Lijst op de primaire pagina.. Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze uit een aantal radiozenders die in alfabetische volgorde zijn gerangschikt. "DAB" is niet overal beschikbaar.
04 Muziek CD-, MP3-, USB-speler, AUX-aansluiting Plaats de CD in de speler, steek de USBstick in de USB-aansluiting of sluit de USBapparatuur via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan. Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.
04 Muziek CD, MP3-CD, USB-speler Informatie en adviezen De autoradio speelt bestanden met de extensie "wma, .aac, .flac, .ogg, .mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, ...) kunnen niet worden afgespeeld. WMA-bestanden moeten van het type WMA9 Standaard zijn. De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.
04 Muziek Een track selecteren Vorige track. / Overzicht van tracks en afspeellijsten op USB of CD. Volgende track. / Omhoog en omlaag in de lijst. Vorige afspeellijst. Bevestigen, verder in de menustructuur. Volgende afspeellijst. Terug in de menustructuur.
04 Muziek APPLE®-speler aansluiten Streaming audio Sluit een Apple®-speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op één van de USB-aansluitingen. Het afspelen begint automatisch. Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audio-installatie in de auto af te spelen. De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto. De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts).
04 Muziek AUX-ingang gebruiken (audiokabel niet meegeleverd) Sluit het externe apparaat (MP3-speler, enz.) met een geschikte kabel aan op de JACK-aansluiting. Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer het wijzigen van de geluidsbron. Selecteer de geluidsbron " AUX-INGANG ". Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de autoradio. De bediening gebeurt via het externe apparaat.
04 Muziek Beheer van de Jukebox Sluit de apparatuur (MP3-speler, enz.) met behulp van een audiokabel aan op de USB- of de JACK-aansluiting. Selecteer het vergrootglas om een map of een album te openen en kies elk audiobestand afzonderlijk. Wanneer geen enkel audiobestand naar het systeem, met een geheugencapaciteit van 8 GB, is gekopieerd, worden alle pictogrammen met betrekking tot de functie Jukebox gearceerd weergegeven en kunnen ze niet worden gebruikt.
05 Navigatie Niveau 1 Niveau 2 Navigatie "Navigatie" Hoofdpagina 366 Niveau 3 Berekeningscriteria
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Bestemming innvoeren Aanwijzingen Weergeven van de meest recente bestemmingen. Snelste Kortste Tijd/afstand Ecologisch Berekenings criteria Tol De navigatiecriteria kiezen. Op de kaart wordt het aan de hand van de criteria gekozen traject weergegeven. Veerboot Navigatie Exact - Dichtb. Instellingen Navigatie Zie route op de kaart De kaart weergeven en de routegeleiding starten. Bevestigen De opties opslaan. Opslaan Het actuele adres opslaan.
05 Navigatie Niveau 1 "Navigatie" Niveau 2 Bestem. Invoeren Niveau 3 Adres Zie de rubriek " Communicatie " voor het beheren van de contacten en de adressen. Secundaire pagina Contacten Navigatie Zie de rubriek " Communicatie " voor het gebruik van de functies van de telefoon.
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Huidige locatie Points of Interest Adres Navigatie Het adres instellen. Stadscentrum Opslaan Het actuele adres opslaan. Stop inlassen Een etappe aan het traject toevoegen. Route naar Op de toets drukken om de route te berekenen. Adresbestanden Bestand aanmaken Secundaire pagina Contacten Bestem. Invoeren Stop inlassen Een contact selecteren en de route naar diens adres berekenen.
05 Navigatie Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Route omleiden "Navigatie" Traffic-berichten Secundaire pagina Config. kaart Navigatie Config. kaart Instellingen Instellingen Instellingen Wisselen tussen twee menu's.
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Op de route Navigatie Secundaire pagina Traffic-berichten Rondom auto De keuzes voor de meldingen en het filtergebied instellen. Op bestemming Afwijken over een afstand van Omleiden Route herberekenen Afsluiten De opties opslaan. Noorden boven Richting Rijrichting boven In perspectief Navigatie Kaarten De weergave en de richting van de kaart kiezen. Secundaire pagina Kaartkleur "dag" Config. kaart Kenmerk Kaartkleur "nacht" Dag-/nachtst. automat.
05 Navigatie - routebegeleiding Een bestemming kiezen Naar een nieuwe bestemming Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Bestem. Invoeren ". Selecteer " Navigeren ". Kies de navigatiecriteria: " Snelste " of " Kortste " of " Tijd/afstand " of " Ecologisch ". Kies de overige criteria: " Inclusief tolwegen ", " Inclusief veerboten ", " Verkeer ", " Exact ", " Dichtb. ". Selecteer " Adres ".
05 Navigatie - routebegeleiding Naar een van de meest recente bestemmingen Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Naar een contact uit het telefoonboek Navigatie naar een contact dat is geïmporteerd vanuit de telefoon is alleen mogelijk als het adres compatibel is met het systeem. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Bestem. invoeren ". Selecteer " Bestem. Invoeren ".
05 Navigatie - routebegeleiding 374 Naar GPS-coördinaten Naar een punt op de kaart Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Bestem. Invoeren ". Selecteer " Bestem. Invoeren ". Selecteer " Adres ". Selecteer " Op kaart ". Stel de " Lengtegraad: " en vervolgens de " Breedtegraad: " in. Zoom in op de kaart en selecteer vervolgens het punt.
05 Navigatie - routebegeleiding Naar Points of Interest (POI) Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " POI zoeken ". Selecteer " Alle POI's " of " Auto " of " Rest./ hotels " of " Persoonlijk " of " Op naam ". Points of Interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden, ...). Selecteer een Point of Interest in de weergegeven lijst. Selecteer " Navigeren ".
05 Navigatie - routebegeleiding Naar Points of Interest (POI) Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " POI weergeven ". Selecteer een categorie in de weergegeven lijst en druk vervolgens op " Bevestigen ".
05 Navigatie - routebegeleiding Instellen waarschuwingsmeldingen risicogebieden / Gevarenzones Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Bevestigen ". Selecteer " Instellingen ". Deze functies zijn alleen beschikbaar als de Risicogebieden zijn gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd. Selecteer "Config. waarschuwingen".
05 Navigatie - routebegeleiding Een etappe toevoegen Etappes beheren Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Herhaal de vorige stappen 1 tot en met 3 om etappes te beheren (een etappe toevoegen). Selecteer " Bestem. invoeren ". Selecteer de etappe die u wilt verplaatsen. Selecteer " Etappe&route ". Selecteer " Omhoog verplaatsen ". Selecteer " Etappe toevoegen " en vervolgens " Adres ". 378 Selecteer " Omlaag verplaatsen ".
05 Navigatie - routebegeleiding Navigatieopties Criteria voor de berekening Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Nu kunt u het volgende kiezen: navigatiecriteria: " Snelste ", " Kortste ", " Tijd/afstand ", " Ecologisch ". aanvullende criteria: " Inclusief Tolwegen ", " Inclusief veerboten ", " Verkeer ", " Exact ", " Dichtb. ". Selecteer " Instellingen ". Selecteer " Bevestigen ". Selecteer " Criteria ".
05 Verkeer Verkeersinformatie Weergave van berichten Filters instellen Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Traffic-berichten ". Selecteer " Instellingen ". Stel de filters " Op de route ", " Rondom ", " Op bestemming " in om een meer gedetailleerd overzicht van meldingen te krijgen. Druk nogmaals op de knop om het filter ongedaan te maken.
05 Verkeer Belangrijkste picrogrammen met betrekking tot het verkeer Rood-gele driehoek: verkeersinformatie, bijvoorbeeld: Verkeerssituatie gewijzigd Wegversmalling Gladheid Ongeval Oponthoud Werkzaamheden Explosiegevaar Wegafsluiting Manifestatie Gevaar Verboden in te rijden File Verkeersberichten beluisteren Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Instellingen ". Selecteer " Spraak ". Schakel " Verkeer (TA)" in of uit.
05 Verkeer Route omleiden Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Route herberekenen ". De route wordt qua tijd en afstand aangepast. Selecteer " Traffic-berichten ". Selecteer " Bevestigen ". Selecteer " Omleiden ". Er kan een omleiding worden ingesteld als er verkeersinformatie wordt ontvangen. Selecteer de afstand van de omleiding door op + of - te drukken.
05 Kaart Kaartinstellingen Oriëntering van de kaart Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Config. kaart ". Selecteer: " Noorden boven " om de kaart altijd naar het noorden te richten, " Rijrichting boven " om de kaart op de rijrichting van de auto te richten, " In perspectief " om de kaart in perspectief te zien. Selecteer " Richting ". Selecteer " Bevestigen " om de wijzigingen op te slaan.
05 Kaart Configureren Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Config. kaart ". Selecteer: " Kaartkleur "dag" " om de kaart altijd in de dagstand weer te geven. " Kaartkleur "nacht" " om de kaart altijd in de nachtstand weer te geven. " Dag-/nachtst. automat. " om de weergave van de kaart automatisch aan de hoeveelheid buitenlicht aan te passen.
05 Instellingen Gesproken navigatieberichten Volume / Straatnamen Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Spraakweergave " en/of " Mannenstem " en/of " Vrouwenstem " en/of " Spraakweergave straatnamen ". Selecteer " Instellingen ". Selecteer " Spraak ". Selecteer " Bevestigen " om de wijzigingen op te slaan.
06 Configuratie Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Audio-instellingen "Configuratie" Audio-instellingen Hoofdpagina Audio-instellingen Keuze van het thema 386
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Geluidssferen De geluidssfeer kiezen. Verdeling Spraak De verdeling van het geluid over het interieur instellen dankzij het Arkamys-systeem. Het geluidsvolume selecteren of het volume koppelen aan de wagensnelheid. De melodie en het volume van de beltoon kiezen als de telefoon overgaat. Het geluidsvolume van de stem instellen en kiezen voor het opnoemen van straatnamen. Bevestigen De instellingen opslaan.
06 Configuratie Niveau 1 "Configuratie" Niveau 2 Eenheden Secundaire pagina Fabrieksinstellingen Configuratie Instellen datum en tijd Display 388
Niveau 1 Configuratie Niveau 2 Aanwijzingen Eenheden De eenheden voor de afstand, het brandstofverbruik en de temperatuur kiezen. Gegevens wissen De gewenste gegevens in de lijst selecteren en vervolgens op Wissen drukken. Fabrieksinstellingen De oorspronkelijke instellingen terugzetten. Bevestigen De instellingen opslaan. Bevestigen De datum en tijd instellen en vervolgens bevestigen.
06 Configuratie Niveau 1 "Configuratie" Niveau 2 Taalkeuze Secundaire pagina Configuratie Rekenmachine Kalender 390
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen Configuratie Secundaire pagina Bevestigen De taal selecteren en vervolgens bevestigen. Talen Configuratie Secundaire pagina De rekenmachine selecteren. Rekenmachine Configuratie Secundaire pagina De kalender selecteren.
06 Configuratie Geluidsinstellingen Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Audio-instellingen ". Selecteer " Sfeer of " Verdeling " of " Effecten " of " Beltonen " of " Spraak ". De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys©-systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en biedt de mogelijkheid de weergave af te stemmen op het aantal inzittenden. Uitsluitend beschikbaar in de configuratie met 6 luidsprekers.
06 Configuratie Thema's Interactieve hulp Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Thema's ". Selecteer "Interactieve hulp". Selecteer een achtergrond in de lijst met grafische thema's en druk op " Bevestigen ". De via het touchscreen te bekijken interactieve applicatie uw instructieboekje vervangt niet de papieren uitgave van het instructieboekje, waarvan de inhoud veel uitgebreider is.
06 Configuratie Systeem De instellingen van het systeem wijzigen Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Systeeminstelling ". Selecteer " Scherminst. ". Selecteer " Eenheden " om de eenheden voor afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen.
06 Configuratie Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer: " Tijd/datum " om de tijdzone, de synchronisatie met het GPS, de tijd en het formaat en vervolgens de datum te wijzigen. " Talen " om de taal te wijzigen. " Rekenmachine " om de rekenmachine weer te geven. " Kalender " om de kalender weer te geven.
07 Internetdiensten Niveau 1 Identificatie "Internetdiensten" Hoofdpagina: Applicaties voor hulp tijdens het rijden, zie "CITROËN MULTICITY CONNECT"* op de volgende bladzijde. Niveau 2 Secundaire pagina: Browsen op het internet via de Bluetooth-telefoon en het protocol Dial-Up Networking (DUN). Parameters DUN-verbinding Het is mogelijk dat sommige smartphones van de nieuwste generatie hiermee niet compatibel zijn. Internetsnelheid * Volgens land van bestemming.
07 CITROËN MULTICITY CONNECT "CITROËN MULTICITY CONNECT" bestaat uit rijhulpapplicaties die de bestuurder in real time van nuttige informatie kunnen voorzien over o.a. de situatie op de weg, risicozones, brandstofprijzen, parkeermogelijkheden, toeristische plaatsen, weersomstandigheden, leuke adresjes… Deze service bevat de toegang tot het mobiele netwerk in combinatie met het gebruik van de apps.
08 Telefoon Niveau 1 Niveau 2 "Telefoon" Hoofdpagina Gesprekkenlijst Contacten 398 Niveau 3
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Alle oproepen Ontvangen oproepen Verzonden oproepen Telefoon Contacten Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben. Gesprekkenlijst Raadplegen Vergrootglas Aanmaken Bellen Adresbestanden Aanmaken Wijzigen Verwijderen Raadplegen Telefoon Alles wissen Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben.
08 Telefoon Niveau 1 "Telefoon" Niveau 2 Bluetooth (apparatuur) Secundaire pagina Telefoon -verbinding Gedetecteerde apparatuur Opties Telefoon 400 Niveau 3
Niveau 1 Telefoonverbinding Secundaire pagina Bluetooth Verbinding Niveau 2 Externe apparatuur zoeken. Loskoppelen De Bluetooth-verbinding van het geselecteerde externe apparaat beëindigen. Bijwerken De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze in de autoradio op te slaan. Verwijderen De geselecteerde telefoon verwijderen. Bevestigen De instellingen opslaan.
08 Bluetooth Bluetooth-telefoon koppelen Eerste koppeling Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree set mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat. Snelle procedure via de telefoon Selecteer " Zoeken apparatuur ". Er verschijnt een overzicht van de waargenomen telefoon(s).
08 Bluetooth De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn. Het systeem kan maar één profiel kiezen als de telefoon geen extra functies heeft. U kunt beide profielen als standaardinstelling kiezen. Raadpleeg voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp, enz.) de site www.citroen.nl.
08 Bluetooth Beheer van telefoonverbindingen Een gesprek aannemen Met behulp van deze functie kan randapparatuur worden gekoppeld of losgekoppeld en kan randapparatuur uit de lijst van gelinkte randapparatuur worden verwijderd. Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een popupvenster op het scherm. Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk kort op de toets TEL op het stuur om het gesprek aan te nemen.
08 Contacten Bellen Gebruik de telefoon liever niet onder het rijden. Stop op een veilige plaats of gebruik de schakelaars op het stuurwiel. Een nieuw nummer bellen Een contact bellen Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Toets het nummer in op het toetsenbord en druk op " Bellen " om het ingevoerde telefoonnummer te bellen. Of houd TEL op het stuurwiel lang ingedrukt. Selecteer " Contacten ".
08 Gesprekkenlijst Een gesprek beëindigen Laatste nummers bellen Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Gesprekkenlijst ". Selecteer " Ophangen ". of Houd de toets TEL op het stuur lang ingedrukt. Selecteer het contact in de weergegeven lijst. U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil.
08 Instellingen Beltonen voor een oproep Contacten / items beheren Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Contacten ". Selecteer " Telefoonopties ". Selecteer " Bestand aanmaken ". Selecteer " Beltonen ". U kunt de melodie en het volume van de beltoon instellen. Selecteer " Bevestigen ". Selecteer: " Aanmaken " om een nieuw contact toe te voegen.
Veelgestelde vragen In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio. VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Navigatie De route wordt niet berekend. De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt). Ik kan mijn postcode niet invoeren. Het systeem werkt met postcodes van maximaal 5 karakters. De POI's worden niet aangegeven. De POI's zijn niet geselecteerd.
Veelgestelde vragen VRAAG Sommige files op de route worden niet direct gemeld. De hoogte wordt niet weergegeven. ANTWOORD OPLOSSING Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen. Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart). Het filter is te krap ingesteld. Verander de instellingen via "Geografisch filter". In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...
Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Sommige contacten komen dubbel voor in de lijst. Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten dubbel worden overgenomen. Kies "Contacten van simkaart weergeven" of "Contacten van telefoon weergeven". De contacten worden niet in alfabetische volgorde weergegeven.
Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Soms wordt de informatie tijdens de weergave van een mediaspeler niet correct weergegeven. De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven. Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten. Bij streaming audio start het lezen van bestanden niet. De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het lezen automatisch te starten. Start het afspelen via de aangesloten randapparatuur.
Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Instellingen, configuratie Na het instellen van de bassen en hoge tonen is de geluidssfeer niet meer geselecteerd. De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen. Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen. De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.
Veelgestelde vragen VRAAG Na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld. ANTWOORD Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt. OPLOSSING Start de motor om de accu op te laden.
414
Trefwoordenregister A 360° Camera..................................................183 Aanhanger.....................................................297 Aanhangergewichten.....................330, 335-337 Aanjager, regeling..................................... 96, 99 Aansluiting 12V.............................. 108, 112, 116 Accessoires........................................... 131, 302 Accessoirestand............................................ 131 Accu...............................................
Trefwoordenregister D DAB (Digital Audio Broadcasting) Digitale radio...................................... 358, 359 Dagrijverlichting.............................272, 274, 276 Dagteller...........................................................44 Dagteller resetten............................................44 Dashboardkastje....................................108, 109 Datum (instellen)..............................................47 Datum instellen................................................
Trefwoordenregister M Kilometerteller..................................................44 Kinderbeveiliging...........................................252 Kinderen.........................240, 242, 245, 247, 249 Kinderen (veiligheid)......................................252 Kinderen (veiligheidsvoorzieningen)......... 228, 233, 234, . 238, 240, 242, 245, 247, 249, 251 Kinderzitjes............233, 234, 238-240, 242, 251 Kinderzitjes (conventioneel)..........................239 Klembeveiliging................
Trefwoordenregister R Radio..............................................354-356, 360 Radiozender.................................. 354, 355, 357 RDS................................................................357 Regelmatig onderhoud......................................9 Regeneratie roetfilter..................................... 317 Remblokken................................................... 318 Remlampje.......................................................34 Remlichten...........................
Trefwoordenregister X Verklikkerlampje SCR-systeem.......................39 Verklikkerlampje service..................................32 Verklikkerlampje voorgloeien (diesel).............28 Verlengde beenondersteuning........................80 Verlichting...................................................... 212 Versnellingsbak, automatische................... 9, 145, 151, 290, 318 Versnellingsbak, handgeschakeld...................... 9, 140, 151, 318 Versnellingshendel.....................................
420
Op verschillende plaatsen in uw auto zijn stickers aangebracht. Ze bevatten veiligheidswaarschuwingen en informatie over de identificatie van uw auto. Verwijder ze niet: ze horen namelijk bij de auto.
14B78.