Operation Manual

111
Rijden
DS3_nl_Chap06_conduite_ed01-2014
Het schakelen naar een andere versnelling
gebeurt alleen als de snelheid van de auto en
het motortoerental dit toestaan.
Het is niet nodig om uw voet van het gaspedaal
te nemen om te kunnen schakelen.
Bij het remmen of het snelheid minderen
schakelt de versnellingsbak automatisch terug,
zodat de juiste versnelling is ingeschakeld op
het moment dat u weer gas geeft.
Wanneer u het gaspedaal diep intrapt, wordt
er geen hogere versnelling ingeschakeld
zonder dat u de selectiehendel of de flippers
bedient (behalve als het toerental dicht bij het
maximumtoerental ligt).
Achteruitversnelling
U kunt de achteruitversnelling alleen
inschakelen als de auto stilstaat en u het
rempedaal ingetrapt houdt.
F Selecteer stand R.
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u:
- stand N selecteren om de versnellingsbak
in de neutraalstand te zetten,
of
- de versnellingsbak in de ingeschakelde
versnelling laten staan. In dat geval kan de
auto niet worden verplaatst.
Handbediende stand
F Selecteer stand M.
De ingeschakelde versnellingen
verschijnen achtereenvolgend op het
instrumentenpaneel.
U kunt op elk moment een andere
rijstand selecteren door de
selectiehendel te verplaatsen van de
stand A naar de stand M of andersom.
Selecteer de neutraalstand N nooit
tijdens het rijden.
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal.
U dient bij het parkeren echter altijd de
handrem aan te trekken.
Wanneer de auto stilstaat met
draaiende motor, dient u altijd de
selectiehendel in de stand N te zetten.
Controleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert of de
selectiehendel in de stand N staat en of
de handrem is aangetrokken.
Wanneer u bij een lage snelheid de
achteruitversnelling selecteert, knippert de
aanduiding N en wordt de versnellingsbak
automatisch in de neutraalstand gezet.
Zet om de achteruitversnelling in te schakelen
de selectiehendel terug in de stand N en
vervolgens in de stand R.