Operation Manual
87
Comfor t
DS3_nl_Chap04_confort_ed01-2014
De verwarming/ventilatie en airconditioning werken als de motor draait en bij auto’s met Stop & Start ook als de STOP-functie is geactiveerd.
1. Temperatuurregeling
F Draai de knop van blauw
(koel) naar rood (warm) om de
temperatuur naar behoefte in te
stellen.
2. Luchtopbrengstregeling
F Draai de knop in één van de
vijf standen om de gewenste
luchtopbrengst te verkrijgen.
F Wanneer de knop van de
luchtopbrengstregeling in de stand
0 staat (uitschakeling van het
systeem), wordt het thermische
comfort niet meer geregeld. Er blijft
door de rijwind echter nog wel een
kleine luchtstroom gehandhaafd.
3. Luchtverdeling
Voorruit en zijruiten.
Voorruit, zijruiten en beenruimte.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in
een middenstand te zetten.
4. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
De toevoer van buitenlucht voorkomt het
beslaan van de voorruit en zijruiten.
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer
af te sluiten bij stank en stofoverlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen dat de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en
de ruiten beslaan.
Paneel met handmatige bediening
F Schuif de bedieningsknop
naar links om de lucht in het
interieur te laten recirculeren.
F Schuif de bedieningsknop
naar rechts om de toevoer
van buitenlucht weer in te
schakelen.