Instructieboekje
De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek " MyCITROËN". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks contact opnemen met het merk. Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.
In dit instructieboekje worden alle beschikbare uitrustingen van het gamma van de DS 4 behandeld. Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen zijn voorzien. Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend.
Inhoudsopgave Symbolen 6 OVERZICHT 14 Eco-rijden veiligheidswaarschuwing aanvullende informatie adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu.
003 COMFORT 004 VOORZIENINGEN 005 ZICHT 006 VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN 86 89 110 113 116 120 121 122 128 132 133 134 135 137 138 142 143 144 148 Kinderzitjes 150 Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde 157 ISOFIX-kinderzitjes 162 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Ventilatie Handbediende airconditioning 91 Automatische airconditioning met gescheiden regeling 95 Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten 96 Achterruitverwarming 97 Voorstoelen 102 Achterbank 103 Stuurwielverstelli
007 Veiligheid 008 RIJDEN 166 166 167 167 168 184 Rijadviezen 185 Starten - afzetten van de motor met de sleutel 188 Starten - afzetten van de motor met keyless entry and start 192 Elektrisch bediende handrem 198 Handbediende parkeerrem 199 Handgeschakelde versnellingsbak 200 Elektronisch gestuurde versnellingsbak 204 Automatische versnellingsbak 208 Hill Start Assist Richtingaanwijzers Alarmknipperlichten Claxon Noodoproep of Pechhulp Hulpsystemen bij het remmen 169 Stabiliteitscontrolesystemen 171 Vei
010 PRAKTISCHE INFORMATIE 011 TECHNISCHE GEGEVENS 012 AUDIO en DATACOMMUNICATIE 260 265 273 274 282 288 292 293 293 294 295 297 299 308 310 312 315 318 319 322 Noodoproep of Pechhulp 325 7 inch touchscreen 389 Autoradio / Bluetooth Bandenreparatieset Wiel verwisselen Sneeuwkettingen Een lamp vervangen Zekering vervangen 12V-accu Eco-modus Wisserbladen vervangen Sneeuwscherm Allesdragers monteren Slepen van de auto Trekken van een aanhanger Trekhaak met verwijderbare kogel 304 Accessoires Benzinemotor
Overzicht
Buitenkant Keyless entry and start 66-72 Sleutel met afstandsbediening 60-65, 72 - openen / sluiten - noodbediening - batterij 75-78 Alarm Ruitenwisserschakelaar Ruitenwisserbladen vervangen 137-141 293 Accessoires Allesdragers 279-281 Parkeerhulp Trekhaak Trekhaakkogel, zonder gereedschap afneembaar Slepen 228-229 297-298 299-303 295-296 104-105 217-219 Bediening verlichting Verstelling koplampen Follow me home-verlichting Instapverlichting Meedraaiende koplampen Lampen vervangen - verlichting vóór
9 Overzicht Interieur Voorstoelen Veiligheidsgordels Voorzieningen bagageruimte - hoedenplank - haken - 12V-aansluiting - zaklamp - sjorogen - opbergbak 122-125 Achterzitplaatsen Voorzieningen achterin - 12V-aansluiting - middenarmsteun achter - skiluik 102-103 121 Kinderzitjes ISOFIX-bevestigingen 148-161 157-160 97-101 171-174 Voorzieningen voorin 110-119 - Jack-aansluiting / USB-poort - 12V-aansluiting - middenarmsteun voor - 230V/50Hz-stopcontact - matten - opberglades Airbags 175-180 Panora
Cockpit Binnenspiegel Plafonnier 106 142 Instrumentenpanelen 18-20 Controlelampjes 21-34 Meters/tellers 35-38 Handmatige CHECK 39 Regelknoppen 40-42 - dagteller - regelknop dashboardverlichting / black panel - persoonlijke styling klokken en displays Koplampverstelling 104-105 82-83 Zekeringen dashboard 282-285 143 43-46 Monochroom display Pictogrammendisplay veiligheidsgordels/ frontairbag passagier 172-173, 177 Autoradio Datum / tijd instellen Touchscreen Datum / tijd instellen 134 Buitenspiege
11 Overzicht Cockpit Stuurwiel met geïntegreerde bedieningstoetsen Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar Snelheden opslaan 222-224 225-227 220-221 Lichtschakelaar 128-132 Stuurwielverstelling Bedieningsfuncties audio en telefoon van het systeem Autoradio 391 Bedieningsfuncties audio en telefoon van het systeem Touchscreen 328 Ruitenwisserschakelaar Boordcomputer 137-141 52-56 103 Claxon 167
Cockpit Centraal geplaatste rij schakelaars Urgence-oproep verzenden 167, 322-323 Toegang tot de diensten van CITROËN 167, 322-323 Aan de zijkant geplaatste rij schakelaars Brandstoftankklep openen CDS-/ASR-systeem 233-236 169-170 Parkeerhulp Stop & Start-systeem Dodehoekbewaking Alarmknipperlichten Centrale vergrendeling Black panel (zwart scherm) 166-167 73-74 42 Lane Departure Warning System Interieurbeveiliging antiinbraakalarm 216 75-78 228-229 212-215 217-219
13 Overzicht Gegevens - Onderhoud Benzinemotoren Dieselmotoren Afmetingen Identificatie Brandstoftank leeg (diesel) 308-311 312-317 318 319 Accu Eco-mode 237 Controle niveaus 241-244 - motorolie - remvloeistof - koelvloeistof - stuurbekrachtigingsvloeistof - vloeistof ruitensproeier/ koplampsproeiers - brandstofadditief (diesel met roetfilter) Additief AdBlue 248-257 Lampen vervangen - vóór - achter 274-281 Zekeringen motorcompartiment Motorkap Motorruimte benzine-uitvoering Motorruimte dieseluitvoe
Eco-rijden Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen. Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.
15 Eco-rijden Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik Houd u aan de onderhoudsvoorschriften Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Controle van de werking
Instrumentenpaneel met kleurinstelling - Type 1 Meters en displays 1. 2. 3. 4. 5. 6. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm). Opschakelindicator of stand van de selectiehendel en ingeschakelde versnelling bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische transmissie. Analoge snelheidsmeter (km/h of mph). Instellingen van snelheidsregelaar of snelheidsbegrenzer Digitale snelheidsmeter (km/h of mph). Motorolieniveaumeter*. * Volgens uitvoering. Toetsen 7.
19 Controle tijdens het rijden Instrumentenpaneel met kleurinstelling - Type 2 Toetsen Meters en displays 1. 2. 3. 4. 5. Toerenteller (x 1.000 t/min of rpm). Opschakelindicator of stand van de selectiehendel en ingeschakelde versnelling bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische transmissie. Snelheidsmeter (km/h of mph). Centraal display. Brandstofmeter en waarschuwingslampje minimumbrandstofniveau 6. 7. Dagteller (km of mijl).
Centraal display en bediening van instrumentenpaneel type 2 Toerenteller Weergavezones Bediening 1. Met behulp van een toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar kunt u de verschillende beschikbare functies weergeven (boordcomputer, de geluidsbron waar naar geluisterd wordt, navigatieaanwijzingen, enz.). Dichtbij het maximumtoerental: schakel door naar een hogere versnelling als de streepjes van de toerenteller gaan knipperen. 2. Instellingen van de snelheidsregelaar of snelheidsbegrenzer.
21 Controle tijdens het rijden Controlelampjes De controlelampjes waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje) of geven hem informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld). Bij het aanzetten van het contact Bijbehorende waarschuwingen Als het contact wordt aangezet, gaan sommige waarschuwingslampjes enkele seconden branden. Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan.
Waarschuwingslampjes Als een van de volgende lampjes bij een draaiende motor of onder het rijden gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Het lampje brandt op het instrumentenpaneel of op het centrale display van het instrumentenpaneel type 2. Controlelampje Indien uw auto voorzien is van een display, gaat een waarschuwingslampje altijd branden in combinatie met een aanvullende melding om u te helpen bij het opsporen van de storing.
23 Controle tijdens het rijden Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen Laadstroom accu permanent. Er is een storing in het laadstroomcircuit Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een van de accu (vervuilde of losgeraakte gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. accuklemmen, aandrijfriem dynamo ontspannen of gebroken...). Remsysteem permanent, in combinatie met het STOP-lampje. Het remvloeistofniveau is te laag.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen Elektrische parkeerrem knippert. Het aantrekken van de elektrische parkeerrem is onderbroken. Het aantrekken/vrijzetten werkt niet. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto op een vlakke, horizontale ondergrond, schakel een versnelling in (auto met automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P), zet het contact af en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
25 Controle tijdens het rijden Controlelampje Service Roetfilter (Diesel) brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen tijdelijk, in combinatie met een melding. Er zijn één of meer kleine storingen gedetecteerd waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden. Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van de melding op het display.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen knippert. Er is een storing in het motormanagementsysteem. Kans op beschadiging van de katalysator. Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. permanent. Er is een storing in de emissieregeling. Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
27 Controle tijdens het rijden Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen Stuurbekrachtiging permanent. Er is een storing met betrekking tot de Rijd voorzichtig en met lage snelheid. stuurbekrachtiging. Laat het systeem nakijken door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bandenspanning te laag permanent. De bandenspanning van een of meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Controlelampje Additief AdBlue ® (BlueHDidieselmotor) + brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden. De actieradius ligt tussen de 600 en 2400 km. Laat het AdBlue ® -reservoir snel bijvullen: neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij. Raadpleeg daarvoor de desbetreffende rubriek.
29 Controle tijdens het rijden Controlelampje + + SCRemissieregelsysteem (BlueHDidieselmotor) brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding. Er is een storing in het SCRemissieregelsysteem. Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.
Controlelampjes ingeschakelde functies De volgende controlelampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld. Het lampje kan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display. Controlelampje brandt Oorzaak Richtingaanwijzer links knippert, met geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt. Richtingaanwijzer rechts knippert, met geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt.
31 Controle tijdens het rijden Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen Handrem permanent. De handrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet. Zet de handrem vrij zodat het controlelampje uitgaat; trap het rempedaal in. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg de rubrieken "Handrem" en "Elektrische parkeerrem" voor meer informatie over de handrem. Elektrisch bediende handrem permanent De elektrisch bediende handrem is aangetrokken.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen Voorgloeien dieselmotor permanent. Het contactslot staat in stand 2 (Contact) of de startknop " START/ STOP " is ingedrukt. Wacht met starten tot het verklikkerlampje uitgaat. Wanneer het lampje uitgaat, wordt de motor onmiddellijk gestart, op voorwaarde dat het rempedaal ingetrapt blijft bij auto's met automatische transmissie of elektronisch gestuurde versnellingsbak, of het koppelingspedaal bij een handgeschakelde versnellingsbak.
33 Controle tijdens het rijden Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen Airbag aan passagierszijde permanent op het display van de verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde. De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "ON". De passagiersairbag vóór is geactiveerd. Plaats in dit geval geen kinderzitje met de rug in de rijrichting op de stoel van de voorpassagier.
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display. Controlelampje brandt Passagiersairbag permanent, op het display van de verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde. Oorzaak Acties / Opmerkingen De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "OFF".
35 Controle tijdens het rijden Motorolieniveaumeter* Olieniveau correct Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter worden bij het aanzetten van het contact zowel het motorolieniveau als de onderhoudsindicator weergegeven. Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid. * Volgens uitvoering.
Onderhoudsindicator Dit systeem geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudscontrole volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator op basis van de afgelegde afstand en de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole.
37 Controle tijdens het rijden De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1000 km De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display een paar seconden het volgende aan: Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende enkele seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Onderhoudsindicator resetten Na elke onderhoudsbeurt moet de onderhoudsindicator weer op nul gezet worden. Als u zelf de onderhoudsbeurt aan uw auto hebt uitgevoerd: F zet het contact af, F druk op de resetknop van de dagteller ".../000" en houd deze ingedrukt, F zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen, F laat de knop los als het display "=0" aangeeft en de sleutel verdwijnt. Resetten is niet mogelijk als de onderhoudsinformatie wordt opgevraagd.
39 Controle tijdens het rijden Handmatige CHECK via het centrale display van het instrumentenpaneel type 2 Met deze functie kunt u de staat van de auto controleren (status van in te stellen functies - geactiveerd/gedeactiveerd) en een logboek van storingen opvragen. F Druk bij een draaiende motor kort op de knop ".../000" van het instrumentenpaneel om de test te starten.
Kilometerteller/dagteller De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto. Kilometerteller Dagteller De kilometerteller geeft de totale kilometerstand van de auto aan. De dagteller geeft afgelegde afstand weer sinds de laatste keer dat de bestuurder de teller op 0 heeft gezet.
41 Controle tijdens het rijden Lichtsterkteregeling U kunt de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving. De lichtsterkteregeling werkt alleen als de verlichting van de auto is ingeschakeld, in de nachtstand. Actief Uitgeschakeld F Druk op deze knop om de lichtsterkte te veranderen. F Laat deze knop los als de verlichting de zwakste stand heeft bereikt en druk de knop opnieuw in om de verlichting weer feller te maken.
Black panel (comfortfunctie voor nachtelijke ritten) Met deze functie kan de verlichting van bepaalde delen en displays van het instrumentenpaneel worden uitgeschakeld zodat de ogen van de bestuurder 's nachts minder snel vermoeid raken.
43 Controle tijdens het rijden Monochroom display C Weergave op het display Dit display kan de volgende informatie weergeven: de tijd, de datum, de buitentemperatuur (de temperatuur knippert bij kans op gladheid), de parkeerhulp, de geluidsbron waarnaar geluisterd wordt, de informatie van de telefoon of de handsfree kit, de informatie van de boordcomputer (zie de desbetreffende rubriek), de waarschuwingsmeldingen, de configuratiemenu's van het display en de uitrusting van de auto.
Menu "Multimedia" Als de radio is ingeschakeld, kunt u via dit menu de functies van de radio (RDS, Volgsysteem digitale zender, FM,RadioText (TXT)) in- of uitschakelen en kunt u kiezen op welke manier de media moet worden afgespeeld (Normaal,Willekeurig, Willekeurig alle media, Herhalen). Raadpleeg voor meer informatie over de functie "Multimedia" de rubriek "Audio en datacommunicatie". Menu "Telefoon" Als de radio is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunt u de adresboeken van de telefoon opvragen.
45 Controle tijdens het rijden Menu "Persoonlijke instellingen Configuratie" - Als dit menu is geselecteerd, hebt u toegang tot de volgende functies: "Parameters van auto definiëren", "Taalkeuze", "Configuratie beeldscherm". Parameters van de auto instellen Via dit menu kunnen verschillende systemen van de auto in- en uitgeschakeld worden: "Toegang tot de auto" (zie de rubriek "Toegang tot de auto") : ● "Afstandsbed." (Alleen bestuurdersportier ontgrendelen), ● "Alleen a.
F Druk op de toets "7" of "8" om de gewenste waarde in te stellen (15, 30 of 60 seconden) en druk op de toets "OK" om te bevestigen. Taalkeuze Als dit menu is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden geselecteerd uit een lijst van talen. Configuratie display F Druk op de toets "5" of "6" en vervolgens op "OK" om "OK" te selecteren en te bevestigen of op de toets "Terug" om de uitgevoerde handeling af te breken.
47 Controle tijdens het rijden Touchscreen Dit systeem heeft de volgende functies: toegang tot de configuratiemenu's van de functies en de systemen van de auto, toegang tot de menu's voor de instellingen van het audiosysteem en de weergave, bediening van het audiosysteem, de telefoon en weergave van de bijbehorende informatie, weergave van de buitentemperatuur (er wordt een blauwe sneeuwvlok weergegeven bij kans op bevriezing/ijzel), weergave van de informatie van de boordcomputer.
Menu's Druk op een van de toetsen van het bedieningspaneel om het desbetreffende menu direct te openen. Rijden Hiermee kan de informatie van de boordcomputer worden weergegeven en kunnen, volgens uitvoering, bepaalde functies worden geconfigureerd. Zie de desbetreffende rubriek. Navigatie Zie de rubriek "Audio en datacommunicatie". Radio Media Zie de rubriek "Audio en datacommunicatie". Telefoon Zie de rubriek "Audio en datacommunicatie".
49 Controle tijdens het rijden Menu "Rijden" De te configureren functies zijn in de volgende tabel weergegeven. Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen Inst. snelheden Opslaan van de snelheden voor de snelheidsbegrenzer en de snelheidsregelaar. Configuratie auto Toegang tot de te configureren functies.
Menu "Instellingen" De via dit menu toegankelijke functies zijn in de volgende tabel weergegeven. Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen Audio- instellingen Instellen van het geluidsvolume, de balans enz. Scherm uit Uitschakelen van de weergave op het touchscreen (zwart scherm). De weergave wordt weer ingeschakeld als u op het zwarte scherm drukt. Systeeminstelling Keuze van de eenheden: temperatuur (°Celsius of °Fahrenheit) afstand en verbruik (l/100 km, mpg of km/l).
51 Controle tijdens het rijden Datum en tijd instellen F Selecteer het menu " Instellingen ". F Druk op de secundaire pagina op " Tijd/ datum ". F Selecteer " Tijd instellen " of " Datum instellen ". Als u tijdens het instellen van de tijd de optie " Satelliet synchroniseren " selecteert, worden de minuten automatisch ingesteld op de via de satelliet ontvangen tijd. F Wijzig de instellingen met behulp van het numerieke toetsenbord en bevestig uw keuzes.
Boordcomputer De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...). Monochroom display C Weergave van de informatie Druk op de toets A om de weergave van de informatie te veranderen: de gegevens van de boordcomputer verschijnen tijdelijk boven de audioinformatie die permanent op een volledig scherm wordt weergegeven, of de gegevens van de boordcomputer en die van de audio-installatie worden tegelijkertijd permanent weergegeven op verkleinde schermen.
53 Controle tijdens het rijden - De actuele informatie zoals: ● de actieradius, ● het actuele brandstofverbruik, ● de teller van het Stop & Startsysteem. - Het traject "1": ● de afgelegde afstand, ● het gemiddelde brandstofverbruik, ● de gemiddelde snelheid voor het eerste traject. - Het traject "2": ● de afgelegde afstand, ● het gemiddelde brandstofverbruik, ● de gemiddelde snelheid voor het tweede traject.
Centraal display van het instrumentenpaneel - Type 2 Weergave van de informatie F Druk op de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar, om achtereenvolgens de verschillende gegevens op te vragen: ● herhaling van de wagensnelheid, ● actuele informatie, ● traject "1", ● traject "2", ● informatie over de gekozen geluidsbron, ● black panel, ● route-aanwijzingen van het navigatiesysteem.
55 Controle tijdens het rijden Touchscreen Tijdelijke weergave in een specifiek venster: F Druk op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de informatie te bekijken en de verschillende tabbladen weer te geven. Actuele informatie: actieradius, huidig brandstofverbruik, de teller van het Stop & Start-systeem. 1. 2. 3. 4. " Actueel ". " Traject 1 ". " Traject 2 ". " 00.0 / Reset ". Weergave van de informatie Permanente weergave: F Selecteer het menu " Rijden ".
Enkele definities... Actieradius (km of mijl) De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers. Momenteel verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste seconden. Gemiddelde snelheid (km/h of mph) Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
57 Controle tijdens het rijden
Toegang tot de auto
Sleutel met afstandsbediening U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor het lokaliseren en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging. Ontgrendelen van de auto Volledig ontgrendelen met de afstandsbediening F Druk op het ontgrendelknopje (open hangslot) om de auto volledig te ontgrendelen.
61 Toegang tot de auto Ontgrendelen met de sleutel F Draai de sleutel in het slot van het bestuurdersportier linksom om de auto volledig te ontgrendelen. De richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele seconden. De verlichting in de buitenspiegels gaat branden. Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels uitgeklapt, wordt de instapverlichting ingeschakeld en het alarmsysteem uitgeschakeld.
Vergrendelen van de auto Normale vergrendeling met de afstandsbediening F Druk op het vergrendelknopje (gesloten hangslot) om de auto te vergrendelen. Normale vergrendeling met de sleutel F Draai de sleutel in het slot van het bestuurdersportier rechtsom om de auto te vergrendelen. De richtingaanwijzers branden gedurende enkele seconden. Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels ingeklapt en het alarmsysteem ingeschakeld. Ruiten sluiten m.b.v.
63 Toegang tot de auto Lokaliseren van de auto Met deze functie kunt u uw auto op afstand lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig licht. De auto dient hiervoor wel vergrendeld te zijn. F Druk op het gesloten hangslot op de afstandsbediening. Hierna zullen gedurende ongeveer tien seconden de plafonniers gaan branden en de richtingaanwijzers gaan knipperen. Inklappen van de sleutel F Druk op deze knop voordat u de sleutel inklapt.
Noodbediening Functie die het mogelijk maakt om de portieren mechanisch te vergrendelen of te ontgrendelen bij een lege accu of in het geval van een storing in de centrale vergrendeling. Vergrendelen van het bestuurdersportier F Steek de sleutel in het portierslot en draai deze rechtsom. U kunt deze procedure ook bij het andere voorportier uitvoeren. Ontgrendelen van het bestuurdersportier F Steek de sleutel in het portierslot en draai deze linksom.
65 Toegang tot de auto Storing in de afstandsbediening Bij een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. F Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot. F Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening. Synchroniseren Batterij vervangen F Zet het contact af en neem de sleutel uit het contactslot.
Keyless entry and start Ontgrendelen van de auto Selectief ontgrendelen Systeem waarmee de auto ontgrendeld, vergrendeld en gestart kan worden zonder dat u de elektronische sleutel tevoorschijn hoeft te halen. De elektronische sleutel kan ook worden gebruikt als afstandsbediening. Afhankelijk van de configuratie worden alle portieren of alleen het bestuurdersportier ontgrendeld. Volledig ontgrendelen Zie voor meer informatie de rubriek "Sleutel/afstandsbediening".
67 Toegang tot de auto Vergrendelen van de auto Als een van de portieren of de achterklep geopend is of als een van de elektronische sleutels van het Keyless entry and start-systeem zich in de auto bevindt, werkt de centrale vergrendeling niet. Daarentegen wordt het alarmsysteem (indien aanwezig) na ongeveer 45 seconden ingeschakeld.
Lokaliseren van de auto Met deze functie kunt u uw auto op afstand lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig licht. De auto dient hiervoor wel vergrendeld te zijn. Omwille van de veiligheid en ter voorkoming van diefstal: laat nooit de elektronische sleutel in de auto achter, ook niet wanneer u in de buurt bent. Het is raadzaam de sleutel bij u te houden. Let erop dat niets het correcte sluiten van de ruiten in de weg staat.
69 Toegang tot de auto Noodsleutel Ontgrendelen/vergrendelen met de geïntegreerde sleutel van het Keyless entry and start-systeem Met de geïntegreerde sleutel kan de auto vergrendeld en ontgrendeld worden als de elektronische sleutel niet werkt: lege batterij, 12V-accu ontladen of losgekoppeld, ... auto bevindt zich in een omgeving met veel elektromagnetische straling. F Trek aan de knop 1 om de geïntegreerde sleutel 2 te verwijderen.
Batterij vervangen Vergrendelen van het portier aan passagierszijde en de achterportieren Ontgrendelen van het portier aan passagierszijde en de achterportieren F Open de portieren. F Controleer of de kinderbeveiliging van de achterportieren niet geactiveerd is (zie de desbetreffende rubriek). F Verwijder met behulp van de geïntegreerde sleutel het zwarte dopje op de smalle zijde van het portier.
71 Toegang tot de auto Storing in en resetten van de afstandsbediening Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. F Steek de noodsleutel (geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot om de auto te ontgrendelen. F Open het deksel van de armleuning vóór.
Sleutels, afstandsbediening, elektronische sleutel verloren Ga met het kentekenbewijs van de auto en uw legitimatiebewijs naar het CITROËN-netwerk. Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en een nieuwe bestellen. Afstandsbediening De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
73 Toegang tot de auto Knop centrale vergrendeling Deze knop biedt de mogelijkheid om gelijktijdig de portieren en de achterklep van binnenuit te vergrendelen of te ontgrendelen. Ontgrendelen F Druk nogmaals op deze knop om de auto te ontgrendelen. Het rode lampje van de knop gaat uit. Vergrendelen F Druk op deze knop om de auto te vergrendelen. Het rode lampje van de knop gaat branden. Als een van de portieren is geopend, werkt de centrale vergrendeling van binnenuit niet.
Automatisch vergrendelen van de portieren Deze functie zorgt ervoor dat de portieren en de achterklep automatisch en gelijktijdig worden vergrendeld vanaf een wagensnelheid van 10 km/h. Werking De automatische centrale vergrendeling werkt niet als een van de portieren of de achterklep is geopend. U zult de vergrendeling horen "terugspringen", en op het instrumentenpaneel gaat dit lampje branden, in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding.
75 Toegang tot de auto Alarm* Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging: - uitwendige beveiliging - wegsleepbeveiliging Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap probeert te openen. Dit systeem treedt in werking als er veranderingen in de wagenhoogte worden waargenomen.
Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm Het alarmsysteem is geactiveerd: het verklikkerlampje van de knop knippert één keer per seconde en de richtingaanwijzers gaan gedurende ongeveer 2 seconden branden. De uitwendige beveiliging wordt 5 seconden nadat de auto is vergrendeld, geactiveerd. De interieur- en wegsleepbeveiliging worden 45 seconden nadat de auto is vergrendeld, geactiveerd. Inschakelen F Zet het contact af en verlaat de auto. F Vergrendel de auto met de afstandsbediening.
77 Toegang tot de auto Vergrendelen van de auto met alleen de uitwendige beveiliging ingeschakeld Schakel de interieur- en wegsleepbeveiliging uit om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld: een huisdier in de auto wordt achtergelaten, een ruit op een kier blijft staan, de auto wordt gewassen, een wiel wordt verwisseld, de auto wordt gesleept, de auto op een boot wordt vervoerd.
Afgaan van het alarm Storing afstandsbediening Storing Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden. Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden de alarmsystemen uitgeschakeld. Als het verklikkerlampje van de knop snel knippert bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening of het Keyless entry and start-systeem, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet.
79 Toegang tot de auto Portieren Openen Sluiten Als een portier niet goed is gesloten: - - Van binnenuit F Trek aan de binnenportiergreep van een portier; de auto wordt dan volledig ontgrendeld. Van buitenaf F Ontgrendel de auto of houd de elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem in het detectiegebied en trek aan de portiergreep.
Achterklep Openen Afhankelijk van de configuratie worden alle portieren of alleen de achterklep ontgrendeld. Volledige ontgrendeling F Druk na het ontgrendelen van alle portieren of de achterklep of terwijl de elektronische sleutel van het keyless entry and startsysteem zich in het detectiegebied A bevindt op de schakelaar voor het openen van de achterklep en open vervolgens de achterklep. Sluiten Selectieve ontgrendeling Standaard is de volledige ontgrendeling geactiveerd.
81 Toegang tot de auto Noodbediening Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in het systeem van de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden. Ontgrendelen Vergrendeling na het sluiten F Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen. F Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen. F Verplaats de nok naar links.
Elektrisch bedienbare ruiten De ruiten zijn voorzien van een beveiliging tegen beknellen. Eentraps ruitbediening U hebt twee mogelijkheden: - 1. 2. Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde. Schakelaar ruitbediening passagierszijde. handmatig F Duw of trek de schakelaar tot het zware punt. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten. automatisch F Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig.
83 Toegang tot de auto Beveiliging tegen beknellen Resetten Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze gedeeltelijk weer open.
Comfort
Ventilatie Luchttoevoer De lucht in het interieur, die overigens wordt gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in het interieur wordt gerecirculeerd. Luchtgeleiding De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder via verschillende circuits worden toegevoerd: rechtstreekse toevoer naar het interieur (toevoer van buitenlucht), toevoer via het verwarmingscircuit, toevoer via het circuit van de airconditioning.
87 Comfort Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven.
Tips voor instellingen in het interieur Verwarming of handbediende airconditioning Gewenste werking Luchtverdeling Luchtopbrengst Recirculatie interieurlucht / Toevoer van buitenlucht Temperatuur WARM KOUD ONTWASEMEN ONTDOOIEN Automatische airconditioning: gebruik bij voorkeur de volledig automatische stand door op de toets "AUTO" te drukken.
89 Comfort Handbediende airconditioning De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor. 2. Luchtopbrengstregeling Met deze knop kunt u de aanjagersnelheid instellen. 3. Luchtverdeling Met deze knop regelt u de verdeling van de luchtstroom naar het interieur. Voorruit en zijruiten. F Draai de knop in een van de vijf standen, om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen. Voorruit, zijruiten en beenruimte. 1.
4. T oevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan van de voorruit en zijruiten. De recirculatiestand dient om de luchttoevoer af te sluiten bij stank en stofoverlast. In deze stand kunt u de lucht in het interieur snel opwarmen of afkoelen. Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan.
91 Comfort Automatische airconditioning met gescheiden regeling De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor. Automatische werking Om bij koud weer en een koude motor te voorkomen dat er koude wind in uw gezicht geblazen wordt, wordt de aanjagersnelheid in dergelijke situaties geleidelijk verhoogd tot het gewenste niveau is bereikt.
Handmatig verstellen 2. Regeling bestuurderszijde 3. Regeling passagierszijde De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. F Draai de knop 2 of 3 naar links of naar rechts om deze waarde te verlagen of te verhogen. Voor een optimaal comfort wordt de waarde 21 aanbevolen.
93 Comfort 5. Airconditioning aan/uit F Druk op deze toets om de airconditioning uit te schakelen. 7. Regeling luchtopbrengst F Draai deze knop naar links om de luchtopbrengst te verminderen of naar rechts om deze te verhogen. Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het thermische comfort niet meer geregeld (vocht, beslagen ruiten). F Druk de toets nogmaals in zodra dit mogelijk is om de automatische werking van de airconditioning te hervatten.
Uitschakelen van het systeem Bij het aanzetten van het contact De signaleringen lichten op: de functie is beschikbaar. Druk op de toets REST om deze functie voor enkele minuten in te schakelen. Dit wordt aangegeven door twee streepjes in de controlesignaleringen en het branden van vier lampjes voor de aanjagersnelheid. De functie is uit- en dan weer in te schakelen zolang de controlesignaleringen branden. Aan het einde van de beschikbaarheid van deze functie, gaan de signaleringen uit.
95 Comfort Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Met handbediende airconditioning Met automatische airconditioning en gescheiden regeling F Zet de knoppen van de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid en de luchtverdeling in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand.
Achterruitverwarming De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel van de airconditioning. Aan Uit De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor. F Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels (afhankelijk van de uitvoering) te ontwasemen. Het controlelampje van de toets gaat branden. De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen.
97 Comfort Voorstoelen Handmatig verstellen Verstel omwille van de veiligheid de stoelen alleen als de auto helemaal stilstaat. In lengterichting Hoogte van de stoel Hoek van de rugleuning F Til de beugel op en schuif de stoel in de gewenste stand. F Laat de beugel los; de stoel wordt in de desbetreffende stand vergrendeld. F Trek de hendel omhoog of duw deze omlaag tot de gewenste stand bereikt is. F Verdraai de knop om de rugleuning te verstellen.
Elektrisch verstelbare bestuurdersstoel Verstelling in lengterichting F Duw de schakelaar naar voren of naar achteren om de gewenste stand te verkrijgen. De elektrische instellingen kunnen tot 1 minuut na het afzetten van het contact worden uitgevoerd. Zet het contact aan om de elektrische verstelling weer te activeren. Hoogte- en hoekverstelling van de zitting F Duw de achterzijde van de schakelaar omhoog of omlaag om de gewenste hoogte te verkrijgen.
99 Comfort Aanvullende instellingen Verwijderen van de hoofdsteun F Druk op de pal A en trek de hoofdsteun omhoog om hem te verwijderen. F Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning en druk gelijktijdig de pal A in tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft. Hoogte- en hoek van de hoofdsteun F Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten. F Druk gelijktijdig op de pal A en op de hoofdsteun om deze lager te zetten.
Massagefunctie Lendensteun handmatig verstellen Elektrisch verstelbare lendensteun F Draai aan de knop om de lendensteun in de gewenste stand te zetten. F Druk de schakelaar naar voren of naar achteren in om de lendensteun naar wens in te stellen. Deze functie zorgt voor een massage ter hoogte van de lendenen en werkt alleen bij draaiende motor. F Druk op de schakelaar om de functie in te schakelen. Het controlelampje in de schakelaar gaat branden en de massagefunctie wordt 60 minuten ingeschakeld.
101 Comfort Opslaan van zitposities in het geheugen Opslaan van een zitpositie Oproepen van een opgeslagen zitpositie Met de toetsen M / 1 / 2 Contact aan of draaiende motor F Zet het contact aan. F Zet uw stoel en de buitenspiegels in de gewenste stand. F Druk op de toets M en vervolgens binnen 4 seconden op de toets 1 of 2. Een geluidssignaal geeft aan dat de zitpositie is opgeslagen. F Druk op de toets 1 of 2 om de desbetreffende zitpositie op te roepen.
Achterbank U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de rugleuning van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten. De zitting bestaat uit één deel en kan niet opgeklapt worden. Neerklappen van de rugleuning van de achterbank Terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank F Zet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel deze. F Controleer of de rode markering bij de hendel 1 niet meer zichtbaar is. F Leg de veiligheidsgordel terug aan de zijkant van de rugleuning.
103 Comfort Stuurwielverstelling Hoofdsteunen achter De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand (hoog) en een ingeklapte stand (laag). De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd. Verwijderen van een hoofdsteun: F ontgrendel de rugleuning met de hendel 1, F kantel de rugleuning 2 enigszins naar voren, F trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag, F druk vervolgens de pal A in. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Spiegels Buitenspiegels Uit veiligheidsoverwegingen moet u de spiegels zo afstellen dat de dode hoek minimaal is. De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat. Verstellen Inklappen F Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. F Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen.
105 Comfort Uitklappen Inschakelen F Van buitenaf: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. F Vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar A vanuit de middelste stand naar achteren. F Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. F Beweeg de schakelaar A naar rechts of links om de desbetreffende buitenspiegel te selecteren. De geselecteerde buitenspiegel wordt in de geprogrammeerde stand gericht.
Binnenspiegel Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto. De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van achteropkomend verkeer.
107 Comfort
Voorzieningen
Voorzieningen voorin 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
111 Voorzieningen Dashboardkastje met verlichting Uitneembare asbak In het dashboardkastje kan een fles mineraalwater, de boorddocumentatie enz. worden opgeborgen. In het deksel zijn voorgevormde houders aangebracht voor een pen, een bril, munten, kaarten, een blikje enz. F Trek de handgreep omhoog om het te openen. De verlichting van het dashboardkastje treedt in werking zodra het wordt geopend.
Aansteker / 12V-aansluiting USB-box Als de draagbare apparatuur op de USB-aansluiting is aangesloten, kan de apparatuur automatisch worden opgeladen. Tijdens het opladen wordt een melding weergegeven als het stroomverbruik van het apparaat hoger is dan de door de auto geleverde stroomsterkte. F Druk wanneer u de aansteker wilt gebruiken, deze in en wacht enkele seconden tot de aansteker uit zichzelf naar buiten springt.
113 Voorzieningen Middenconsoles Halfhoge uitvoering 1. 2. 3. 4. Armleuning (zie de volgende pagina's voor meer informatie) Open bergvakken Bekerhouder Opbergvakje Hoge uitvoering 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Groot multifunctioneel opbergvak Dit opbergvak kunt u met een schuifklep afsluiten. Het bevat: de 12V-aansluiting voor accessoires en de USB-/Jack-aansluiting 1, een uitklapbare steun 2 voor een mobiele telefoon of een ander apparaat, een gedeelte dat via een afsluitbare uitstroomopening 3 gekoeld wordt, zodat u drankjes en etenswaar fris kunt houden als de automatische airconditioning werkt. De verlichting gaat alleen branden als u de schuifklep helemaal opent.
115 Voorzieningen Armleuning voor Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en voorpassagier. Het deksel van de armleuning is in hoogte en lengterichting verstelbaar. Hoogteverstelling Verstelling in lengterichting Opbergvak F Til het deksel op tot de gewenste stand (laag, tussenstand of hoog). F Trek de armleuning in de hoogste stand iets verder omhoog en beweeg hem vervolgens naar de laagste stand.
Armleuning vóór Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en voorpassagier. Het deksel van de armleuning is in lengterichting verstelbaar. Verstelling in lengterichting Opbergvak F Trek de handgreep omhoog. U kunt nu de armleuning tot de aanslag naar voren schuiven. F Schuif de armleuning tot de aanslag naar achteren en druk op de handgreep om de leuning in deze stand te vergrendelen. Onder het deksel van de armleuning bevindt zich een opbergvak.
117 Voorzieningen 230V/50Hz-stopcontact In de middenconsole bevindt zich een 230V/50Hz-stopcontact (max. vermogen: 120 W). Om dit te kunnen gebruiken: F open het deksel van de armleuning vóór, F controleer of het groene verklikkerlampje brandt, F sluit uw elektrische apparaat (telefoonlader, laptop, CD/DVD-speler, flessenwarmer enz. ) aan. Dit stopcontact werkt als de motor draait, maar ook in de STOP-stand bij auto's met een Stop&Start-systeem.
Matten Verwijderen Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde: F zet de stoel in de achterste stand, F maak de bevestigingen los, F verwijder vervolgens de mat. Bevestigen Terugplaatsen Gebruik, wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje. De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd.
119 Voorzieningen Opbergladen Deze bevinden zich onder de beide voorstoelen, tenzij de auto voorzien is van elektrisch bedienbare stoelen; in dat geval heeft de bestuurderstoel geen opberglade. Verwijderen Trek de lade niet helemaal tot het einde uit de geleiders: het terugplaatsen is niet gemakkelijk. F Trek de lade tot de aanslag open. F Til de lade op en verwijder deze. Openen Terugplaatsen F Til de lade aan de voorzijde op en schuif deze open.
Panoramische voorruit Voorruit van getint glas met een panoramisch oppervlak voor meer licht in het interieur en een beter zicht voor de inzittenden. De bestuurder en voorpassagier beschikken beide over een zonnescherm voor een optimaal thermisch comfort en een zonneklep tegen verblinding. Zonnescherm Zonneklep F Openen: trek het zonnescherm met de centrale handgreep naar achteren tot de gewenste stand is bereikt.
121 Voorzieningen Voorzieningen achter 12V-aansluiting F Verwijder het afdekkapje en sluit een geschikte adapter aan als u een 12V-accessoire wilt aansluiten (max. 120 W). Armleuning achter Skiluik Voor het comfort van de achterpassagiers. Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoeren van lange voorwerpen. F Klap de armleuning achter omlaag voor een optimaal zitcomfort. Op deze manier kunt u ook bij het skiluik komen. Openen F F F F Klap de armleuning achter omlaag.
Inrichting van bagageruimte 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
123 Voorzieningen Hoedenplank Haken Verwijderen van de hoedenplank: F maak de twee koorden los, F til de hoedenplank iets op en verwijder hem. Er zijn meerdere mogelijkheden om de hoedenplank op te bergen: rechtop achter de voorstoelen, of plat in de bagageruimte. Hieraan kunt u een boodschappentas ophangen.
12 V-aansluiting Uitneembare lamp F Verwijder de dop en sluit een geschikte adapter aan om een 12 V-accessoire (max. vermogen: 120 W) aan te sluiten. F Zet het contact aan. Deze lamp, die in de zijwand van de bagageruimte is aangebracht, kan als verlichting van de bagageruimte en als zaklamp gebruikt worden. Raadpleeg de rubriek "Zicht - Verlichting bagageruimte" voor de werking van deze functie. Werking Deze lamp werkt op oplaadbare batterijen van het type NiMH.
125 Voorzieningen Opbergbak Gebruik Opbergen F Verwijder de lamp door deze aan de bovenzijde uit de houder te trekken. F Druk de schakelaar op de achterzijde in om de lamp in of uit te schakelen. F Klap de steun aan de achterzijde uit om de lamp neer te zetten en de lichtbundel te richten, bijvoorbeeld tijdens het verwisselen van een wiel. F Breng de lamp aan door eerst de onderzijde in de houder te steken. Hierdoor wordt de lamp automatisch uitgeschakeld als dat al niet het geval was.
Zicht
Lichtschakelaar Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen. Hoofdverlichting Aanvullende verlichting Instellingen De lichtschakelaar heeft verschillende standen om de zichtbaarheid van de auto en het zicht van de bestuurder aan te passen aan de omgeving: parkeerlicht: om gezien te worden, dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen waar het omgevingslicht onvoldoende is.
129 Zicht Dagrijverlichting Handbediende functies De dagrijverlichting wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart zodat de auto overdag beter zichtbaar is voor de overige weggebruikers. Voor de dagrijverlichting zijn specifieke lichtunits gemonteerd. De lichtschakelaar bestaat uit de ring A en de hendel B. A. Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting: draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten.
C. Ring voor de selectie van de mistverlichting. De mistverlichting werkt in combinatie met dimlicht en grootlicht. Mistlampen vóór en mistachterlichten Verdraai ring C: Uitvoering met mistlampen vóór en mistachterlichten F één stand naar voren om de mistlampen vóór in te schakelen, F twee standen naar voren om de mistachterlichten in te schakelen, F één stand naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen, F twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
131 Zicht Handbediende follow me home-verlichting Parkeerlichten Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken. De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van het verkeer.
Automatische verlichting Automatische follow me home-verlichting Inschakelen F Draai de ring in de stand "AUTO". Het activeren van de functie wordt bevestigd door een melding op het display. Uitschakelen F Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen van de functie wordt bevestigd door een melding op het display. Met behulp van een lichtsterktesensor worden de kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en het dimlicht automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is.
133 Zicht Instapverlichting Wanneer u bij duisternis de auto ontgrendelt met de afstandsbediening wordt de verlichting aan de buitenzijde ingeschakeld om het instappen te vergemakkelijken. De verlichting gaat branden afhankelijk van de lichtsterkte die door de lichtsensor wordt gedetecteerd. Inschakelen Uitschakelen F Druk op het ontgrendelknopje (open hangslot) van de afstandsbediening of, bij een auto met het Keyless entry and start-systeem, op een van de voorportiergrepen.
Halogeen koplampen Automatische verstelling van de handmatig verstellen xenonkoplampen Verstel de koplampen met halogeenlampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 0. 1 of 2 personen op de voorstoelen. -. 3 personen. 1. 5 personen. -. Tussenstand. 2. 5 personen + maximaal toegestane belading. -. Tussenstand. 3. Bestuurder + maximaal toegestane belading. Stand "0": basisinstelling.
135 Zicht Meedraaiende koplampen Deze functie werkt niet: bij stilstand of zeer lage snelheden, als de achteruit is ingeschakeld. - Programmeren U kunt deze functie desgewenst uitschakelen via het configuratiemenu op het multifunctionele display. met meedraaiende koplampen Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld, volgen de lichtbundels van de meedraaiende koplampen de richting van de weg.
Statische bochtverlichting Statische bochtverlichting ingeschakeld De bochtverlichting wordt in de volgende gevallen ingeschakeld: bij het inschakelen van een richtingaanwijzer, of als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid. met statische bochtverlichting Tijdens het rijden met dim- of grootlicht wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de binnenkant van de bocht extra te verlichten bij snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages enz.).
137 Zicht Ruitenwisserschakelaar Met behulp van de ruitenwisserschakelaar kunt u de ruitenwissers vóór en achter inschakelen om regen en vuil van de ruit te wissen. De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden. De ruitenwissers vóór bedient u met de schakelaar A; de ring B is voor de bediening van de achterruitenwisser. Ruitenwissers vóór A. Selecteren van de wissnelheid: zet de schakelaar in de gewenste stand.
Automatische ruitenwissers vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag. Inschakelen Duw de hendel A één keer omlaag. bevestiging wissen de Ter ruitenwissers één keer, gaat het controlelampje op het instrumentenpaneel branden en/ of verschijnt er een bericht dat de functie geactiveerd is. Uitschakelen Storing Duw de hendel A nog een keer omlaag.
139 Zicht Ruitensproeiers vóór en koplampsproeiers Minimumniveau vloeistof ruitensproeiers/koplampsproeiers Indien uw auto voorzien is van koplampsproeiers kunt u het minimumniveau van deze vloeistof meten via een pipet die geplaatst is in de vulopening van het reservoir, onder de motorkap. Het controleren en bijvullen van deze vloeistof mag alleen worden uitgevoerd bij stilstaande auto en afgezette motor. Ruitensproeiers vóór F Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe.
Speciale stand van de ruitenwissers voor Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of de ruitenwissers worden vervangen. In de winter kan deze stand tevens worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. F Als de ruitenwisserschakelaar binnen een minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, worden de ruitenwissers in de verticale stand gezet.
141 Zicht Ruitenwisser achter B. Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter: draai de ring tot het symbooltje tegenover de markering staat. Uit. Interval. Sproeien en wissen. Draai de ring tot deze niet verder kan; de ruitensproeier achter werkt en vervolgens zal de wisser gedurende enige tijd wissen. Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep.
Plafonniers Plafonniers vóór en achter In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden: - als de auto wordt ontgrendeld, als de sleutel uit het contact wordt verwijderd, als er een portier geopend wordt, als op de ontgrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren. De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: als de auto wordt vergrendeld, als het contact wordt aangezet, 30 seconden na het sluiten van het laatste portier.
143 Zicht Sfeerverlichting De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt. Inschakelen Uitschakelen Op bepaalde uitvoeringen gaan de drie ledjes in de verbindingsnaad van dak en binnenspiegel eveneens branden. Als het buiten donker is, gaat de verlichting van de autoradio, de automatische airconditioning en het bergvak in het midden van het dashboard automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld.
Verlichting bagageruimte De verlichting van de bagageruimte gaat automatisch branden zodra de bagageruimte wordt geopend en dooft zodra deze wordt gesloten. De brandduur van de bagageruimteverlichting hangt af van de situatie: bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten, in de eco-modus: ongeveer 30 seconden, bij draaiende motor: onbeperkt.
145 Zicht
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
149 Veilig vervoeren van kinderen Kinderzitje op de passagiersstoel voor* "Met de rug in de rijrichting" "Met het gezicht in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van de verstelling in lengterichting worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet. De frontairbag aan passagierszijde moet zijn uitgeschakeld.
Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde Plaats nooit een kind in een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel als de airbag vóór aan passagierszijde is ingeschakeld. Het kind kan in dat geval bij een aanrijding ernstig en zelfs dodelijk gewond raken. Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de waarschuwingssticker aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde.
151 Veilig vervoeren van kinderen AR BG НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето. CS NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ. DA Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT KVÆSTET eller DRÆBT.
LV NEKAD NEuzstādiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera sēdvietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA SPILVENS. Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS. MT Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla NL Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD.
153 Veilig vervoeren van kinderen Kinderzitje achterin "Rug in de rijrichting" "Gezicht in de rijrichting" Middelste zitplaats achter Een kinderzitje met steun mag nooit op de middelste zitplaats achter worden bevestigd. Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet raakt.
Door CITROËN aanbevolen kinderzitjes CITROËN levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt: Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst. Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg L4 "KLIPPAN Optima" Vanaf 22 kg (vanaf ongeveer 6 jaar): gebruik alleen de zitverhoging. L5 "RÖMER KIDFIX" Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.
155 Veilig vervoeren van kinderen Tabel voor het bevestigen van kinderzitjes met veiligheidsgordel Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto.
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd. (b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Op de passagiersplaats vóór kan geen reiswieg of kinderbedje voor in de auto worden bevestigd. (c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
157 Veilig vervoeren van kinderen ISOFIX-bevestigingen Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIX-normen. De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen: - één met een markering aangegeven bevestigingsring B achter de stoel, Top Tether genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem.
Door CITROËN aanbevolen ISOFIX-kinderzitjes Het CITROËN-netwerk levert een gamma ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes, die zijn voorzien van een onderdeelnummer, zijn goedgekeurd voor gebruik in uw auto. "RÖMER Baby-Safe Plus" met ISOFIX-basis (lengtecategorie: E) Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis, die wordt bevestigd aan de ringen A.
159 Veilig vervoeren van kinderen "RÖMER Duo Plus ISOFIX" (gewichtsgroep B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Wordt bevestigd aan de ogen A en, met behulp van de bovenste riem, aan het oog B, genaamd TOP TETHER. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIXbevestigingen.
Overzicht van zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G). Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie Tot 10 kg (groep 0) Tot ca.
161 Veilig vervoeren van kinderen Adviezen De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij een aanrijding. Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen brengen.
Mechanisch kinderslot Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen. De rode knop bevindt zich op de zijkant van beide achterportieren. De knop wordt aangegeven door een in de carrosserie gegraveerd pictogram. Vergrendelen Ontgrendelen F Draai de rode knop met de contactsleutel of de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van de uitvoering) tot de aanslag: - naar links bij het linker achterportier, - naar rechts bij het rechter achterportier.
163 Veilig vervoeren van kinderen
Veiligheid
Richtingaanwijzers F Links: duw de hendel omlaag, voorbij het zware punt. F Rechts: duw de hendel omhoog, voorbij het zware punt. Wanneer bij een snelheid van meer dan 60 km/h de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt automatisch het knippergeluid versterkt. Alarmknipperlichten Drie keer knipperen F Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers zullen drie keer knipperen.
167 Veiligheid Claxon Noodoproep of Pechhulp Systeem om uw medeweggebruikers met een geluidssignaal te waarschuwen voor direct gevaar. F Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel met bedieningstoetsen. Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep verzenden naar de hulpdiensten of de speciale helpdesk (deze dienst wordt uitgevoerd door de Assistance-helpdesk van CITROËN).
Hulpsystemen bij het remmen Uw auto is voorzien van drie systemen die u helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot stilstand te brengen: het antiblokkeersysteem (ABS), de elektronische remdrukregelaar (EBD), Brake Assist System (BAS). Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek.
169 Veiligheid Stabiliteitscontrolesystemen Brake Assist System (BAS) Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Inschakelen Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde. Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Opnieuw inschakelen Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h. F Druk nogmaals op deze toets om de systemen handmatig weer in te schakelen. Uitschakelen Storing Als het onder bijzonder moeilijke omstandigheden (diepe sneeuw, modder,...) niet lukt om weg te rijden, kan het nuttig zijn deze systemen even uit te schakelen. U kunt de wielen dan laten spinnen om de auto weer in beweging te krijgen.
171 Veiligheid Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels vóór De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken.
Veiligheidsgordels achter Display controlelampjes veiligheidsgordels 1. Controlelampje veiligheidsgordel bestuurder losgemaakt/niet vastgemaakt. 2. Controlelampje veiligheidsgordel voorpassagier losgemaakt/niet vastgemaakt. Op het display van de veiligheidsgordels en de airbag aan passagierszijde gaat het controlelampje 1 of 2 rood branden. Tevens hoort u een waarschuwingssignaal en verschijnt er een bericht op het display als de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt.
173 Veiligheid Waarschuwingslampje veiligheidsgordel (op instrumentenpaneel) Als een achterpassagier zijn gordel losmaakt, gaat dit waarschuwingslampje branden. Als de snelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het waarschuwingslampje gedurende twee minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Na deze twee minuten blijft het waarschuwingslampje branden zolang de achterpassagiers hun gordels niet hebben vastgemaakt. Display waarschuwingslampjes veiligheidsgordels 3. 4. 5.
Adviezen Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief.
175 Veiligheid Airbags Algemeen De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. De airbags vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve bij de middelste passagier achter).
Airbags vóór De airbags vóór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.
177 Veiligheid Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Zijairbags De zijairbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel te verkleinen. De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde. Activering De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto.
179 Veiligheid Window-airbags De window-airbags dragen bij aan de bescherming van de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, door de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen. De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding.
Adviezen Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...) en bevestig niets in de buurt van de airbags of in het gebied waar de airbags afgaan. Dit kan de inzittende bij het afgaan van de airbag verwonden.
181 Veiligheid
Rijden
Rijadviezen Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op. Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op onverwachte situaties. Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in. Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger.
185 Rijden Starten - afzetten van de motor met de sleutel Contactslot Stand Contact In deze stand werkt de elektrische uitrusting van de auto en kan externe apparatuur worden opgeladen. Als het laadniveau van de accu een bepaalde minimale grenswaarde heeft bereikt, schakelt het systeem over op de eco-mode: de elektrische voeding wordt automatisch uitgeschakeld zodat de accu voldoende opgeladen blijft.
Starten van de motor Handrem aangetrokken, versnellingsbak in de neutraalstand of selectiehendel in de stand N of P: F trap het koppelingspedaal volledig in (handgeschakelde versnellingsbak), of F trap het rempedaal volledig in (elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische transmissie), F steek de sleutel in het contactslot; het systeem herkent de code, F ontgrendel het stuurslot door tegelijkertijd aan het stuurwiel en aan de contactsleutel te draaien.
187 Rijden Afzetten van de motor F Breng de auto tot stilstand. F Draai, terwijl de motor stationair draait, de sleutel in de stand 1. F Verwijder de sleutel uit het contactslot. F Draai om het stuurslot te vergrendelen aan het stuurwiel tot het blokkeert. Zet de voorwielen in de rechtuitstand alvorens de motor af te zetten.Dit vergemakkelijkt het ontgrendelen van het stuurslot. Als u de auto verlaat, neem dan de sleutel mee en vergrendel de auto.
Starten - afzetten van de motor met keyless entry and start Starten van de motor De elektronische sleutel hoeft niet in de lezer te worden gestoken. F Druk kort op de " START/ STOP "-knop en houd daarbij het pedaal ingetrapt tot de motor draait. Het stuurslot wordt ontgrendeld en de motor start bijna direct. Zie de onderstaande waarschuwing voor auto's met een dieselmotor. Als de elektronische sleutel niet in de zone wordt gedetecteerd, verschijnt een melding.
189 Rijden Afzetten van de motor Noodprocedure voor het starten F Zet de auto stil. F Zet de selectiehendel in de stand N (auto's met elektronisch gestuurde versnellingsbak), in de stand P of N (auto's met automatische versnellingsbak) of de versnellingshendel in de neutraalstand (auto's met handgeschakelde versnellingsbak). F Druk terwijl de elektronische sleutel zich in de auto bevindt op de " START/STOP "-knop. De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt vergrendeld.
Noodprocedure voor het afzetten van de motor Als de elektronische sleutel niet wordt herkend In noodgevallen kan de motor geforceerd worden afgezet door de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt te houden. Contact aanzetten (zonder te starten) Druk, met de sleutel van het Keyless entry and start-systeem in het interieur van de auto, zonder een pedaal in te trappen op de knop " START/STOP " om het contact aan te zetten. In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld zodra de auto stilstaat.
191 Rijden Diefstalbeveiliging Elektronische startblokkering In de sleutels is een chip aangebracht die over een specifieke code beschikt. Om de motor te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering. Deze elektronische startblokkering blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak.
Elektrisch bediende handrem Programmeren van de werking Afhankelijk van het land van bestemming kan de functie voor het automatisch aantrekken van de handrem bij het afzetten van de motor en het automatisch vrijzetten van de handrem bij het wegrijden worden uitgeschakeld.
193 Rijden Handmatig aantrekken Handmatig vrijzetten Extra stevig aantrekken Wanneer de auto stilstaat en u bij draaiende of afgezette motor de handrem wilt aantrekken, trekt u aan de hendel A. Om bij aangezet contact of draaiende motor de handrem vrij te zetten, trapt u het rempedaal of het gaspedaal in, trekt u aan de hendel A en laat u deze vervolgens weer los. U kunt, indien nodig, de handrem extra stevig aantrekken.
Automatisch aantrekken, motor afgezet Automatisch vrijzetten Controleer voordat u de auto verlaat of het verklikkerlampje handrem op het instrumentenpaneel constant brandt. Laat kinderen nooit alleen in de auto wanneer het contact is aangezet: ze zouden de handrem kunnen vrijzetten. Wanneer de auto stilstaat en u de motor afzet, wordt de handrem automatisch aangetrokken.
195 Rijden Handrem aantrekken, bij draaiende motor Bijzondere omstandigheden Noodremfunctie Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor, dient u de auto beslist tegen wegrollen te beveiligen door de handrem handmatig aan te trekken. Trek daarvoor aan de hendel A. In bepaalde situaties (starten van de motor...) bepaalt de handrem zelf zijn aantrekkracht. Dit is normaal.
Storingen Als het storingslampje van de elektrische parkeerrem gaat branden in combinatie met één of meer controlelampjes uit de onderstaande tabel, zet de auto dan op een veilige plaats stil (vlakke ondergrond, met ingeschakelde versnelling) en raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Situaties Gevolgen Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en de volgende controlelampjes: - De automatische bediening is uitgeschakeld.
197 Rijden Situaties en eventueel knipperend Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en de volgende controlelampjes: Gevolgen Om de elektrische parkeerrem aan te trekken: F parkeer de auto en zet het contact uit, F trek de hendel ten minste 5 seconden uit tot de parkeerrem is aangetrokken, F zet het contact aan en controleer of de controlelampjes van de elektrische parkeerrem gaan branden. Het aantrekken van de parkeerrem duurt langer dan normaal.
Handbediende parkeerrem Aantrekken Vrijzetten F Trek de hefboom van de parkeerrem volledig aan om uw auto stil te zetten. F Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel omlaag. Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
199 Rijden Handgeschakelde 6-versnellingsbak Inschakelen van de 5e of de 6e versnelling Inschakelen van de achteruitversnelling F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5e of de 6e versnelling in te schakelen. Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand, trap het koppelingspedaal in.
Elektronisch gestuurde versnellingsbak (ETG6) Bij de elektronisch gestuurde 6-versnellingsbak kunt u kiezen tussen automatische bediening en handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft twee gebruiksmogelijkheden: automatische bediening, waarbij het open terugschakelen volledig automatisch worden geregeld, zonder dat de bestuurder iets hoeft te doen, handmatige bediening, waarbij de bestuurder zelf sequentieel kan schakelen met de flippers achter het stuurwiel.
201 Rijden Weergave op het instrumentenpaneel Starten van de auto F Selecteer de stand N. F Houd het rempedaal ingetrapt. F Start de motor. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding N. Standen van de selectiehendel N. Neutral (neutraalstand). R. Reverse (achteruitversnelling). 1 t/m 6. Versnellingen bij sequentieel schakelen. AUTO. Gaat branden als u kiest voor automatische bediening en gaat uit als u kiest voor sequentiële bediening.
Automatische bediening F Selecteer de stand A. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduiding AUTO en de ingeschakelde versnelling. De versnellingsbak werkt automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters: optimaal brandstofverbruik, rijstijl, profiel van de weg, belading van de auto.
203 Rijden Achteruitversnelling Selecteer de achteruitversnelling (stand R) uitsluitend als de auto volledig stilstaat en de voet op het rempedaal wordt gehouden. F Selecteer de stand R. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal. Als op lage snelheid de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, knippert het lampje N en wordt automatisch de neutraalstand ingeschakeld.
Automatische versnellingsbak Bij de 6-traps automaat kunt u kiezen uit automatische bediening, aangevuld met de programma's Sport en Sneeuw. U kunt met de selectiehendel ook handmatig schakelen.
205 Rijden Wegrijden F Trap het rempedaal in en selecteer de stand P of N. F Start de motor. Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en verschijnt een melding op het multifunctionele display. F Trap bij draaiende motor het rempedaal in. F Zet de handrem vrij als deze niet in de automatische stand staat. F Selecteer de stand R, D of M, F Laat het rempedaal geleidelijk los. De auto begint te rijden.
Programma's Sport en Sneeuw Terugkeren naar het automatische programma Deze twee specifieke programma's vullen de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden. F Om terug te keren naar het automatische programma kunt u het programma Sport of Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken. Programma Sport "S" F Druk op de toets "S" als de motor is gestart. Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk.
207 Rijden Storing Onjuiste waarde bij handmatige bediening Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in). Parkeren van de auto Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N bewegen om de neutraalstand te selecteren. Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto te blokkeren (als de handrem niet in de automatische stand staat).
Hill Start Assist Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op een helling ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief: als de auto volledig stilstaat terwijl u het rempedaal intrapt, als de hellingshoek aan bepaalde voorwaarden voldoet, als het bestuurdersportier is gesloten. De Hill Start Assist kan niet worden uitgeschakeld. Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de Hill Start Assist gebruikt.
209 Rijden Schakelindicator* Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te reduceren. Werking Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
Controlesysteem bandenspanning Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden. Zodra de auto rijdt, controleert het systeem permanent de spanning van de vier banden. In het ventiel van elke band (met uitzondering van het reservewiel) is een druksensor gemonteerd. Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra het een daling van de spanning van een of meer banden detecteert. Het controlesysteem van de bandenspanning is een hulpsysteem; de bestuurder moet waakzaam blijven.
211 Rijden Waarschuwing te lage bandenspanning Bij een te lage bandenspanning brandt dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk van de uitrusting, in combinatie met de weergave van een melding. Als er een afwijking in de bandenspanning van één band wordt geconstateerd, kan deze band worden herkend aan het pictogram of, afhankelijk van de uitvoering, de weergegeven melding. F Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak geen bruuske stuurbewegingen en rem niet plotseling hard af.
Stop & Start Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
213 Rijden Overgang naar de START-stand van de motor Het controlelampje "ECO" gaat uit en de motor wordt automatisch gestart: - - - bij een handgeschakelde versnellingsbak, wanneer u het koppelingspedaal helemaal intrapt, bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak: ● met de selectiehendel in de stand A of M, wanneer u het rempedaal loslaat.
Uitschakelen Opnieuw inschakelen Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF". Het systeem is dan opnieuw actief; het controlelampje in de schakelaar gaat uit en er wordt een melding weergegeven. Het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld zodra u het contact weer aanzet met de sleutel of de knop "START/STOP". U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken. Het controlelampje in de schakelaar gaat branden en er wordt een melding weergegeven.
215 Rijden Storingen Bij een storing in het systeem gaat het controlelampje in de schakelaar "ECO OFF" eerst knipperen en brandt vervolgens permanent. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Onderhoud Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle controlelampjes op het instrumentenpaneel gaan branden.
Lane Departure Warning System (LDWS) Activering F Druk bij het aanzetten van het contact of bij draaiende motor op deze knop om de functie te activeren: het lampje gaat branden. Uitschakelen Dit systeem registreert wanneer de bestuurder onvrijwillig een rijstrookmarkering (doorgetrokken of onderbroken streep) overschrijdt. Op basis van de signalen van sensoren in de voorbumper wordt de bestuurder gewaarschuwd als de auto de markering overschrijdt (bij een wagensnelheid hoger dan 80 km/h).
217 Rijden Dodehoekbewaking Inschakelen Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder wanneer zich een ander voertuig in de dode hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel gevaar betekent. In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat voertuig bevindt, brandt dan permanent een lampje: direct, wanneer u wordt ingehaald, na circa een seconde, wanneer u te traag een andere auto inhaalt. Het systeem dient als hulp voor de bestuurder maar kan nooit een vervanging zijn voor de spiegels.
Indien een persoon, een fietser of een voertuig zich in de dode hoek van het voertuig bevindt, zal er een waarschuwingslampje gaan branden in de linker- of rechterbuitenspiegel (afhankelijk van de situatie) onder de volgende voorwaarden: Dit gebeurt als aan de volgende voorwaarden is voldaan: alle voertuigen gaan dezelfde kant op, de snelheid van uw auto ligt tussen 12 km/h en 140 km/h, het snelheidsverschil met de auto die u aan het inhalen bent, is kleiner dan 10 km/h, het snelheidsverschil met de auto wa
219 Rijden Storingen Bij een storing in het systeem gaat het verklikkerlampje in de schakelaar enkele seconden knipperen; vervolgens gaat het uit. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. F Om deze functie uit te schakelen drukt u nog een keer op de knop: het verklikkerlampje gaat uit. Bij het afzetten van het contact wordt de status van het systeem opgeslagen.
Snelheden opslaan Met deze functie kunt u snelheden opslaan die vervolgens kunnen worden gebruikt voor het instellen van de snelheidsbegrenzer (snelheidslimiet) en de snelheidsregelaar (kruissnelheid). U kunt vijf of zes snelheden opslaan in het geheugen van het systeem (afhankelijk van de uitvoering). Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen. Via uw Autoradio Activeren van de functie Wijzigen van een geprogrammeerde snelheid F Druk op de toets "MENU" om naar het algemene menu te gaan.
221 Rijden Via het touchscreen Wijzigen van een opgeslagen snelheid F Druk op deze toets om het menu " Rijden " te selecteren. F Druk op de secundaire pagina op " Inst. snelheden ". F Selecteer de functie waarvoor u de nieuwe snelheden wilt opslaan: ● snelheidsbegrenzer of ● snelheidsregelaar. F Kies de opgeslagen snelheid die u wilt wijzigen. Toets "MEM" F Voer de nieuwe waarde in met de nummertoetsen en bevestig. F Bevestig om de wijzigingen op te slaan en sluit het menu af.
Snelheidsbegrenzer Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt. Bediening op het stuurwiel Weergave op het instrumentenpaneel De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden ingeschakeld. De ingestelde snelheid moet minimaal 30 km/h bedragen. De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen. 1. 2. 3. 4. 5.
223 Rijden Inschakelen Instellen van de snelheidslimiet (ingestelde snelheid) Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. F Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). F Als de ingestelde snelheid (laatste in het systeem opgeslagen snelheid) de door u gewenste snelheidslimiet is, druk dan op de toets 4 om de snelheidsbegrenzer in te schakelen.
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid F Als u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt overschrijden, trap dan het gaspedaal stevig in, tot voorbij het zware punt. De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde snelheid knippert. Storing Als het overschrijden van de ingestelde snelheid niet wordt veroorzaakt door het stevig intrappen van het gaspedaal, klinkt bovendien een geluidssignaal.
225 Rijden Snelheidsregelaar Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid rijden zonder gas te hoeven geven. De snelheidsregelaar moet handmatig worden ingeschakeld.
Inschakelen F Druk op de toets 4 om de werking van de functie tijdelijk te onderbreken (Pause). F Draai de knop 1 in de stand "CRUISE": de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). F Druk nogmaals op de toets 4 om de snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON). Wijzigen van de ingestelde snelheid F Druk, wanneer de gewenste snelheid is bereikt, op de toets 2 of 3 om de snelheidsregelaar te activeren en een ingestelde snelheid op te slaan.
227 Rijden Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan de ingestelde snelheid worden overschreden door het gaspedaal in te trappen. De snelheidsregelaar wordt tijdelijk uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde snelheid knippert. Als u het rempedaal intrapt om de wagensnelheid te beperken, wordt de werking van de snelheidsregelaar automatisch onderbroken. Druk op de toets 4 om de functie weer in te schakelen.
Parkeerhulp Parkeerhulp achter De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal. Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief. Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto (personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen. Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.
229 Rijden Parkeerhulp vóór De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd. De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan 10 km/h.
Controles
TOTAL & CITROËN Partners in prestaties en respect voor het milieu Innovatie voor nog betere prestaties Sinds meer dan 40 jaar ontwikkelen de Research & Development-teams van TOTAL voor CITROËN smeermiddelen die geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in auto’s van het merk CITROËN worden toegepast, zowel voor wedstrijddoeleinden als gebruik in het dagelijkse leven. Zo kunt u rekenen op de beste prestaties van de motor.
233 Onderhoud Brandstoftank Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 60 liter. Minimumbrandstofvoorraad Tanken Als de minimumbrandstofvoorraad is bereikt, gaat dit waarschuwingslampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding op het display. Als dit lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank.
Onderbreking brandstoftoevoer F Steek het vulpistool in de vulopening en druk hierbij de metalen klep B in. F Steek het vulpistool tot de aanslag naar binnen alvorens dit te bedienen (kans op spatten). F Houd het vulpistool in deze positie tijdens het vullen. F Druk de klep van de tankdop dicht. Wanneer het vulpistool bij het vullen van de brandstoftank voor de derde keer afslaat, moet u niet verder tanken. Anders kunnen storingen in de werking van uw auto optreden.
235 Onderhoud Brandstof voor benzinemotoren Brandstof voor dieselmotoren Auto's met benzinemotoren kunnen rijden op biobrandstoffen van het type E10 (deze bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376. Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15293.
Tankbeveiliging (diesel)* Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen. Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop verwijdert. Werking Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk.
237 Onderhoud Brandstoftank leeg (diesel) Bij auto's met dieselmotor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten. Raadpleeg voor alle uitvoeringen, uitgezonderd die met een BlueHDi-motor, de afbeelding van de desbetreffende motorruimte. Als de tank van uw auto is voorzien van een tankbeveiliging, raadpleeg dan de rubriek "Tankbeveiliging (diesel)". Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure.
Motorkap Openen Sluiten F Haal de motorkapsteun uit de uitsparing. F Bevestig de motorkapsteun in de houder op de onderzijde van de motorkap. F Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. F Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed is vergrendeld. Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van de START-stand te voorkomen.
239 Onderhoud Benzinemotoren Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Reservoir stuurbekrachtiging. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. Reservoir koelvloeistof. Reservoir remvloeistof. Accu/zekeringen. Zekeringkast. Luchtfilter. Oliepeilstok. Motorolie (bij)vullen.
Dieselmotoren Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. Reservoir stuurbekrachtiging. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. Reservoir koelvloeistof. Reservoir remvloeistof. Accu/zekeringen. Zekeringkast. Luchtfilter. Oliepeilstok. Motorolie (bij)vullen. Handopvoerpomp*. Ontluchtnippel*. * Volgens motoruitvoering.
241 Onderhoud Niveaus controleren Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Remvloeistofniveau Motorolie bijvullen Olie verversen F Kijk waar de olievuldop zich bevindt in de motorruimte van uw auto. Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of "Dieselmotor". F Draai de dop van de vulopening. F Giet de olie voorzichtig in de opening om morsen op motoronderdelen te voorkomen (dit kan brand veroorzaken). F Wacht enkele minuten en controleer vervolgens nogmaals het oliepeil met de peilstok. F Vul indien nodig nog olie bij.
243 Onderhoud Koelvloeistofniveau Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat. Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen.
Additiefniveau (dieseluitvoering met roetfilter) Afhankelijk van de displayuitvoering, wordt het minimumniveau als volgt weergegeven: - permanent branden van het lampje van het roetfilter terwijl er een geluidssignaal klinkt en er een melding verschijnt over het te lage additiefniveau, of - permanent branden van het servicelampje terwijl er een geluidssignaal klinkt en er een melding verschijnt over het te lage additiefniveau.
245 Onderhoud Controles Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen. Laat de controles eventueel uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 12V-accu Luchtfilter en interieurfilter De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter.
Roetfilter (diesel) Afhankelijk van de displayuitvoering, wordt het verstopt raken van het roetfilter als volgt weergegeven: - permanent branden van het roetfilterlampje terwijl er een geluidssignaal klinkt en er een bericht verschijnt dat het roetfilter verstopt dreigt te raken of - tijdelijk branden van het servicelampje terwijl er een geluidssignaal klinkt en er een bericht verschijnt dat het roetfilter verstopt dreigt te raken.
247 Onderhoud Remblokken De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Handrem Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten door, worden afgesteld.
Additief AdBlue® en SCR-systeem voor BlueHDi-dieselmotoren Om het milieu zo min mogelijk te belasten en om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen, heeft CITROËN ervoor gekozen zijn auto's met dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een SCR-systeem (Selective Catalytic Reduction) voor de behandeling van de uitlaatgassen zonder dat de prestaties veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.
249 Onderhoud Actieradiusindicatoren Zodra de reservevoorraad van het AdBlue ® reservoir is aangesproken of een storing in het SCR-systeem is gesignaleerd, verschijnt bij het aanzetten van het contact een indicator die aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer kunt rijden voordat het opnieuw starten van de motor automatisch wordt geblokkeerd. Als gelijktijdig een storing wordt gesignaleerd en het AdBlue ® -niveau laag is, wordt de laagste actieradius weergegeven.
Actieradius tussen 0 en 600 km Storing in verband met een te laag AdBlue® -niveau Zodra het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje SERVICE branden en knippert het verklikkerlampje UREA in combinatie met een geluidssignaal en de tijdelijk op het instrumentenpaneel weergegeven melding "NO START IN" en een afstand die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid additief voordat het starten van de motor wordt geblokkeerd - (bijv.
251 Onderhoud Instrumentenpaneel type 2 Actieradius tussen 600 en 2400 km Actieradius tussen 0 en 600 km Storing in verband met een te laag AdBlue® -niveau Zodra het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje UREA branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd binnen 1500 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid additief.
Als een storing in het SCR-systeem wordt gedetecteerd Instrumentenpaneel type 1 Er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als meer dan 1100 km is gereden nadat een storing in het SCR-systeem is bevestigd. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
253 Onderhoud Als een storing in het SCR-systeem wordt gesignaleerd Starten geblokkeerd Instrumentenpaneel type 2 Als een storing wordt gesignaleerd Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan de verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose motor branden en knippert het verklikkerlampje UREA in combinatie met een geluidssignaal en de tijdelijk op het instrumentenpaneel weergegeven melding "NO START IN" en de afstand 0 km of mijl - ("NO START IN 0 km" betekent dat het starten van de motor is geblokkeerd).
Tijdens de geautoriseerde rijfase (tussen 1100 km en 0 km) Als een storing in het SCR-systeem is bevestigd (nadat 50 km is gereden terwijl de melding van de storing permanent wordt weergegeven), gaan de verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose motor branden en knippert het verklikkerlampje UREA in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld "Storing emissieregeling: Starten geblokkeerd binnen 300 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog met de resterende hoeveelheid additief ku
255 Onderhoud Bijvullen van het additief AdBlue® Het AdBlue ® -reservoir moet bij elke periodieke onderhoudscontrole worden gevuld door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vanwege de inhoud van het reservoir kan het echter noodzakelijk zijn om het reservoir tussentijds bij te vullen, zeker als u hier door een waarschuwing (verklikkerlampjes en melding) op wordt geattendeerd. Dit kunt u laten uitvoeren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Voorschriften voor opslag Procedure voor bijvullen AdBlue ® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11°C en verliest zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf 25°C. Het is raadzaam de flacons koel en buiten direct zonlicht te bewaren. Onder deze omstandigheden is het additief ten minste één jaar houdbaar. Additief dat bevroren is geweest, kan weer worden gebruikt nadat het bij kamertemperatuur volledig is ontdooid. Controleer voor het bijvullen of de auto op een vlakke en horizontale ondergrond staat.
257 Onderhoud F Veeg nadat u de flacon leeg hebt gegoten met behulp van een vochtige doek eventuele vloeistofsporen van de rand van de vulopening van het reservoir. F Pak een flacon AdBlue ®. Controleer de houdbaarheidsdatum en lees vervolgens aandachtig de gebruiksaanwijzing op het etiket voordat u de inhoud van de flacon in het AdBlue ® -reservoir van uw auto giet.
Praktische informatie
Bandenreparatieset Deze set bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren. U kunt vervolgens naar de dichtstbijzijnde garage rijden. Beschrijving van de set Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt. Met de compressor kunt u de bandenspanning controleren en aanpassen.
261 Praktische informatie Reparatiemethode 1. Afdichting van het lek F Zet het contact af. F Zet de schakelaar A in de stand "Reparatie". F Controleer of de schakelaar B in de stand "O" staat. Verwijder het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band. F Rol de witte slang G volledig uit. F Draai de dop van de witte slang los. F Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band. Let op: dit product is schadelijk (ethyleenglycol, colofonium...
Controlesysteem bandenspanning Als uw auto is uitgerust met een controlesysteem voor de bandenspanning, zal het verklikkerlampje voor te lage bandenspanning na het repareren van een wiel blijven branden tot u het systeem laat resetten door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. F Activeer de compressor door de schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
263 Praktische informatie 2. Op spanning brengen F Zet de schakelaar A in de stand "Bandenspanning". F Rol de zwarte slang H volledig uit. F Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band. F Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto. F Start de motor opnieuw en laat de motor draaien. Ga zo snel mogelijk naar een servicepunt van het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vergeet niet de technicus te vertellen dat u de set hebt gebruikt.
Uitnemen van de flacon F Berg de zwarte slang op. F Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los. F Houd de compressor rechtop. F Draai de flacon aan de onderzijde los. Let op dat er geen afdichtmiddel uit de flacon stroomt. De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld. De patroon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is.
265 Praktische informatie Wiel verwisselen In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure. Toegang tot het gereedschap Wiel met wieldop Demonteren: verwijder eerst de wieldop door deze met behulp van de wielsleutel 1 bij de ventielopening los te wippen en vervolgens los te trekken. Monteren: plaats de wieldop met de inkeping over het ventiel en druk de wieldop vervolgens rondom met de hand vast.
Uitvoeringen met een BlueHDidieselmotor Als uw auto is voorzien van een elektrisch bediende handrem, is de krik opgeborgen in een tas op de bodem van de bagageruimte. Als uw auto is voorzien van een handbediende handrem, is de krik opgeborgen onder het reservewiel en onder de opbergbak: F verwijder het reservewiel, F verwijder de opbergbak van polystyreen, F duw de krik naar voren en til hem vervolgens aan het achterste gedeelte op.
267 Praktische informatie Toegang tot het reservewiel Bandenspanningscontrolesysteem Het reservewiel is niet voorzien van een bandenspanningssensor. Laat het repareren van de lekke band uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als uw auto is voorzien van een elektrisch bediende handrem, kan uitsluitend een noodreservewiel in de ruimte onder de vloer van de bagageruimte worden opgeborgen. Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte.
Terugplaatsen van het volwaardige reservewiel F Leg het reservewiel in de reservewielbak. F Draai de gele centrale bout een aantal omwentelingen los en plaats de bout in het hart van het reservewiel. F Draai de centrale bout vast tot deze klikt en het reservewiel goed vastzit. F Plaats de houder met het gereedschap in het hart van het reservewiel en klik de houder vast.
269 Praktische informatie Demonteren van het wiel Stilzetten van de auto Parkeer de auto op een plaats waar u het verkeer niet hindert en zorg ervoor dat hij op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de handrem aan (tenzij deze geprogrammeerd is in de automatische stand), zet het contact af en schakel de eerste versnelling* in om de wielen te blokkeren. Controleer of de controlelampjes van het remsysteem op het instrumentenpaneel constant branden.
F Plaats het voetstuk van de krik 2 op de grond, recht onder een van de twee steunpunten aan de voorzijde A of achterzijde B. Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt. F Draai de krik 2 uit tot de kop het gebruikte steunpunt A of B raakt; het contactvlak van het steunpunt A of B moet goed in het middelste deel van de kop van de krik vallen. F Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren.
271 Praktische informatie Monteren van het wiel Na het verwisselen van het wiel Bevestiging van het plaatstalen reservewiel of het noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het reservewiel de ringen van de bouten de plaatstalen velg of het noodreservewiel niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.
F Laat de krik zakken. F Vouw de krik 2 op en verwijder hem. F Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 4. F Draai de overige wielbouten geheel vast met alleen de wielsleutel 1. F Bevestig de verchroomde doppen op de overige wielbouten (volgens uitvoering). F Berg het gereedschap op in de houder.
273 Praktische informatie Sneeuwkettingen Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto. Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting.
Een lamp vervangen De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: F reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, F gebruik een spons met zeepwater of een pH-neutraal product, F wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen.
275 Praktische informatie Verlichting vóór Uitvoering met meedraaiende xenonkoplampen 1. 2. 3. 4. 5. Dimlicht/grootlicht (meedraaiende koplampen) (D1S). Richtingaanwijzers (PY21W amber). Dagrijverlichting (P21/5W XL). Parkeerlichten (leds)*. Mistlamp (H11). * Leds: lichtgevende diodes. Uitvoering met halogeenlampen Toegang tot de lampen 1. 2. 3. 4. 5. 6. Afhankelijk van de motoruitvoering moet u aan de linkerkant de volgende handelingen uitvoeren om bij de afdekkappen van de lampen te komen.
Lamp van richtingaanwijzer vervangen Wanneer het controlelampje van de richtingaanwijzer (rechts of links) met een hogere frequentie dan normaal knippert, duidt dit op een defecte lamp aan de desbetreffende zijde. Uitvoering met halogeenlampen F Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder deze. F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Verricht voor het monteren van de lampen de genoemde handelingen in de omgekeerde volgorde.
277 Praktische informatie Lampen grootlicht vervangen (uitvoering met halogeenlampen) Lampen dagrijverlichting vervangen Geïntegreerde zijknipperlichten vervangen F Trek via de lip de beschermkap los. F Trek de stekker los. F Knijp de houderveren in zodat de lamp naar buiten komt. F Verwijder de lamp en vervang deze. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. F Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen. F Neem de stekker van de lamp los.
Lamp van de zijverlichting (LED) vervangen Lichtgeleiders / parkeerlichten vervangen Lampen van mistlampen vervangen Raadpleeg voor het vervangen van dit type LED-lampen het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Neem voor het vervangen van dit type lamp met leds contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. F Steek een platte schroevendraaier in het gaatje van de bumperstrip. F Wip de strip voorzichtig los; de parkeersensor blijft in de strip zitten.
279 Praktische informatie Achterlichten 1. 2. 3. 4. 5. Remlichten (P21/5W). Parkeerlichten (leds)*. Richtingaanwijzers (PY21W, amberkleurig). Achteruitrijlichten (P21W). Mistachterlichten (P21W). Amberkleurige lampen zoals de richtingaanwijzers, moeten vervangen worden door lampen met dezelfde specificaties en kleur. De lichten op de achterklep hebben, met uitzondering van de lichtstroken, geen functie en zijn uitsluitend om esthetische redenen aangebracht.
Lichtgeleiders / parkeerlichten vervangen Vervangen van de kentekenplaatverlichting (W5W) Lamp derde remlicht vervangen (LED's) Neem voor het vervangen van dit type lamp met leds contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Open de achterklep tot halverwege om het vervangen te vergemakkelijken. F Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste openingen van het lampglas. F Duw de schroevendraaier naar buiten. F Verwijder het lampglas. F Vervang de defecte lamp.
281 Praktische informatie Lampen van mistachterlichten vervangen Deze lampen zijn te vervangen vanaf de buitenkant van de achterbumper: F steek uw hand onder de bumper, F verdraai de lamphouder een kwartslag en trek deze naar u toe, F verdraai de lamp een kwartslag en vervang deze. Verricht voor het monteren de handelingen in omgekeerde volgorde. Raak de uitlaat niet aan indien u de lamp kort na het afzetten van het contact vervangt; dit met het oog op mogelijke brandwonden.
Zekering vervangen Toegang tot het gereedschap De tang voor het verwijderen van zekeringen is bevestigd aan de binnenzijde van het deksel van de zekeringkast in het dashboard: F trek het deksel eerst rechtsboven en dan linksboven los, F verwijder het deksel en keer het om, F neem de steun los waarop aan de achterzijde de tang is bevestigd.
283 Praktische informatie Vervangen van een zekering Voordat u een zekering vervangt, dient u: F de oorzaak van de storing te achterhalen om deze te verhelpen, F stroomverbruikers uit te schakelen, F de auto stil te zetten met het contact uit, F de defecte zekering te achterhalen met behulp van de zekeringtabel en de schema's op de volgende bladzijden.
Zekeringen dashboard De zekeringkasten bevinden zich aan de onderzijde van het dashboard (linkerzijde). Toegang tot de zekeringen F Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap".
285 Praktische informatie Overzicht zekeringen Zekeringkast 1 Zekeringnummer Stroomsterkte Functies F8 3A Sirene alarminstallatie, computer alarminstallatie. F13 10 A Aansteker. F14 10 A 12V-aansluiting bagageruimte. F16 3A Verlichting groot bergvak, kaartleeslampjes achter, verlichting dashboardkastje. F17 3A Verlichting zonneklep, kaartleeslampjes vóór. F28 15 A Audio-installatie, radio (inbouw achteraf). F30 20 A Ruitenwisser achter. F32 10 A HiFi-versterker.
Zekeringkast in de motorruimte De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu (links). Toegang tot de zekeringen F Maak het deksel los. F Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf). F Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast.
287 Praktische informatie Overzicht zekeringen Zekering Stroomsterkte Functies F19 30 A Lage/hoge snelheid ruitenwissers vóór. F20 15 A Ruitensproeierpomp voor en achter. F21 20 A Koplampsproeierpomp. F22 15 A Claxon. F23 15 A Grootlicht rechts. F24 15 A Grootlicht links. F27 5A Dimlicht links. F28 5A Dimlicht rechts.
12V-accu Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu. Deze sticker hoort bij het Stop & Start-systeem en geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
289 Praktische informatie F Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze gedurende enkele minuten draaien. F Stel de startmotor in werking van de auto met de lege accu en laat de motor draaien. Als de motor niet direct start, zet dan het contact af en wacht even alvorens een nieuwe poging te doen. Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels Als de accu van uw auto ontladen is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu (externe accu of een accu van een andere auto) en startkabels.
De (+) klem loskoppelen F Trek de hendel D zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem E te ontgrendelen. Weer aansluiten van de (+) klem F Plaats de geopende accupoolklem E op de pluspool (+) van de accu. F Druk verticaal op de accupoolklem om deze goed tegen de accu aan te drukken. F Zet de accupoolklem vast door de hendel D omlaag te bewegen. Forceer de hendel niet door erop te duwen, aangezien de accupoolklem niet kan worden vergrendeld als deze niet correct is geplaatst; herhaal de procedure.
291 Praktische informatie Een aantal functies is niet beschikbaar als de laadtoestand van de accu onvoldoende is. Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot. Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is.
Spaarfase Eco-modus De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat. De eco-modus bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
293 Praktische informatie Wisserbladen vervangen Sneeuwscherm* Het afneembare sneeuwscherm wordt op het onderste gedeelte van de voorbumper geplaatst om een opeenhoping van sneeuw bij de koelventilator van de radiateur te voorkomen. Voordat u een wisserblad demonteert F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers naar het midden van de voorruit te verplaatsen. Demonteren F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op.
Allesdragers monteren Uit veiligheidsoverwegingen en om te voorkomen dat het dak beschadigd raakt, moet u voor uw auto goedgekeurde allesdragers gebruiken. Bevestig bij de montage van de allesdragers deze uitsluitend op de vier verankeringspunten op het dakframe. Deze punten zijn niet zichtbaar als de portieren zijn gesloten. Verwijder de beschermplaatjes door deze met een schroevendraaier los te wippen. Voorkom dat hierbij de lak beschadigd raakt.
295 Praktische informatie Slepen van de auto U kunt de auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het verwijderbare sleepoog. Toegang tot het gereedschap Algemene aanwijzingen Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte: F open de achterklep, F til de vloerplaat op, F bevestig het koord van de vloerplaat met de haak aan de steun van de hoedenplank, F neem het sleepoog uit de houder. Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Slepen van uw auto Slepen van een andere auto F Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische transmissie). Het niet opvolgen van dit voorschrift kan er toe leiden dat bepaalde componenten (remsysteem, transmissie...) beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt. F Maak het klepje in de voorbumper los door op de onderkant ervan te drukken. F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
297 Praktische informatie Trekken van een aanhanger Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door CITROËN geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het CITROËNnetwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd.
Adviezen Gewichtsverdeling Zijwind Remmen F Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m. F Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
299 Praktische informatie Trekhaak met verwijderbare kogel Presentatie De kogel van deze af fabriek gemonteerde trekhaak kan gemakkelijk en snel worden gemonteerd en verwijderd. Hiervoor is geen gereedschap nodig. De achter de bumper gemonteerde trekhaak is volledig aan het oog onttrokken als de kogel is verwijderd en de steun van de trekhaakaansluiting is weggeklapt. 1. Bevestigingssteun. 2. Afdekkap. 3. Veiligheidsoog. 4. Wegklapbare trekhaakaansluiting. 5. Verwijderbare kogel. 6.
Monteren van de kogel Vóór het gebruik Verzeker u ervan dat de kogel correct gemonteerd is. Doe dit door het volgende te controleren: de kogel is correct vergrendeld (stand A), het veiligheidsslot is afgesloten en de sleutel is verwijderd; de hendel kan niet meer worden bediend, de kogel mag absoluut niet in de steun kunnen bewegen: duw en trek eraan om dit te controleren. Tijdens het gebruik Ontgrendel nooit het systeem terwijl een aanhanger is aangekoppeld of een bagageplateau op de kogel is gemonteerd.
301 Praktische informatie Houd de kogel met beide handen vast; steek het uiteinde van de kogel in de steun; duw daarbij de kogel omhoog. Duw de kogel vervolgens stevig omlaag om het systeem te vergrendelen. De hendel draait dan automatisch linksom en maakt een hoorbaar klikgeluid; houd uw hand uit de buurt van de hendel. Controleer of de kogel correct is vergrendeld (stand A). Draai de sleutel rechtsom om het bevestigingsmechanisme van de kogel te vergrendelen.
Verwijderen van de kogel Maak de aanhanger vast aan de trekhaakkogel. Maak de kabel van de aanhanger vast aan het veiligheidsoog op de steun van de kogel. Beweeg de steun van de trekhaakaansluiting omlaag door het oog, dat onder de bumper zichtbaar is, omlaag te trekken. Beweeg de afdekkap van de trekhaakaansluiting omhoog en sluit de stekker van de aanhanger aan. Neem de stekker van de aanhanger los van de trekhaakaansluiting op de steun.
303 Praktische informatie Onderhoud De correcte werking van het systeem is alleen gegarandeerd als de kogel en de steun schoon blijven. Alvorens de auto met een hogedrukreiniger schoon te maken moet de trekhaakaansluiting zijn weggeklapt, moet de kogel zijn verwijderd en moet de afdekkap op de steun zijn gemonteerd. Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor werkzaamheden aan het trekhaaksysteem.
Accessoires Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het CITROËN-netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van CITROËN. "Comfort": "Styling": "Bescherming": windgeleiders, rolgordijnen zijruiten, rolgordijn achter, koelbox, kleerhanger aan hoofdsteun, leeslamp, caravanspiegels, parfumeur en parfumpatronen, parkeerhulp voor en/of achter, enz.
305 Praktische informatie "Multimedia": Bluetooth handsfree set, portable navigatiesystemen, update voor kaartgegevens navigatiesysteem, rijhulpsysteem, portable videoscherm, steun voor portable videoscherm, 230V/50Hz-aansluiting, lader voor mobiele telefoon (geschikt voor iPhone ®), houder voor telefoon/smartphone, enz.
Technische gegevens
Motoren en versnellingsbakken benzine Benzinemotor Versnellingsbak Type Variant Uitvoering: NX... Cilinderinhoud (cm3) VTi 120 PureTech 130 S&S BVM (Handgeschakeld 5 versnellingen) BVM6 (Handgeschakeld 6 versnellingen) HNYM/S HNYM/1S HNYM/2S 5FS0 5FS0/1 THP 150 BVA6 (Automaat 6 versnellingen) 5FEA 1598 1199 1598 77 x 85,8 75 x 90,5 77 x 85,8 88 96 110 6000 5500 6050 Max.koppel: ECE-norm (Nm) 160 230 240 Toerental bij max.
309 Technische gegevens Benzinemotor THP 160 THP 165 S&S THP 200 BVA6 (Automaat 6 versnellingen) EAT6 (Automaat 6 versnellingen) BVM6 (Handgeschakeld 6 versnellingen) Type variant uitvoering: NX... 5FMA 5GZT/S 5GZT/1S 5FU8 5FU8/1 Cilinderinhoud (cm3) 1598 1598 1598 77 x 85,8 77 x 85,8 77 x 85,8 120 121 147 6000 6000 5500 Max. koppel: ECE-norm (Nm) 240 240 275 Toerental bij max.
Gewichten en aanhangergewichten benzine (in kg) Benzinemotoren Versnellingsbakken Type Variant Uitvoering: NX... VTi 120 PureTech 130 S&S THP 150 BVM (Handgeschakeld 5 versnellingen) BVM6 (Handgeschakeld 6 versnellingen) BVA6 (Automaat 6 versnellingen) 5FS0 5FS0/1 HNYM/S HNYM/1S -/2S 5FEA - Ledig gewicht 1205 1255 1363 - Gewicht rijklaar* 1280 1330 1438 - Maximum technisch toegestane massa totaal 1755 1790 1835 - Maximaal toegestaan treingewicht max.
311 Technische gegevens Benzinemotoren THP 160 THP 165 S&S THP 200 Versnellingsbak BVA6 (Automaat 6 versnellingen) EAT6 (Automaat 6 versnellingen) BVM6 (Handgeschakeld 6 versnellingen) 5FMA 5GZT/S 5GZT/1S 5FU8 5FU8/1 Type variant uitvoering: NX... - Ledig gewicht 1363 1310 1316 - Gewicht rijklaar* 1438 1385 1391 - Maximum technisch toegestane massa totaal 1835 1850 1820 - Maximaal toegestaan treingewicht max. helling 12% 2635 3250 2820 - Aanhanger geremd (binnen max.
Motoren en versnellingsbakken diesel Dieselmotoren HDi 90 e-HDi 115 BlueHDi 115 BVM (Handgeschakeld 5 rapports) BVM6 (Handgeschakeld 6 rapports) ETG6 (Elektronisch gestuurd 6 versnellingen) BVM6 (Handgeschakeld 6 versnellingen) EAT6 (Automaat 6 versnellingen) Type variant uitvoering: NX... 9HP0 9HD8/S 9HD8/1S 9HD8/PS BHXM/S BHXM/1S -/2S -/3S BHXT/1S BHXT/2S Cilinderinhoud (cm3) 1560 1560 1560 75 x 88,3 75 x 88,3 75 x 88,3 68 84 85 4000 3600 3500 Max.
313 Technische gegevens Dieselmotoren HDi 135 BlueHDi 150 Versnellingsbak BVM6 (Handgeschakeld 6 versnellingen) EAT6 (Automaat 6 versnellingen) BVM6 (Handgeschakeld 6 versnellingen) BVM6 (Handgeschakeld 6 versnellingen) Type variant uitvoering: NX... BHZM/S BHZM/1S -/2S -/3S BHZT/S RHD8 RHD8/1 AHRM/S AHRM/1S AHRM/2S 1560 1997 1997 75 x 88,3 85 x 88 85 x 88 88 100 110 Toerental bij max. vermogen (t/min) 3500 4000 4000 Max. koppel: ECE-norm (Nm) 300 320 370 Toerental bij max.
Dieselmotoren Versnellingsbak HDi 160 BlueHDi 180 BVM6 (Handgeschakeld 6 versnellingen) BVA6 (Automaat 6 versnellingen) EAT6 (Automaat 6 versnellingen) RHH8 RHH8/1 RHHA AHWT/S AHWT/1S AHWT/2S Type variant uitvoering: NX... Cilinderinhoud (cm3) 1997 1997 85 x 88 85 x 88 Max. vermogen*: ECE-norm (kW) 120 132 Toerental bij max. vermogen (t/min) 3750 3750 Max. koppel: ECE-norm (Nm) 340 400 Toerental bij max.
315 Technische gegevens Gewichten en aanhangergewichten diesel (in kg) Dieselmotoren Versnellingsbak Type variant uitvoering: NX...
Dieselmotoren Versnellingsbak Type variant uitvoering: NX...
317 Technische gegevens Dieselmotoren Versnellingsbak Type variant uitvoering: NX... HDi 160 BlueHDi 180 BVM6 (Handgeschakeld 6 versnellingen) BVA6 (Automaat 6 versnellingen) EAT6 (Automaat 6 versnellingen) RHH8 RHH8/1 RHHA AHWT/S AHWT/1S -/2S - Ledig gewicht 1320 1430 1410 - Gewicht rijklaar* 1395 1505 1495 - Maximaal technisch toegestane massa totaal 1880 1940 1975 - Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12% 3180 3140 3275 - Aanhanger geremd (binnen max.
Afmetingen (in mm)
319 Technische gegevens Identificatie De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto. D. Sticker bandenspanning/kleurcode lak. Deze sticker is op de voorstijl aan bestuurderszijde geplakt. Het bevat de volgende informatie: bandenspanning, auto onbeladen en beladen, bandenmaat (inclusief de belastingsindex en het snelheidssymbool van de band), bandenspanning van het reservewiel, kleurcode van de lak. - A. Serienummer onder de motorkap.
Audio en telematica
Noodoproep of Pechhulp Noodoproep met lokalisatiefunctie Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene LED-lampje en een gesproken bericht bevestigen dat de oproep naar de helpdesk van "Noodoproep met lokalisatiefunctie" is verstuurd*. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft. De oproep wordt ook geannuleerd door, op ieder willekeurig moment, de toets langer dan 8 seconden in te drukken.
323 Audio en telematica Pechhulp met lokalisatiefunctie Werking van het systeem Bij het aanzetten van het contact, gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem. Als het oranje verklikkerlampje van de toets "SOS" brandt, werkt de dienst "Noodoproep met lokalisatiefunctie" mogelijk niet. Neem contact op met het CITROËN-netwerk. Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto.
325 Audio en telematica 7 inch touchscreen GPS-navigatie - Multimedia-autoradio - Bluetooth® -telefoon Basisfuncties Stuurkolomschakelaars Menu's Navigatie Navigatie - routebegeleiding Verkeer Radio, media Radio Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) Media Instellingen Internet Internetbrowser MirrorLinkTM Telefoon Veelgestelde vragen Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.
Basisfuncties Gebruik de toetsen onder het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de op het touchscreen weergegeven toetsen. Elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven. Hoofdpagina Als het bijzonder warm is, kan het systeem gedurende minimaal 5 minuten overgaan in de waakstand (volledig uitschakelen van het scherm en het geluid).
327 Audio en telematica Sneltoetsen: met behulp van de toetsen in de bovenste balk van het touchscreen is het mogelijk direct de geluidsbron of de lijst met zenders (of titels afhankelijk van de geluidsbron) te kiezen. Selecteren van de geluidsbron (volgens uitvoering): Radio "FM"/"AM"/"DAB"*. "USB"-stick. CD-speler in het dashboardpaneel. Jukebox*, na audiobestanden te hebben gekopieerd op het interne geheugen van het systeem. Telefoon aangesloten via Bluetooth* en streaming-verzending Bluetooth*.
Stuurkolomschakelaars Media: van multimediabron veranderen. Telefoon: telefoon opnemen. Tijdens gesprek: toegang tot het telefoonmenu (gesprek beëindigen, privacy-modus, handsfree-modus). Telefoon, ingedrukt houden: inkomend gesprek weigeren, huidig gesprek beëindigen; als de telefoon niet wordt gebruikt, toegang tot het telefoonmenu. Radio, draaien: automatisch zoeken naar de vorige/volgende zender. Media, draaien: vorige/volgende muziekstuk. Indrukken: een keuze bevestigen. Radio: zenderlijst weergeven.
329 Audio en telematica Menu's Navigatie Radio Media Instellingen (Volgens uitrusting) Instellen van de navigatie en kiezen van de bestemming. Internet Selecteren van een geluidsbron of een zender, weergeven van foto's. Telefoon Instellen van het geluid (balans, geluidssfeer, ...) en de weergave (taal, eenheden, datum, tijd, ...). Rijden (Volgens uitvoering) Openen van de "Internet- browser". Gebruiken van bepaalde apps van uw smartphone via "MirrorLinkTM".
Navigatie Niveau 1 Niveau 2 Navigatie 1 Niveau 3 Berekeningscriteria
331 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Bestemming innvoeren Aanwijzingen Weergeven van de meest recente bestemmingen. Snelste Kortste Tijd/afstand Ecologisch Tol Berekenings criteria De navigatiecriteria kiezen. Op de kaart wordt het aan de hand van de criteria gekozen traject weergegeven. Veerboot Navigatie Verkeer Instellingen Navigatie Exact - Dichtb. Zie route op de kaart De kaart weergeven en de routegeleiding starten. Bevestigen De opties opslaan.
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Adres Bestem. Invoeren 1 2 Navigatie 3 4 5 6 7 8 9 10 11 Zie de rubriek " Telefoon " voor het beheren van de contacten en de adressen. Contacten 12 13 14 15 Zie de rubriek " Telefoon " voor het gebruik van de functies van de telefoon.
333 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 2 Adres Navigatie 1 Secundaire pagina 3 Contacten Bestem. Invoeren Niveau 3 7 Huidige locatie 8 Points of Interest 9 Stadscentrum Aanwijzingen Het adres instellen. 10 Opslaan Het actuele adres opslaan. 11 Stop inlassen Een etappe aan het traject toevoegen. Route naar Op de toets drukken om de route te berekenen.
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 1 Navigatie Pont of Interest zoeken 16 17 18 19 Point of Interest weergeven op kaart 20 21 22
335 Audio en telematica Niveau 1 1 Niveau 2 16 Alle POI's Navigatie 17 Auto Secundaire pagina 18 Rest./ hotels POI zoeken 19 Persoonlijk Zoeken Navigatie 1 Secundaire pagina POI weergeven 20 Alles selecteren 21 Verwijderen 22 POI's importeren Bevestigen Niveau 3 Aanwijzingen Lijst van beschikbare categorieën. Na het kiezen van de categorie de Points of Interest selecteren. De instellingen opslaan. De instellingen voor de weergave van de POI kiezen. De opties opslaan.
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Route omleiden Traffic-berichten 1 Config. kaart 23 24 25 26 Config. kaart Navigatie 27 28 29 Instellingen 27 28 29 Instellingen 30 31 32 33 Wisselen tussen twee menu's.
337 Audio en telematica Niveau 1 Navigatie 1 Secundaire pagina Niveau 2 23 Op de route 24 Rondom auto 25 Op bestemming 26 Omleiden Niveau 3 Aanwijzingen De keuzes voor de meldingen en het filtergebied instellen. Afwijken over een afstand van Traffic-berichten Route herberekenen Afsluiten Uw keuzes opslaan. Noorden boven 27 Richting In perspectief Navigatie 1 Rijrichting boven 28 De weergave en de richting van de kaart kiezen. Kaarten Secundaire pagina Kaartkleur "dag" Config.
Navigatie - routebegeleiding Een bestemming kiezen Naar een nieuwe bestemming Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. 10 Selecteer " Archiveren " om het adres als item op te slaan. U kunt maximaal 200 items opslaan. Druk op de secundaire pagina. Druk om de navigatie-informatie te wissen op " Instellingen ". Druk op " De navigatie stoppen ". 1 Selecteer " Navigeren ". Selecteer " Bestem. Invoeren ". Druk om de navigatie te hervatten op " Instellingen ".
339 Audio en telematica Naar een van de meest recente bestemmingen Naar een contact uit het telefoonboek Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Om de functie "Navigatie naar een contact uit het telefoonboek" te kunnen gebruiken moet het adres van het contact zijn ingevoerd in het telefoonboek. Druk op de secundaire pagina. 1 Selecteer de bestemming uit de contacten in de weergegeven lijst. Selecteer " Navigatie naar ". Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.
Naar GPS-coördinaten Naar een punt op de kaart Naar Points of Interest (POI) Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Druk op de secundaire pagina. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Bestem. Invoeren ". Druk op de secundaire pagina. 1 De Points of Interest (POI) zijn onderverdeeld in verschillende categorieën. 1 Selecteer " Bestem. Invoeren ". 1 Selecteer " Adres ".
341 Audio en telematica Of " Persoonlijk ". 19 Selecteer een categorie in de weergegeven lijst. Selecteer " Zoeken ". Selecteer een Point of Interest in de weergegeven lijst. Selecteer " Navigeren ". Bij de jaarlijke update van de kaartgegevens krijgt u ook de beschikking over nieuwe POI's. Daarnaast kunt u elke maand de Risicozones/gevarenzones bijwerken. De exacte procedure vindt u op: http://citroen.navigation.com.
Verkeer Verkeersinformatie Instellen waarschuwingsmeldingen Risicozones / Gevarenzones Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. 1 Weergave van berichten Deze waarschuwings- en weergavefuncties zijn alleen beschikbaar als de Risicogebieden vooraf zijn gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. 1 Selecteer " Traffic-berichten ". Selecteer " Instellingen ".
343 Audio en telematica Filters instellen Selecteer de melding in de weergegeven lijst. Selecteer het vergrootglas om gesproken berichten te ontvangen. Een via het GPS-navigatiesysteem ontvangenTMC-bericht (Trafic Message Channel) is informatie met betrekking tot de verkeersomstandigheden die in real time wordt ontvangen. Verkeersberichten beluisteren Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina.
Radio, media Niveau 1 Niveau 2 Lijst van FM-zenders 1 2 3 4 Opslaan
345 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen Rad Media Lijst van FM-zenders Druk op een zender om deze te selecteren. Lijst FM-radio DAB-radio AM-radio Jukebox Rad Media CD Selecteer de bron. 3 Bron USB MirrorLinkTM iPod Bluetooth AUX Rad Media 2 Opslaan Druk op een lege plek en vervolgens op "Opslaan".
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Lijst van FM-zenders 1 5 Media 6 7 Foto's 8 9 10 11 Kopiëren naar jukebox 12 13 14 Beheer jukebox 15 16 17 18
347 Audio en telematica Niveau 1 Rad Media 1 Secundaire pagina Niveau 2 1 Opslaan Op een zender drukken om deze te selecteren. 6 Lijst updaten De lijst updaten afhankelijk van de ontvangst. 7 Frequentie De gewenste radiofrequentie invoeren. Bevestigen De instellingen opslaan. 8 Startscherm De geselecteerde foto op het startscherm weergeven. 9 Draaien De foto 90° draaien. Alles selecteren Alle foto's van de lijst selecteren. Nogmaals drukken om de selectie ongedaan te maken.
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 1 Media Instellingen Instellingen 19 19 20 21 20 21 Instellingen 19 20 21
349 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Radio Media 1 Weergeven van het meest recent gebruikte medium. Secundaire pagina Lijst met media Willekeurige volgorde (alle nummers): Media 19 Instellingen Willekeurige volgorde (huidige album): De instellingen voor het afspelen kiezen. Continu herhalen: Versterking AUX Volgen RDS Radio Media 1 Secundaire pagina Radio 20 Instellingen Volgen DAB+/FM Weergave Radio Text De instellingen in - of uitschakelen.
Radio Selecteren van een zender Wijzigen van een frequentie Selecteer " Opslaan ". Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven. 2 Selecteer een in de lijst opgeslagen zender. Selecteer " Lijst " op de hoofdpagina. 3 Of Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer indien nodig een andere geluidsbron. Automatisch zenders zoeken Selecteer " FM-radio ". Druk op 3 of 4 of verplaats de cursor om automatisch te zoeken naar de zender met een hogere of lagere frequentie.
351 Audio en telematica Een zender opslaan OF RDS inschakelen en uitschakelen Selecteer een zender of een frequentie (zie de desbetreffende rubriek). Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op " Opslaan ". 5 Druk op de secundaire pagina. 1 Druk op de secundaire pagina. 1 Selecteer " Instellingen ". Druk op " Frequentie ". 7 VERVOLGENS Voer de volledige frequentie (bijv.: 92.
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) Weergave van de naam van de radiozender waarop is afgestemd. Sneltoets: toegang tot het keuzemenu van geluidsbronnen en de lijst met zenders (of titels, afhankelijk van de geluidsbron). Selecteren van de radiozender. Eventueel uitgezonden programmatype van de radiozender. Beheer van de Jukebox. Weergave van een huidige bewerking. Weergave van de naam en het nummer van de beluisterde "multiplex" (ook wel "bundel" genoemd).
353 Audio en telematica Digitale radio Volgsysteem DAB+ / FM Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit en biedt de mogelijkheid grafische informatie weer te geven met actualiteiten van de beluisterde radiozender. Selecteer Lijst op de primaire pagina. Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze uit een aantal radiozenders die in alfabetische volgorde zijn gerangschikt. 3 "DAB+" is niet overal beschikbaar.
Media USB-speler AUX-aansluiting (AUX-ingang) Geluidsbron kiezen Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. 3 Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan. Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de Jack-aansluiting. Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen).
355 Audio en telematica Informatie en adviezen De autoradio speelt bestanden met de extensie "wma, .aac, .flac, .ogg, .mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, ...) kunnen niet worden afgespeeld. Bestanden met de extensie ".wma" moeten van het type WMA9 Standaard zijn. De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.
Bluetooth® streaming audio Apple® -speler aansluiten Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audioinstallatie in de auto af te spelen. Maak een verbinding met de telefoon: zie de rubriek " Telefoon " en vervolgens " Bluetooth ". Kies het profiel "Audio" of "Alle". Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon. Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen van de autoradio.
357 Audio en telematica Beheer van de Jukebox Selecteer het vergrootglas om een map of een album te openen en kies elk audiobestand afzonderlijk. Sluit de apparatuur (MP3-speler, enz.) met behulp van een audiokabel aan op de USB- of de Jack-aansluiting. Wanneer geen enkel audiobestand naar het systeem, met een geheugencapaciteit van 8 GB, is gekopieerd, worden alle pictogrammen met betrekking tot de functie Jukebox gearceerd weergegeven en kunnen ze niet worden gebruikt.
Instellingen Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Audio-instellingen Audio-instellingen 3 4 5 6 7 3 4 5 6 7 Audio-instellingen 1 2 3 4 5 6 7
359 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 3 Aanwijzingen 3 Geluidssferen De geluidssfeer kiezen. 4 Verdeling Verdeling van het geluid door het Arkamys® systeem. Instellingen 5 Effecten Het geluidsvolume selecteren of het volume koppelen aan de wagensnelheid. Audio-instellingen 6 Beltonen De melodie en het volume van de beltoon kiezen als de telefoon overgaat. 7 Spraak Het geluidsvolume van de stem instellen en kiezen voor het opnoemen van straatnamen. Bevestigen Uw instellingen opslaan.
Niveau 1 Niveau 2 Eenheden 1 Fabrieksinstellingen 8 Configuratie 9 10 Instellen datum en tijd 8 Display 9 10
361 Audio en telematica Niveau 1 Instellingen 1 Niveau 2 Aanwijzingen 8 Eenheden De eenheden voor de afstand, het brandstofverbruik en de temperatuur kiezen. 9 Gegevens wissen De gewenste gegevens in de lijst selecteren en vervolgens op Wissen drukken. Fabrieksinstellingen De oorspronkelijke instellingen terugzetten. Bevestigen De instellingen opslaan. Bevestigen De datum en tijd instellen en vervolgens bevestigen.
Niveau 1 Niveau 2 Taalkeuze 1 Configuratie Rekenmachine Kalender
363 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen Instellingen 1 Secundaire pagina Bevestigen De taal selecteren en vervolgens bevestigen. Talen Instellingen 1 Secundaire pagina De rekenmachine selecteren. Rekenmachine Instellingen 1 Secundaire pagina Kalender De kalender selecteren.
Audio-instellingen Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Audio-instellingen ". Selecteer " Sfeer " 3 Of " Verdeling ". 4 Of De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys©systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en biedt de mogelijkheid de weergave af te stemmen op het aantal inzittenden. Uitsluitend beschikbaar in de configuratie met 6 luidsprekers.
365 Audio en telematica Instellingen van het systeem wijzigen Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Druk op de secundaire pagina. Druk op de secundaire pagina. 1 8 9 10 1 1 Selecteer " Systeeminstelling ". Selecteer " Scherminst. ". Selecteer " Eenheden " om de eenheden voor afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen.
Internet Niveau 1 1 Niveau 2 Niveau 3
367 Audio en telematica Internetbrowser Druk op Internet om de hoofdpagina weer te geven. Druk op " Internetbrowser " om de startpagina van de internetbrowser weer te geven; verbind echter eerst uw smartphone via Bluetooth, optie "Internet". Zie de rubriek " Telefoon ". Het browsen op Internet met de smartphone gebeurt volgens het protocol Dial-Up Networking (DUN). Het is mogelijk dat sommige smartphones van de nieuwste generatie hiermee niet compatibel zijn.
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Bluetooth (apparatuur) 1 2 3 4 5 Teller gegevensverbruik Internet Verbinding wifi-netwerk 6 7 8 9 10 11
369 Audio en telematica Niveau 1 Internet 1 Niveau 2 2 Zoeken 3 Verbinden / Loskoppelen De Bluetooth-verbinding van een geselecteerd extern apparaat tot stand brengen of beëindigen. 4 Bijwerken De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze op te slaan in de autoradio. 5 Verwijderen De geselecteerde telefoon verwijderen. Bevestigen De instellingen opslaan. Internet 1 Reset De teller van het gegevensverbruik resetten en vervolgens bevestigen.
MirrorLinkTM
371 Audio en telematica MirrorLinkTM-verbinding voor smartphones Opmerkingen: indien u een compatibele smartphone bezit, kan het nodig zijn een speciale app te downloaden die de "MirrorLinkTM"verbinding mogelijk maakt. een iPhone ® is niet compatibel. Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.
Telefoon Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Gesprekkenlijst 4 1 2 5 6 7 12 13 Contacten 3 8 9 10 11 14 15 16 17 18
373 Audio en telematica Niveau 1 Telefoon 2 Niveau 2 4 Alle oproepen 5 Ontvangen oproepen 6 Verzonden oproepen 7 Contacten Gesprekkenlijst Niveau 3 Aanwijzingen Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben.
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Bluetooth (apparatuur) 1 19 20 21 22 Gedetecteerde apparatuur Telefoon -verbinding Opties Telefoon 23 24 25 26
375 Audio en telematica Niveau 1 Telefoonverbinding 1 Secundaire pagina Bluetooth Verbinding Niveau 2 Zoeken Externe apparatuur zoeken. 20 Verbinden / Loskoppelen De Bluetooth-verbinding van het geselecteerde externe apparaat tot stand brengen of beëindigen. 21 Bijwerken De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze in de autoradio op te slaan. 22 Verwijderen De geselecteerde telefoon verwijderen. Bevestigen De instellingen opslaan.
Bluetooth® -telefoon koppelen Het koppelen van de Bluetoothtelefoon aan de handsfree set mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat. Procedure via het systeem Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en stel deze zo in dat de telefoon "zichtbaar is" (configuratie van de telefoon). Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.
377 Audio en telematica Verbinding maken met een Bluetooth® -apparaat Automatisch opnieuw verbinding maken De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn. Het is afhankelijk van het type telefoon of het systeem u vraagt om toestemming voor de overdracht van uw telefoonboek.
Beheer van telefoonverbindingen Met behulp van deze functie kan randapparatuur worden gekoppeld of losgekoppeld en kan randapparatuur uit de lijst van gelinkte randapparatuur worden verwijderd. Een gesprek aannemen Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm. Druk kort op de toets TEL op het stuur om het gesprek aan te nemen. Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Houd de toets Druk op de secundaire pagina.
379 Audio en telematica Contacten / items beheren Selecteer " Contacten ". Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. 3 Selecteer " Contacten ". Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst. 3 Selecteer " Bellen ". Selecteer " Bestand aanmaken ". 9 Laatste nummers bellen Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Gesprekkenlijst ". 2 14 Selecteer " Aanmaken " om een nieuw contact toe te voegen. Of 15 " Wijzigen " om het geselecteerde contact te wijzigen.
Veelgestelde vragen In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio. Navigatie VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De route wordt niet berekend. De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt). Controleer de criteria in het menu "Navigatie". De POI's worden niet aangegeven. De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's.
381 Audio en telematica VRAAG Sommige files op de route worden niet direct gemeld. De hoogte wordt niet weergegeven. ANTWOORD OPLOSSING Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen. Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart). Het filter is te krap ingesteld. Verander de instellingen via "Geografisch filter". In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...
Radio VRAAG De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen. De naam van de zender verandert. ANTWOORD OPLOSSING De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
383 Audio en telematica Media ANTWOORD OPLOSSING Het afspelen van de muziek op mijn USBstick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot 3 minuten). VRAAG Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave). Wis de bestanden die standaard op de USB-stick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick.
VRAAG De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit. ANTWOORD OPLOSSING De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op. De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd. Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0 en kies geen klankkleur. Soms wordt de informatie tijdens de weergave van een mediaspeler niet correct weergegeven.
385 Audio en telematica Instellingen VRAAG Na het instellen van de bassen en hoge tonen is de geluidssfeer niet meer geselecteerd. ANTWOORD OPLOSSING De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen. Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen. De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen. Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (Volume, Lage tonen, Hoge tonen,Omgeving, Loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
387 Audio en telematica Telefoon VRAAG Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen. ANTWOORD Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem. OPLOSSING - Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat. De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. Op www.citroen.
389 Audio en telematica Autoradio / Bluetooth® Inhoud Basisfuncties 390 Stuurkolomschakelaars 391 Menu's 392 Radio 393 Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) 395 Media 397 Telefoon 402 Audio-instellingen 409 Menustructuur/menustructuren display(s) 410 412 Veelgestelde vragen Het systeem is zodanig gecodeerd dat het alleen in uw auto werkt. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.
Bevestigen of weergave van het snelmenu. Basisfuncties Stapsgewijs zoeken naar een radiozender met een lagere/hogere frequentie. Selecteren van de vorige/volgende MP3-afspeellijst. Selecteren van de vorige/volgende map/muziekstijl/artiest/playlist van het USB-apparaat. Navigeren in een lijst. Aan/uit. Volumeregeling. Instellen van de audio-opties: klankkleur, hoge tonen, bassen, loudness, geluidsverdeling, balans links/rechts, voor/ achter, snelheidsafhankelijke volumeregeling.
391 Audio en telematica Stuurkolomschakelaars Autoradio / Bluetooth-telefoon Media: van multimediabron veranderen. Telefoon: telefoon opnemen. Tijdens een telefoongesprek: toegang tot het telefoonmenu (gesprek beëindigen, privé-modus, handsfree-modus). Telefoon, ingedrukt houden: inkomend gesprek weigeren, gesprek beëindigen; wanneer de telefoon niet wordt gebruikt: toegang tot het telefoonmenu. Autoradio Radio, draaien: automatisch zoeken naar de vorige/volgende zender.
Menu's Display C " Multimedia ": Parameters media, Radio-instellingen. " Telefoon ": Bellen, Beheer adresboek, Beheer telefoon, Ophangen " Boordcomputer ": Logboek waarschuwIngsmeldingen. " Bluetooth-verbinding ": Verbindingen beheren, Extern apparaat zoeken.
393 Audio en telematica Radio RDS Selecteren van een zender De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. Houd LIST even ingedrukt om een nieuwe lijst met voorkeuzezenders te maken; de radio-ontvangst wordt dan tijdelijk onderbroken.
Verkeersinformatie beluisteren TA De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB, ...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven.
395 Audio en telematica Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) Weergave van de opties: doorgestreept indien actief maar niet beschikbaar. Als de beluisterde "DAB"-zender niet beschikbaar is in "FM", wordt de optie "DAB FM" doorgestreept weergegeven. Weergave van de naam van de zender waarop is afgestemd. Opgeslagen radiozender, toetsen 1 t/m 6 Kort indrukken: selecteren van de opgeslagen radiozender. Lang indrukken: opslaan van een radiozender.
Digitale radio Dankzij de digitale radio kunt u genieten van een optimale geluidskwaliteit en van extra categorieën informatie (TA INFO). Via "multiplex/bundel" kunt u kiezen uit radiozenders die op alfabetische volgorde zijn gerangschikt. Druk op "OK" zodra de radio op het display wordt weergegeven om het contextuele menu weer te geven. (RDS-volgsysteem (RDS), Volgsysteem digitale zender / FM, Zenderinfo (TXT), Zenderinformatie,...) Druk op de toets "Menu". Selecteer " Multimedia " en bevestig.
397 Audio en telematica Media Audio-CD CD, USB Een CD afspelen Informatie en tips Gebruik alleen ronde CD's met een diameter van 12 cm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler. Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen. De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".
CD, USB Een playlist afspelen Plaats een MP3-CD in de speler of sluit een USB-apparaat rechtstreeks of met een kabeltje aan op de USBaansluiting. Het systeem leest alle afspeellijsten en slaat ze op in het tijdelijke geheugen; dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren. Elke keer als het contact wordt aangezet en als er een nieuwe verbinding via de USBstick wordt gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt.
399 Audio en telematica USB-stick - Afspeellijsten indelen USB-spelers Druk even op LIST of op MENU, selecteer " Multimedia ", dan " Parameters media " en ten slotte " Indeling afspeellijst kiezen " om de indelingen weer te geven. Druk na het kiezen van de indeling (" Per map " / " Per artiest "/ " Per genre " / " Per playlist ") op OK. Druk vervolgens nogmaals op OK om de wijzigingen op te slaan.
Streaming - Audio via Bluetooth AUX-aansluiting Druk een paar keer op SOURCE of SRC en selecteer "AUX". Stel eerst het geluidsvolume op het externe apparaat in. De Jack AUX-aansluiting is bedoeld om een extern (Non Mass Storage) apparaat of een Apple ® -speler aan te sluiten als die niet via de USB-poort herkend wordt. Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de USBaansluiting en de Jack-aansluiting.
401 Audio en telematica Afspeelmethode Er zijn verschillende afspeelmethodes: Normaal: de tracks worden in de normale volgorde volgens de afspeellijst afgespeeld. Shuffle: de tracks van een album of een map worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. Shuffle uitgebreid: alle tracks van alle mediaspelers worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. Herhaling: alleen de tracks van dit album of deze map worden afgespeeld. Selecteer " Parameters media " en bevestig uw keuze.
Telefoon Een telefoon koppelen Eerste koppeling De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth apparaten. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies.
403 Audio en telematica Streaming - Audio via Bluetooth De telefoon koppelen en vervolgens muziekbestanden afspelen: zie de rubriek "Koppelen". Verbindingen beheren De verbinding met de telefoon is automatisch ook geschikt voor Bleutooth en Streaming audio. De mogelijkheid van het systeem om één profiel te koppelen hangt af van de telefoon. Het is mogelijk dat standaard beide profielen worden gekoppeld. Geeft aan dat een apparaat is verbonden.
Bellen - nummer kiezen Vervolgens selecteert en bevestigt u: " Aansluiten telefoon "/ " Telefoon afsluiten ": voor het maken of verbreken van de verbinding met een telefoon of de handsfree set. " Aansluiten mediaspeler "/ " Mediaspeler afsluiten ": voor het maken of verbreken van een verbinding voor Streaming audio. " Aansluiten telefoon en mediaspeler "/" Telefoon + mediaspeler afsluiten ": voor het maken of verbreken van de verbinding met de telefoon én Streaming audio.
405 Audio en telematica Bellen - laatst gekozen nummers* Om het menu "TELEFOON" weer te geven: Houd SRC/TEL lang ingedrukt. Of druk op de rolknop om het snelmenu weer te geven. Selecteer " Bellen " en bevestig uw keuze. Of druk op MENU, selecteer " Telefoon " en bevestig uw keuze. Selecteer " Bellen " en bevestig uw keuze. Selecteer " Gesprekkenlijst " en bevestig uw keuze. * Afhankelijk van de specificaties van de telefoon.
Een gesprek aannemen Selecteer een adres en bevestig uw keuze. Thuis Werk GSM (afhankelijk van de beschikbare gegevens in het geheugen van de telefoon). Selecteer het nummer en bevestig uw keuze. Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het display van het instrumentenpaneel. Standaard is het systeem ingesteld op "JA" om het gesprek aan te nemen. Druk op OK om het gesprek aan te nemen. Selecteer "NEE" en bevestig uw keuze om het gesprek te weigeren.
407 Audio en telematica Privé-gesprek (de gesprekspartner kan niet meeluisteren) In het contextmenu: vink " Micro OFF " aan om de microfoon uit te schakelen. vink " Micro OFF " uit om de microfoon weer in te schakelen. Doorschakelfunctie (om de auto te kunnen verlaten zonder het gesprek te onderbreken) In het contextmenu: vink " Doorschakelfunctie " aan om het gesprek via de telefoon voort te zetten. vink " Doorschakelfunctie " uit om het gesprek via de auto voort te zetten.
Contactenlijst Het systeem heeft, afhankelijk van de compatibiliteit van de telefoon en gedurende de Bluetooth-verbinding, toegang tot de contactenlijst van de telefoon. Vanaf bepaalde typen gekoppelde Bluetooth-telefoons kunt u contacten vanuit de telefoon opslaan in het geheugen van de autoradio. De op deze manier geïmporteerde contacten worden opgeslagen in een contactenlijst die, ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij toegankelijk is.
409 Audio en telematica Audio-instellingen Display C Druk op ¯ om het menu met de audio-instellingen op te vragen. De volgende instellingen zijn mogelijk: Klankkleur, Bass, Hoge tonen, Loudness, Verdeling: Persoonlijk of Bestuurder, Balans, Fader (balans voor/achter), Autom. volumeregeling - Selecteer en bevestig " Overige instellingen… " voor nog meer instellingen.
Menustructuur/menustructuren display(s) Display C Basisfunctie Keuze A 1 3 Keuze A1 2 3 3 Keuze A11 3 Keuze B... 1 3 MEDIA Afspeelmodus kiezen 2 3 3 3 3 Normaal 1 Per artiest 2 Per genre 2 Per playlist 2 Radio-instellingen 1 Parameters media 1 2 1 Per map 2 TELEFOON 1 Shuffle 2 Shuffle uitgebreid 2 Herhaling 2 Indeling afspeellijst kiezen 2 1 Beheer index Een bestand raadplegen Een bestand verwijderen Alle bestanden verwijderen Beheer telefoon Telefoonstatus Gespr.
411 Audio en telematica BLUETOOTH-VERBINDING 1 1 Beheer aansluitingen Extern apparaat zoeken PERSOONLIJKE INSTELLING - CONFIGURATIE Parameters van de auto 1 definiëren* Taalkeuze 1 1 2 2 2 2 1 Configuratie display Keuze van eenheden Datum en tijd instellen Instellingen display Lichtsterkte Geluidkeuze * Volgens uitvoering auto.
Veelgestelde vragen In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen. VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...). Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
413 Audio en telematica VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt. Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is. De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
VRAAG De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler. ANTWOORD De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend. OPLOSSING - - De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit. Het lukt niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.
415 Audio en telematica VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Op het display wordt de melding "Storing USB-randapparatuur" of "Randapparatuur niet herkend" weergegeven. De USB-stick wordt niet herkend. De stick is misschien defect. Formateer de stick opnieuw (FAT 32). Een telefoon wordt automatisch aangesloten als een verbinding met een andere telefoon wordt verbroken. Automatisch verbinding maken heeft voorrang op handmatig verbinding maken.
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld. Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het uitschakelen is normaal: de eco-mode wordt automatisch geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto zo ver ontladen raakt dat de motor niet meer gestart kan worden (zie de rubriek "Eco-mode"). Start de motor om de accu op te laden.
417 Audio en telematica
Trefwoordenregister
Aanhanger..................................................... 297 Aanhangergewichten............................. 308, 312 Aansluiten MirrorLink..................................... 371 Aansluiting 12V....................... 112, 113, 121, 124 Aansteker....................................................... 112 ABS met elektronische remdrukregelaar...... 168 Accessoires...........................................190, 304 Accessoirestand............................................ 190 Accu...................
421 Trefwoordenregister Controlelampjes................................... 21, 30, 34 Controlelampjes (status).................................. 31 Controles................................239, 240, 245, 247 DAB (Digital Audio Broadcasting) Digitale radio...................... 352, 353, 395, 396 Dagrijverlichting.............................129, 275, 277 Dagteller........................................................... 40 Dagteller resetten............................................
Jack................................................................354 JACK-aansluiting........................... 112, 354, 400 Jack-kabel......................................................354 Jukebox (beluisteren)..................................... 357 Jukebox (kopie).............................................. 357 Kaartenhouder............................................... 110 Kaartleeslampjes........................................... 142 Kentekenplaatverlichting...............................
423 Trefwoordenregister Opberglade.................................................... 119 Opbergnet...................................................... 122 Opbergvak............................................. 113, 125 Opbergvakken..........110, 111, 113, 115, 116, 122 Opbergvakken portieren................................ 110 Opschakelindicator........................................209 Panoramische voorruit................................... 120 Parkeerhulp achter....................................
Touchscreen........................................ 47, 50, 55 Touchscreen (Menu's)......... 47, 49, 50, 325, 329 Trekhaak........................................................ 297 Trekhaak met afneembare kogel...................299 Updaten risicozones...................................... 341 UREA.....................................................248, 249 Urgence-oproep..................................... 167, 322 USB................................................................354 USB-aansluiting.
Op verschillende plaatsen in uw auto zijn stickers aangebracht. Ze bevatten veiligheidswaarschuwingen en informatie over de identificatie van uw auto. Verwijder ze niet: ze horen namelijk bij de auto. Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.
15DS4.
Audio en telematica Internetdiensten Niveau 1 1 Niveau 2 Niveau 3
3 Audio en telematica Internetbrowser Druk op Internetdiensten om de hoofdpagina weer te geven. Druk op " Internetbrowser " om de startpagina van de internetbrowser weer te geven; verbind echter eerst uw smartphone via Bluetooth, optie "Internet". Zie de rubriek " Telefoon ". Het browsen op Internet met de smartphone gebeurt volgens het protocol Dial-Up Networking (DUN). Het is mogelijk dat sommige smartphones van de nieuwste generatie hiermee niet compatibel zijn.
Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Bluetooth (apparatuur) 1 2 3 4 5 Teller gegevensverbruik Instellingen Internetverbinding Verbinding wifi-netwerk 6 7 8 9 10 11
5 Audio en telematica Niveau 1 Internetdiensten 1 Secundaire pagina Bluetooth Verbinding Niveau 2 2 Zoeken 3 Verbinden / Loskoppelen De Bluetooth-verbinding van een geselecteerd extern apparaat tot stand brengen of beëindigen. 4 Bijwerken De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze op te slaan in de autoradio. 5 Verwijderen De geselecteerde telefoon verwijderen. Bevestigen De instellingen opslaan.
Audio en telematica MirrorLinkTM Apps Optioneel afhankelijk van de smartphone en het besturingssysteem.
7 Audio en telematica MirrorLinkTM-verbinding voor smartphones Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd. Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de MirrorLinkTM -technologie.
Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Apps Modus auto Apps Modus auto Commando's Back Home
9 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Apps Weergeven van of terugkeren naar het overzicht van de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLinkTM technologie. Aanwijzingen "Back": annuleren van de bewerking, omhoog in de menustructuur. "Home": weergeven van of terugkeren naar de pagina "Modus auto". Internetdiensten MirrorLinkTM Apps Modus auto Aanwijzingen Weergeven van de eerste pagina van de "Internetdiensten".