Operation Manual

221
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Snelheidsregelaar
1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar.
2. Toets voor het opslaan van de actuele snelheid als
de ingestelde snelheid of voor het verlagen van de
ingestelde snelheid.
3. Toets voor het opslaan van de actuele snelheid als
de ingestelde snelheid of voor het verhogen van de
ingestelde snelheid.
4. Toets voor het onderbreken / hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Toets voor het weergeven van de
geprogrammeerde snelheden.
Bediening op het stuurwiel
6. Snelheidsregeling onderbroken / hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
9. Selectie van een geprogrammeerde
snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig
worden ingeschakeld.
De auto moet met een snelheid van
minimaal 40 km/h rijden en:
- bij auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak
moet minimaal de vierde
versnelling zijn ingeschakeld,
- bij auto's met een automatische
versnellingsbak moet de
selectiehendel in de stand D staan
of moet, in de handbediende stand,
minimaal de tweede versnelling zijn
ingeschakeld.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
De snelheidsregelaar is een rijhulpsysteem;
de bestuurder moet te allen tijde de
snelheidslimieten in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (Pause):
- door op de toets 4 te drukken of door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen,
- automatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.