Instructieboekje
Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCITROËN". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks contact opnemen met het merk. Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.
In dit instructieboekje worden alle beschikbare uitrustingen van het gamma van de DS 5 behandeld. Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen zijn voorzien. Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend.
Inhoudsopgave 001 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Symbolen 6 OVERZICHT 14 Eco-rijden veiligheidswaarschuwing aanvullende informatie adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu.
002 TOEGANG TOT 003 COMFORT 004 RIJDEN DE AUTO 52 54 61 62 63 66 68 Elektronische sleutel afstandsbediening Keyless entry and start Centrale vergrendeling Achterklep Alarm Elektrisch bedienbare ruiten Cockpit roof 72 77 80 81 82 86 87 88 89 91 95 95 Voorstoelen Achterbank Spiegels Stuurwielverstelling Voorzieningen voorin Voorzieningen achter Voorzieningen van de bagageruimte Gevarendriehoek (opbergen) Verwarming en ventilatie Automatische airconditioning met gescheiden regeling Ontwasemen - Ontdooien
005 ZICHT 006 VEILIG VERVOEREN 007 VEILIGHEID 008 PRAKTISCHE 180 181 181 182 186 189 196 202 211 219 223 227 228 229 231 232 233 234 VAN KINDEREN 142 Lichtschakelaar 145 Verlichting overdag / Parkeerlichten (LEDverlichting) 146 Automatische verlichting 147 Automatische schakeling grootlicht/dimlicht 149 Verlichting zijkant 150 Koplampen in hoogte verstellen 151 Meedraaiende koplampen 153 Ruitenwisserschakelaar 155 Automatische ruitenwissers 157 Plafonniers 158 Sfeerverlichting 162 Kinderzitjes 164 Ui
009 ONDERHOUD 010 TECHNISCHE GEGEVENS 239 242 243 244 245 246 247 251 253 Brandstoftank Tankbeveiliging (diesel) Openen van de motorkap Onder de motorkap (benzinemotoren) Onder de motorkap (dieselmotoren) Brandstoftank leeg (diesel) Niveaus controleren Controles Additief AdBlue ® en SCR-systeem (BlueHDi-dieselmotor) 264 265 267 269 273 274 Benzinemotoren Gewichten (benzine) Dieselmotoren Gewichten (diesel) Afmetingen Identificatie 011 AUDIO en DATACOMMUNICATIE 278 Noodoproep of Pechhulp 281 Autoradio
Overzicht
Exterieur Buitenspiegels Verlichting buitenspiegels 80 149 Instapverlichting Meedraaiende koplampen Statische bochtverlichting Koplamphoogteverstelling Lampen vervangen - koplampen - mistlampen vóór - zijknipperlichten 149 151 152 150 211-215 Portieren - Keyless entry and start - openen/sluiten - centrale vergrendeling - noodbediening Alarmsysteem Brandstoftank Tankbeveiliging (diesel) Elektronische sleutel / Keyless entry and start 52-60, 100-102 - openen / sluiten - diefstalbeveiliging - batterij -
9 Overzicht Interieur Voorstoelen - hoofdsteunen - handmatig verstelbaar - elektrisch verstelbaar - stoelverwarming - massage 72-76 Airbags Voorzieningen bagageruimte Gevarendriehoek Voorzieningen achterin - middenarmsteun achter - skiluik Achterzitplaatsen 189-192 87 88 Voorzieningen voorin - aansteker / 12V-aansluiting - matten - middenarmsteun - Jack-/USB-aansluiting 86 82-85 77-79 Dashboardkastje Uitschakeling frontairbag passagierszijde Conventionele kinderzitjes 162-169, 175 ISOFIX-kinderzi
Cockpit Head-up display 126-127 Plafonniers 157-158 Pictogrammendisplay veiligheidsgordels / frontairbag passagierszijde 187, 190 Binnenspiegel 81 Stuurslot / starten/afzetten van de motor met de START/STOP-knop Klokje 100-102 38 18, 37-38 Instrumentenpaneel - check / onderhoudsindicator / dagteller - dimmer dashboardverlichting / black panel 19-31 Verklikkerlampjes 32-36 Meters Touchscreen Configuratie van de auto 43-45 45 Autoradio/ Bluetooth Monochroom display C Datum/tijd instellen Configuratie
11 Overzicht Cockpit Stuurwiel met bedieningstoetsen Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar Opslaan van snelheden 130-132 133-135 128-129 Lichtschakelaar Richtingaanwijzers 142-148 180 Stuurwiel verstellen 81 Bediening audiosysteem en telefoon (Autoradio / Bluetooth) 283 Ruitenwisserschakelaar Boordcomputer Claxon 153-156 46-48 181
Cockpit Rijen drukschakelaars (zijkant) Parkeerhulp ESP-/ASR-systeem Stop & Start ou Dodehoekbewaking Brandstoftankklep openen Achterklep openen Buitenspiegels Koplamphoogteverstelling 136-137 184-185 118-121 80 150 123-125 Automatische schakeling grootlicht/dimlicht 147-148 Lane Departure Warning System 122 Interieurbeveiliging alarmsysteem 63-65 239 62 Rijen drukschakelaars (midden) Urgence-oproep met lokalisering Assistance-oproep met lokalisering Cockpit roof Head-up display 181, 278-279 181, 27
13 Overzicht Onderhoud - Gegevens Brandstoftank leeg (diesel) 246 Benzinemotoren Dieselmotoren 264 267-268 Niveaus controleren 247-250 - olie - remvloeistof - stuurbekrachtigingsvloeistof - koelvloeistof - ruitensproeier-/ koplampsproeiervloeistof Additief AdBlue 253-261 Controle van onderdelen 251-252 - luchtfilter - interieurfilter - oliefilter - elektrische parkeerrem - remblokken/-schijven Lampen vervangen - voor - achter 211-218 12V-accu 223-226 Spaarfase accu, eco-mode 227 Zekeringen motorruim
Eco-rijden Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen. Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.
15 Eco-rijden Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik Houd u aan de onderhoudsvoorschriften Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
001 Controle van de werking
Instrumentenpaneel benzine-diesel Meters en displays 1. 2. 3. 4. 5. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm), schaalverdeling afhankelijk van de motoruitvoering (benzine of diesel). Brandstofniveaumeter. Koelvloeistoftemperatuurmeter. Analoge snelheidsmeter (km/h of mph). Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer. Bedieningstoetsen 6. 7. 8. * Volgens uitvoering. Schakelindicator of weergave positie selectiehendel en ingeschakelde versnelling van de automatische transmissie.
19 Controle tijdens het rijden Verklikkerlampjes De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje). Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld. Controlelampje Status Oorzaak Richtingaanwijzer links knippert, met geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt. Richtingaanwijzer rechts knippert, met geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt. Parkeerlichten permanent.
21 Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Mistachterlichten permanent. De mistachterlichten zijn ingeschakeld. Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen. Voorgloeien dieselmotor permanent. De startknop "START/STOP" is ingedrukt (Contact). Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat.
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Automatische ruitenwissers permanent. De ruitenwisserschakelaar is naar beneden bewogen. De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd. Beweeg om de automatische stand van de ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet de hendel in een andere stand. Airbag aan passagierszijde permanent op het display van de verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde.
23 Controle tijdens het rijden Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display van het instrumentenpaneel. Controlelampje Passagiersairbag Status Oorzaak Acties / Opmerkingen permanent, op het display van de verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde.
Waarschuwingslampjes Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het display van het instrumentenpaneel wordt weergegeven. Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
25 Controle tijdens het rijden Controlelampje Service Status Oorzaak Acties / Opmerkingen tijdelijk, in combinatie met een melding. Er zijn één of meer kleine storingen gedetecteerd waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden. Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van de melding op het display.
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Elektrische parkeerrem knippert. Het aantrekken van de elektrische parkeerrem is onderbroken. Het aantrekken/vrijzetten werkt niet. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto op een vlakke, horizontale ondergrond, schakel een versnelling in (auto met automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P), zet het contact af en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
27 Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen permanent. Het remvloeistofniveau is te laag. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer van CITROËN. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS.
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen knippert. Er is een storing in het motormanagementsysteem. Kans op beschadiging van de katalysator. Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. permanent. Er is een storing in de emissieregeling. Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
29 Controle tijdens het rijden Controlelampje Additief AdBlue ® (BlueHDidieselmotor) + Status Oorzaak Acties / Opmerkingen permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden. De actieradius ligt tussen de 600 en 2400 km. Laat het AdBlue ® -reservoir snel bijvullen: neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij.
Controlelampje + + SCRemissieregelsysteem (BlueHDidieselmotor) Status Oorzaak Acties / Opmerkingen permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding. Er is een storing in het SCRemissieregelsysteem. Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.
31 Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Autogordel(s) niet vastgemaakt of weer losgemaakt permanent of knippert in combinatie met een geluidssignaal. Een van de autogordels is niet vastgemaakt of weer losgemaakt. Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder. Airbags tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet. Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Koelvloeistoftemperatuurmeter De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen. Om koelvloeistof bij te vullen: F wacht tot de motor is afgekoeld, F draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen, F verwijder vervolgens de dop, F vul bij tot aan het merkteken "MAXI". Bij draaiende motor: in zone A, de temperatuur is in orde, in zone B, de temperatuur is te hoog.
33 Controle tijdens het rijden Onderhoudsindicator De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudsbeurt volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator, op basis van het aantal afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1000 km De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display van het instrumentenpaneel gedurende enkele seconden het volgende aan: Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende enkele seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
35 Controle tijdens het rijden Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie Op 0 zetten van de onderhoudsindicator Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen. De onderhoudsindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.
Motorolieniveaumeter* Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter wordt bij het aanzetten van het contact eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau. Olieniveau correct Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid. Als de melding "Ongeldige meting olieniveau" wordt weergegeven, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter.
37 Controle tijdens het rijden Kilometerteller en dagteller Dimmer dashboardverlichting De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto. Kilometerteller Dagteller Deze teller geeft de totale kilometerstand van de auto aan. Deze teller geeft het aantal gereden kilometers weer sinds de bestuurder de teller op 0 heeft gezet.
Klokje Black-panelfunctie (comfortweergave bij nachtelijke ritten) met het touchscreen F Druk bij ingeschakelde verlichting op deze knop om de functie in te schakelen. F Druk nogmaals op deze knop om de functie uit te schakelen of druk op de knop van de dimmer van de dashboardverlichting. Met dit systeem kan de verlichting van bepaalde delen van het instrumentenpaneel en de verlichting van het touchscreen (zwart scherm) worden uitgeschakeld voor een rustiger beeld tijdens nachtelijke ritten.
39 Controle tijdens het rijden Monochroom display C Weergave op het display Afhankelijk van de context kan de volgende informatie worden weergegeven: de tijd, de datum, de buitentemperatuur (de temperatuur knippert bij kans op gladheid), de grafische weergave van de parkeerhulp, de geluidsbron waarnaar geluisterd wordt, de informatie van de telefoon of de handsfree kit, de configuratiemenu's van het display en de uitrusting van de auto.
Menu "Multimedia" Als de radio is ingeschakeld, kunt u via dit menu de functies van de radio (RDS, Volgsysteem digitale zender, FM,RadioText (TXT)) in- of uitschakelen en kunt u kiezen op welke manier de media moet worden afgespeeld (Normaal,Willekeurig, Willekeurig alle media, Herhalen). Raadpleeg voor meer informatie over de functie "Multimedia" de rubriek "Audio en datacommunicatie". Menu "Telefoon" Als de radio is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunt u de adresboeken van de telefoon opvragen.
41 Controle tijdens het rijden - - - "Hulp bij het rijden": ● "Automatische handrem" (Elektrische parkeerrem; zie de rubriek "Rijden"), ● "Auto RW achter" (Achterruitenwisser gekoppeld aan de achteruit; zie de rubriek "Zicht"), ● "Opgeslagen snelheden" (Opslaan van de snelheden; zie de rubriek "Rijden"). "Verlichting" (Zie de rubriek "Zicht"): ● "Bochtverlichting" (Meedraaiende koplampen / statische bochtverlichting).
Taalkeuze Als dit menu is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden geselecteerd uit een lijst van talen. Configuratie display Via dit menu hebt u toegang tot de volgende parameters: "Keuze van eenheden", "Datum en tijd instellen", "Instellingen display", "Lichtsterkte". Datum en tijd instellen F Druk op de toets "7" of "8" om het menu "Configuratie beeldscherm" te selecteren en druk vervolgens op de toets "OK".
43 Controle tijdens het rijden Touchscreen Dit scherm heeft in combinatie met het navigatiesysteem de volgende functies: toegang tot de configuratiemenu's van de functies en de systemen van de auto, toegang tot de menu's voor de instellingen van het audiosysteem en de weergave, bediening van het audiosysteem, de telefoon en weergave van de bijbehorende informatie, bediening van het navigatiesysteem en de internetdiensten en weergave van de bijbehorende informatie.
Menu's Druk op een van de toetsen van het bedieningspaneel om het desbetreffende menu direct te openen. Rijden. Hiermee kunnen bepaalde functies van de auto worden geconfigureerd. Zie de desbetreffende rubriek. Navigatie. Zie de rubriek "Audio en datacommunicatie". Radio Media. Zie de rubriek "Audio en datacommunicatie". Telefoon. Zie de rubriek "Audio en datacommunicatie". Internetdiensten. De internetdiensten kunnen worden gebruikt via een Bluetooth-, Wi-Fi-, MirrorLink™- of CarPlay ® -verbinding.
45 Controle tijdens het rijden Menu "Rijden" De te configureren functies zijn in de volgende tabel weergegeven. Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen Programmeren van snelheden Opslaan van de snelheden voor de snelheidsbegrenzer en de snelheidsregelaar. Configuratie van de auto Toegang tot de te configureren functies.
Boordcomputer De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...). Display van het instrumentenpaneel - Actuele informatie: ● actieradius, ● actueel brandstofverbruik, ● de teller van het Stop & Startsysteem. - Traject "1": ● gemiddelde snelheid, ● gemiddeld brandstofverbruik voor het eerste traject. - Weergave van de informatie F Druk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om achtereenvolgens de verschillende functies weer te geven.
47 Controle tijdens het rijden Touchscreen Weergave van de informatie Traject resetten F Selecteer het menu " Rijden ". De informatie van de boordcomputer wordt weergegeven op de hoofdpagina van het menu. F Druk op een van de toetsen om het gewenste tabblad te bekijken. 1. 2. 3. 4. " Actueel ". " Traject 1 ". " Traject 2 ". "00.0 / Reset ". Actuele informatie: actieradius, huidig brandstofverbruik, de teller van het Stop & Start-systeem.
Boordcomputer, enkele definities... Actieradius Huidig verbruik Gemiddelde snelheid (km of miles) De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers. (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste seconden. (km/h of mph) Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
49 Controle tijdens het rijden
002 Toegang tot de auto
Elektronische sleutel afstandsbediening Ontgrendelen van de auto Volledig ontgrendelen F Druk op het geopende hangslot om de auto volledig te ontgrendelen. U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
53 Toegang tot de auto Selectief ontgrendelen van de achterklep F Druk op deze knop tot u hoort dat de achterklep ontgrendeld wordt. De portieren blijven vergrendeld. Als de selectieve ontgrendeling van de achterklep is uitgeschakeld, worden bij het indrukken van deze knop alle portieren en de achterklep ontgrendeld. Via het configuratiemenu van de auto kan de selectieve ontgrendeling van de achterklep worden ingesteld. De selectieve ontgrendeling van de achterklep is standaard geactiveerd.
Keyless entry and start Ontgrendelen van de auto Volledig ontgrendelen Selectief ontgrendelen F Wanneer u de elektronische sleutel op zak hebt en u alleen het bestuurdersportier wilt ontgrendelen, legt u uw hand achter de portiergreep van het bestuurdersportier. Systeem waarmee de auto geopend, gesloten en gestart kan worden zonder dat u de elektronische sleutel tevoorschijn hoeft te halen. Kan ook worden gebruikt als afstandsbediening.
55 Toegang tot de auto Vergrendelen van de auto Lokaliseren van de auto Let erop dat niets of niemand het correcte sluiten van de ruiten in de weg staat. Zorg er met name voor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren. F Druk, met de elektronische sleutel op zak in het detectiegebied A, met een vinger op een van de portiergrepen, bij de merktekens, om de auto te vergrendelen. F Houd uw vinger op de portiergreep tot de ruiten volledig gesloten zijn.
Supervergrendeling De supervergrendeling blokkeert het van buitenaf en van binnenuit openen van de portieren. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de knop van de centrale vergrendeling in het interieur buiten werking. Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt. Met de afstandsbediening Met Keyless entry and start F Druk op het gesloten hangslot om de auto volledig te vergrendelen. Houd het hangslot ingedrukt om de ramen te sluiten.
57 Toegang tot de auto Noodsleutel Ontgrendelen/vergrendelen met de geïntegreerde sleutel van het Keyless entry and start-systeem Met de geïntegreerde sleutel kan de auto vergrendeld en ontgrendeld worden als de elektronische sleutel niet werkt: lege batterij, 12V-accu ontladen of losgekoppeld, ... auto bevindt zich in een omgeving met veel elektromagnetische straling. F Trek aan de knop 1 om de geïntegreerde sleutel 2 te verwijderen.
Vergrendelen van de overige portieren F F Open de portieren. Controleer of de kinderbeveiliging van de achterportieren niet geactiveerd is. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de kinderbeveiliging. F Verwijder met behulp van de geïntegreerde sleutel het zwarte dopje op de smalle zijde van het portier. F Steek de geïntegreerde sleutel voorzichtig in de opening en duw de hendel zonder de sleutel te verdraaien, naar de binnenzijde van het portier.
59 Toegang tot de auto Storing in en resetten van de afstandsbediening Batterij vervangen Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. F Steek eerst de mechanische sleutel (ondergebracht in de afstandsbediening) in het slot om de auto te ontgrendelen. F Plaats de elektronische sleutel in de lezer.
Elektronische sleutel verloren Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en, indien mogelijk, met het kaartje voorzien van de sleutelcode naar het CITROËN-netwerk. Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en een nieuwe bestellen. Elektronische sleutel De radiografische elektronische sleutel is een systeem met een groot bereik.
61 Toegang tot de auto Centrale vergrendeling Handbediende centrale vergrendeling Automatische centrale vergrendeling van de portieren (beveiliging tegen agressie) De portieren en de achterklep worden tijdens het rijden automatisch vergrendeld bij een snelheid hoger dan 10 km/h. Om deze functie in of uit te schakelen (standaard is deze functie geactiveerd): F Druk op deze knop om de centrale vergrendeling van de auto (portieren en achterklep) vanuit het interieur te bedienen.
Achterklep Openen van buitenaf F Druk, nadat de achterklep of alle portieren van de auto zijn ontgrendeld, op de schakelaar voor het openen van de achterklep en open de achterklep. Openen vanuit het interieur Noodbediening F Druk op deze knop tot u hoort dat de achterklep ontgrendeld wordt. Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in het systeem van de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden.
63 Toegang tot de auto Alarm Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging: Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm Inschakelen - Omtrekbeveiliging F Zet het contact af en verlaat de auto. Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap probeert te openen.
Vergrendelen van de auto met alleen de uitwendige beveiliging ingeschakeld Uitschakelen F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening of ontgrendel de auto met het "Keyless entry and start"systeem. OFF Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het verklikkerlampje van de knop gaat uit. Wanneer de auto automatisch weer wordt vergrendeld (als niet binnen 30 seconden een portier of de achterklep wordt geopend), wordt het alarmsysteem niet automatisch weer ingeschakeld.
65 Toegang tot de auto Afgaan van het alarm Opnieuw inschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening of ontgrendel de auto met het "Keyless entry and start"systeem om de omtrekbeveiliging uit te schakelen. F Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"systeem om alle alarmsystemen in te schakelen. OFF Het verklikkerlampje van de knop zal opnieuw één keer per seconde knipperen.
Elektrisch bedienbare ruiten Werking Handmatig Duw of trek de schakelaar tot het zware punt om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten. Automatisch 1. 2. 3. Schakelaar ruitbediening linksvoor. Schakelaar ruitbediening rechtsvoor. Schakelaar ruitbediening rechtsachter. 4. 5. Schakelaar ruitbediening linksachter. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare ruiten achter, vergrendeling van de achterportieren (kinderbeveiliging).
67 Toegang tot de auto Antiklemvoorziening Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk weer open. Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de schakelaar om de ruit helemaal te openen en trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Cockpit roof Elektrische zonneschermen Automatisch F Duw of trek de schakelaar tot voorbij het zware punt (naar voren voor het sluiten, naar achteren voor het openen). Bedien de schakelaar één keer om het scherm volledig te openen of te sluiten. Nadat u de schakelaar nogmaals hebt bediend, verplaatst het scherm zich nog ongeveer 2 cm, waarna het stopt. De glaspanelen zijn alle drie voorzien van een elektrisch bedienbaar zonnescherm. Deze zonneschermen kunnen afzonderlijk of gelijktijdig worden bediend.
69 Toegang tot de auto Resetten Bij een storing of het losnemen van de accukabels tijdens of kort na het bedienen van het zonnescherm, moet u de klembeveiliging resetten. Voer voor elk scherm de volgende procedure uit: F bedien de schakelaar tot het scherm volledig is gesloten, F houd de schakelaar nog minimaal 3 seconden ingedrukt. Er zal dan een lichte beweging van het scherm waarneembaar zijn, ter bevestiging van het resetten.
003 Comfort
Voorstoelen Handmatig 1. 2. 3. 4. 5. Hoofdsteun in hoogte verstellen en kantelen Trek de hoofdsteun omhoog om deze hoger te stellen. Houd de pal ingedrukt en druk gelijktijdig op de hoofdsteun om de hoofdsteun lager te stellen. Kantelen van de rugleuning Draai aan de draaiknop om de rugleuning in de gewenste hellingshoek te zetten. Instellen van de zithoogte Beweeg de hendel net zo lang omhoog of omlaag tot de gewenste instelling is bereikt.
73 Comfort Elektrisch 1. 2. 3. 4. Zitting kantelen en in hoogte en in lengterichting verstellen F Licht de schakelaar aan de voorzijde op of druk deze neer om de zitting van de stoel te kantelen. F Licht de schakelaar aan de achterzijde op of druk deze neer om de zitting te verhogen of te verlagen. F Beweeg de schakelaar naar voren of naar achteren om de stoel naar voren of naar achteren te bewegen.
Opslaan van zitposities in het geheugen Opslaan van een zitpositie met de toetsen M / 1 / 2 Dit systeem slaat de elektrische instellingen van de bestuurdersstoel en het head-up display op. U kunt twee standen opslaan met de toetsen aan de zijkant van de bestuurdersstoel. F Zet het contact aan. F Zet uw stoel en de head-up display in de gewenste stand. F Druk op de toets M en vervolgens binnen 4 seconden op de toets 1 of 2. Een geluidssignaal geeft aan dat de zitpositie is opgeslagen.
75 Comfort Hoogte- en hoekverstelling hoofdsteun F Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten. F Druk op de pal A en trek de hoofdsteun omhoog om hem te verwijderen. F Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft. F Druk gelijktijdig op de pal A en op de hoofdsteun om deze lager te zetten.
Bediening stoelverwarming Massagefunctie Inschakelen F Druk op deze knop. F Met de draaiknop kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd: 0: Uit. 1: Laag. 2: Gemiddeld. 3: Hoog. Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar. Deze functie zorgt voor een massage ter hoogte van de lendenen en werkt alleen bij draaiende motor en als de STOP-stand van het Stop & Start-systeem is geactiveerd.
77 Comfort Achterbank U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de rugleuning van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten. Neerklappen van het zitgedeelte en de rugleuning F Zet het zitgedeelte 1 via de achterkant rechtop. F Trek de hendel 3 naar voren om de rugleuning 4 te ontgrendelen. F Kantel de rugleuning 4. F Schuif de desbetreffende voorstoel indien nodig naar voren. F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand of verwijder ze. F Trek de gordel uit de geleider.
Terugplaatsen van de rugleuning en het zitgedeelte F Houd de gordelgeleider 2 tegen de zijwand om te voorkomen dat de gordel beklemd raakt tijdens het terugplaatsen van het zitgedeelte. F Zet de rugleuning 4 rechtop, plaats de hoofdsteunen terug en vergrendel de rugleuning. F Controleer of de rode markering bij de hendel 3 niet meer zichtbaar is. F Plaats het zitgedeelte 1 terug. F Laat de geleider van de gordel 2 los. F Plaats de veiligheidsgordel terug in de geleider.
79 Comfort Verwijderen van de zitting Hoofdsteunen achter F Verwijder de zitting 1 uit de bevestigingen door de zitting omhoog te trekken. De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand (hoog) en een ingeklapte stand (laag). De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd. Verwijderen van een hoofdsteun: F ontgrendel de rugleuning met de hendel 1, F kantel de rugleuning 2 enigszins naar voren, F trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag, F druk vervolgens de pal A in.
Spiegels Buitenspiegels Inklappen Automatisch: vergrendel de auto met behulp van de elektronische sleutel. Handmatig: draai bij aangezet contact de schakelaar A naar beneden. Uit veiligheidsoverwegingen moeten de buitenspiegels zo worden afgesteld dat de "dode hoek" zo klein mogelijk is. Ontwaseming - ontdooiing Verstellen F Draai de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. F Duw de knop A in de vier richtingen om de spiegel af te stellen.
81 Comfort Stuurwielverstelling Binnenspiegel Zicht Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto. De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van achteropkomend verkeer. Automatisch dimmende binnenspiegel Stel voor een beter zicht naar achteren de binnenspiegel zo af dat onder in de spiegel het onderste deel van de achterruit zichtbaar is.
Voorzieningen voorin 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Dashboardkastje Opbergvak Opbergvakken (volgens uitvoering) Kaartenvak (volgens uitvoering) Uitneembare asbak / 12V-aansluiting (120 W) Druk op het deksel om de asbak te openen. Asbak legen: trek de asbak omhoog om deze te verwijderen. Middenarmsteun met opbergvakken Deze is verlicht, gekoeld en voorzien van opbergvakken (fles van 1,5 liter, ...).
83 Comfort Aansteker / 12V-aansluiting F Druk wanneer u de aansteker wilt gebruiken, deze in en wacht enkele seconden tot de aansteker uit zichzelf naar buiten springt. F Verwijder de aansteker en sluit een geschikte adapter aan als u een 12V-accessoire (maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten. U kunt bijvoorbeeld een telefoonlader of een flessenwarmer op deze aansluiting aansluiten. Plaats na het gebruik direct de aansteker terug.
Matten Terugplaatsen Terugpaatsen van de mat aan de bestuurderszijde: F leg de mat goed op zijn plaats, F druk de bevestigingen vast, F controleer of de mat goed vastzit. Bevestigen Plaatsen van de mat aan de bestuurderszijde: F zet de stoel in de achterste stand, F plaats de mat, F maak de bevestigingen vast door er op te drukken.
85 Comfort Middenarmsteun USB-box Als de draagbare apparatuur op de USB-aansluiting is aangesloten, kan de apparatuur automatisch worden opgeladen. Tijdens het opladen wordt een melding weergegeven als het stroomverbruik van het apparaat hoger is dan de door de auto geleverde stroomsterkte. De USB-aansluiting kan ook worden gebruikt om een telefoon via MirrorLink™ of CarPlay te verbinden, zodat u bepaalde apps van uw telefoon op het touchscreen kunt weergeven. De middenarmsteun bevat twee opbergvakken.
Voorzieningen achter Middenarmsteun achter Skiluik F Klap de middenarmsteun achter omlaag voor een optimaal zitcomfort. De armsteun is bij bepaalde uitvoeringen voorzien van bekerhouders. Tevens hebt u, als de armsteun is neergeklapt, toegang tot het skiluik. Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoeren van lange voorwerpen. Openen F Klap de middenarmsteun omlaag. F Druk op de ontgrendelingsknop van het luik. F Laat het skiluik zakken. F Steek voorwerpen vanuit de bagageruimte door het skiluik.
87 Comfort Voorzieningen van de bagageruimte 1. 2. 3. 4. Hoedenplank Deze kan worden verwijderd zodat grotere voorwerpen vervoerd kunnen worden.
Gevarendriehoek (opbergen) Gebruik de op de binnenbekleding van de achterklep gemonteerde riemen om een opgevouwen gevarendriehoek, al dan niet in een koker, op te bergen. Op de weg plaatsen van de gevarendriehoek Plaats de gevarendriehoek achter de auto en houd u aan de ter plaatse geldende wettelijke voorschriften.
89 Comfort Verwarming en ventilatie De ventilatie zorgt voor een optimaal comfort en zicht in het interieur. Bedieningspaneel De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder, voorpassagier of achterpassagiers via verschillende circuits worden toegevoerd. Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de verschillende circuits wordt gemengd om het gewenste comfortniveau te bereiken.
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, luchtroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven. F Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt.
91 Comfort Automatische airconditioning met gescheiden regeling Automatische werking 1. Automatisch programma "comfort" Wij raden aan om een van de drie AUTO-standen te gebruiken: het systeem zorgt voor een aangenaam klimaat in de auto op basis van de door u ingestelde waarde. In alle drie de standen regelt het systeem zelf de comforttemperatuur om zo snel mogelijk het door u gewenste klimaat te verkrijgen. Het systeem kan in alle jaargetijden effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
Handmatig verstellen 2-3. R egeling bestuurderpassagier De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. F Draai de knop 2 of 3 naar links of naar rechts om deze waarde te verlagen of te verhogen. Voor een optimaal comfort wordt de waarde 21 aanbevolen.
93 Comfort 5. Airconditioning aan/uit F Druk op deze toets om de airconditioning uit te schakelen. Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het thermische comfort niet meer geregeld (vocht, beslagen ruiten). F Druk de toets nogmaals in zodra dit mogelijk is om de automatische werking van de airconditioning te hervatten. Het lampje van de toets "A/C" gaat branden. Om het interieur sneller te verkoelen kunt u korte tijd de recirculatiestand inschakelen.
Uitschakelen van het systeem 9. " REST"-functie: maximale airconditioning F Als u de interieurlucht snel wilt koelen, druk dan op deze toets: "LO" wordt weergegeven. Om vorige instellingen te hervatten, drukt u opnieuw op deze toets. F Draai de knop van de luchtopbrengst naar links tot alle lampjes uitgaan. Alle functies van de airconditioning en het ventilatiesysteem worden dan uitgeschakeld. De temperatuur wordt dan niet meer geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom gehandhaafd.
95 Comfort Ontwasemen Ontdooien vóór Achterruit- en buitenspiegelverwarming Automatisch programma "Zicht" Aan F Druk op deze toets (op het bedieningspaneel van de airconditioning) om de achterruit en de buitenspiegels te ontwasemen. Het controlelampje van de toets gaat branden. F Selecteer dit programma om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
004 Rijden
Rijadviezen Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op. Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op onverwachte situaties. Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in. Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger.
99 Rijden Bij het trekken van een aanhanger Gewichtsverdeling F Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m.
Starten / afzetten van de motor Auto's met handgeschakelde versnellingsbak: zet de versnellingshendel in de neutraalstand. Auto's met automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P of N. Starten met de elektronische sleutel F Steek de elektronische sleutel in de lezer. F Houd het rempedaal ingetrapt (auto's met automatische transmissie) of houd het koppelingspedaal volledig ingetrapt (auto's met handgeschakelde versnellingsbak).
101 Rijden Afzetten met de elektronische sleutel F Zet de auto stil. F Druk op de knop " START/STOP ". De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt vergrendeld. F Verwijder de elektronische sleutel uit de lezer. Als u de elektronische sleutel vergeet Als u de elektronische sleutel in de lezer laat zitten, wordt u bij het openen van het bestuurdersportier gewaarschuwd door een melding. Afzetten met Keyless entry and start F Zet de auto stil.
Noodprocedure voor het starten met het Keyless entry and startsysteem Noodprocedure voor het afzetten van de motor Als de elektronische sleutel niet wordt herkend door het Keyless entry and start-systeem In noodgevallen kan de motor geforceerd worden afgezet. Doe dit door de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt te houden. In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld zodra de auto stilstaat.
103 Rijden Elektrische parkeerrem Programmeren van de automatische werking Afhankelijk van het land van bestemming kan de automatische werking van de parkeerrem worden uitgeschakeld. De functie wordt in dat geval uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.
Handmatig aantrekken Handmatig vrijzetten Wanneer de auto stilstaat en u bij draaiende of afgezette motor de parkeerrem wilt aantrekken, trekt u aan de hendel A. U kunt, indien nodig, de parkeerrem extra stevig aantrekken. Dit gebeurt door de hendel A langer te bedienen, tot de melding "Parkeerrem maximaal aangetrokken" op het display verschijnt en er een geluidsignaal klinkt.
105 Rijden Automatisch aantrekken, motor afgezet Wanneer de auto stilstaat en u de motor afzet, wordt de parkeerrem automatisch aangetrokken. De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: - - het branden van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A, de melding "Parkeerrem aangetrokken".
Noodremfunctie De noodremfunctie mag uitsluitend in uitzonderlijke gevallen worden gebruikt. Wanneer het rempedaal niet werkt of bij uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de bestuurder onwel wordt), kan de auto worden gestopt door aan de hendel A te trekken en deze vast te houden. Het ESP-systeem zorgt ervoor dat de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is. In geval van een storing aan het systeem van de noodremfunctie verschijnt de melding "Parkeerrem defect".
107 Rijden Storingen Als het storingslampje van de elektrische parkeerrem gaat branden in combinatie met één of meer verklikkerlampjes uit de onderstaande tabel, zet de auto dan stil op een vlakke en horizontale ondergrond, schakel een versnelling in, plaats indien nodig een wielblok en zet het contact af. Neem zo snel mogelijk contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Waarschuwingsmeldingen en/of knipperend. Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van deze verklikkerlampjes. Gevolgen Om de elektrische parkeerrem aan te trekken: F parkeer de auto en zet het contact uit, F trek de hendel ten minste 5 seconden uit tot de parkeerrem is aangetrokken, F zet het contact aan en controleer of de verklikkerlampjes van de elektrische parkeerrem gaan branden. Het aantrekken van de parkeerrem duurt langer dan normaal.
109 Rijden Hill Start Assist Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief: als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingedrukt, als aan bepaalde hellingcondities wordt voldaan, als het bestuurdersportier is gesloten. De Hill Start Assist kan niet worden uitgeschakeld. Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de Hill Start Assist gebruikt.
Handgeschakelde 6-versnellingsbak Inschakelen van de 5e of de 6e versnelling F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5e of de 6e versnelling in te schakelen. Doet u dit niet, dan kan de versnellingsbak zwaar beschadigd raken (per ongeluk inschakelen van de 3e of 4e versnelling). Inschakelen van de achteruitversnelling F Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren.
111 Rijden Automatische versnellingsbak Bij de automatische 6-versnellingsbak kunt u kiezen uit het comfort van de automatische bediening, aangevuld met de programma's Sport en Sneeuw, of het plezier van het handmatig schakelen.
Automatisch schakelprogramma Wegrijden F Trap het rempedaal in en selecteer de stand P of N. F Start de motor. Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel. F Trap bij draaiende motor het rempedaal in. F Selecteer de stand R, D of M.
113 Rijden Programma's Sport en Sneeuw Terugkeren naar de auto-adaptieve stand Deze twee specifieke programma's vullen de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden. F Om terug te keren naar het auto-adaptieve stand kunt u het programma op elk gewenst moment uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken. Programma Sport "S" F Druk op de toets "S" als de motor is gestart. Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk.
Storing Onjuiste waarde bij handmatige bediening Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in). Parkeren van de auto Zet, voordat u de motor afzet, de selectiehendel in de stand P of N om de neutraalstand te selecteren. Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om de auto te blokkeren (als de parkeerrem niet in de automatische stand staat).
115 Rijden Schakelindicator* Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te reduceren. Werking Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
Controlesysteem bandenspanning Ondanks de aanwezigheid van dit systeem dient u maandelijks en voor elke lange reis de bandenspanning (ook die van het reservewiel) handmatig te controleren. Een te lage bandenspanning heeft een negatief effect op de wegligging, verlengt de remweg en versnelt de bandenslijtage, met name onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheid, lange rit). Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
117 Rijden Waarschuwing te lage bandenspanning Bij een te lage bandenspanning brandt dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk van de uitrusting, in combinatie met de weergave van een melding. Als er een afwijking in de bandenspanning van één band wordt geconstateerd, kan deze band worden herkend aan het pictogram of, afhankelijk van de uitvoering, de weergegeven melding. F Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak geen bruuske stuurbewegingen en rem niet plotseling hard af.
Stop & Start Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
119 Rijden Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar De STOP-stand wordt niet geactiveerd als: de auto op een steile helling staat (bergopwaarts of bergafwaarts), het bestuurderportier geopend is, de veiligheidsgordel van de bestuurder losgemaakt is, de auto sinds de laatste start met de knop " START/STOP " niet sneller dan 10 km/h heeft gereden, de elektrische parkeerrem wordt/is aangetrokken, de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat, de voorruitontwaseming is ingeschakeld, er bepaalde bijzo
Uitschakelen / weer inschakelen In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het thermische comfort in het interieur op peil te houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-systeem uit te schakelen. Het systeem kan bij aangezet contact op elk gewenst moment worden uitgeschakeld. Als het systeem in de STOP-stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer gestart. Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact wordt aangezet.
121 Rijden Storing Bij een storing in het systeem knippert het verklikkerlampje van de toets "ECO OFF" enige tijd en gaat het vervolgens permanent branden. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle verklikkerlampjes gaan branden. In dat geval moet u het contact uitzetten en opnieuw starten door op de START/STOP -knop te drukken.
Lane Departure Warning System (LDWS) Activering F Druk, bij aangezet contact of bij draaiende motor, op deze knop om de functie te activeren; het lampje gaat branden. Storing In het geval van een storing knippert het lampje van de knop. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Signalering - waarschuwing Dit systeem signaleert, met behulp van een camera die doorgetrokken of onderbroken strepen herkent, het onvrijwillig overschrijden van een rijstrookmarkering.
123 Rijden Dodehoekbewaking Inschakelen Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder wanneer zich een ander voertuig in de dode hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel gevaar betekent. In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat voertuig bevindt, brandt dan permanent een lampje: direct, wanneer u wordt ingehaald, na circa een seconde, wanneer u te traag een andere auto inhaalt. Het systeem dient als hulp voor de bestuurder maar kan nooit een vervanging zijn voor de spiegels.
Indien een persoon, een fietser of een voertuig zich in de dode hoek van het voertuig bevindt, zal er een waarschuwingslampje gaan branden in de linker- of rechterbuitenspiegel (afhankelijk van de situatie) onder de volgende voorwaarden: Dit gebeurt als aan de volgende voorwaarden is voldaan: alle voertuigen gaan dezelfde kant op, de snelheid van uw auto ligt tussen 12 km/h en 140 km/h, het snelheidsverschil met de auto die u aan het inhalen bent, is kleiner dan 10 km/h, het snelheidsverschil met de auto wa
125 Rijden Storingen Bij een storing in het systeem gaat het verklikkerlampje in de schakelaar enkele seconden knipperen; vervolgens gaat het uit. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. F Om deze functie uit te schakelen drukt u nog een keer op de knop: het verklikkerlampje gaat uit. Bij het afzetten van het contact wordt de status van het systeem opgeslagen.
Head-up display Informatie op het head-up display Systeem dat bepaalde informatie op een doorzichtig scherm projecteert, in het directe gezichtsveld van de bestuurder, zodat deze zijn ogen niet van de weg hoeft af te wenden. Dit systeem werkt bij draaiende motor en de instellingen worden opgeslagen bij het afzetten van het contact. 1. 2. 3. Inschakelen/uitschakelen head-up display. Hoogteverstelling weergave. Regeling lichtsterkte.
127 Rijden Inschakelen / uitschakelen Regelen van de lichtsterkte Het is raadzaam de knoppen uitsluitend bij stilstaande auto te bedienen. Leg nooit voorwerpen rondom het projectiescherm (of op de afdekking) zodat het uitklappen en de goede werking van het scherm niet verhinderd wordt. F Druk bij draaiende motor op de knop 1. De head-up display blijft ingeschakeld/ uitgeschakeld als de motor na het afzetten weer wordt gestart.
Snelheden opslaan In dit systeem zijn meerdere snelheden reeds geprogrammeerd. Dit vergemakkelijkt het instellen van een snelheid bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar. In het geheugen zijn, afhankelijk van de uitvoering, vijf of zes snelheden geprogrammeerd. U kunt deze snelheden wijzigen. Via uw Autoradio Activeren van de functie Wijzigen van een geprogrammeerde snelheid F Druk op de toets "MENU" om naar het algemene menu te gaan.
129 Rijden Via het touchscreen Wijzigen van een geprogrammeerde snelheid F Druk op deze toets om het menu " Rijden " te selecteren. F Druk op " Inst. snelheden ". F Selecteer de functie waarvoor u nieuwe snelheden wilt programmeren: ● snelheidsbegrenzer of ● snelheidsregelaar F Kies de snelheid die u wilt wijzigen. F Voer de nieuwe waarde in met de nummertoetsen en bevestig. F Bevestig om de wijzigingen op te slaan en sluit het menu af.
Snelheidsbegrenzer Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt. Bediening op het stuurwiel Weergave op het instrumentenpaneel 1. 6. De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden ingeschakeld. De ingestelde snelheid moet minimaal 30 km/h bedragen. De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen. 2. 3. 4. 5.
131 Rijden Inschakelen Instellen van de snelheidslimiet (ingestelde snelheid) Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. F Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). F Als de ingestelde snelheid (laatste in het systeem opgeslagen snelheid) de door u gewenste snelheidslimiet is, druk dan op de toets 4 om de snelheidsbegrenzer in te schakelen.
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid F Als u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt overschrijden, trap dan het gaspedaal stevig in, tot voorbij het zware punt. De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde snelheid knippert. Uitschakelen Storing F Draai de knop 1 in de stand "0": de informatie over de snelheidsbegrenzer wordt niet meer weergegeven. Het knipperen van de streepjes wijst op een storing in de snelheidsbegrenzer.
133 Rijden Snelheidsregelaar Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid rijden zonder gas te hoeven geven. De snelheidsregelaar moet handmatig worden ingeschakeld.
Inschakelen F Druk op de toets 4 om de werking van de functie tijdelijk te onderbreken (Pause). F Draai de knop 1 in de stand "CRUISE": de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). F Druk nogmaals op de toets 4 om de snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
135 Rijden Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan de ingestelde snelheid worden overschreden door het gaspedaal in te trappen. De snelheidsregelaar wordt tijdelijk uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde snelheid knippert. Als u het rempedaal intrapt om de wagensnelheid te beperken, wordt de werking van de snelheidsregelaar automatisch onderbroken. Druk op de toets 4 om de functie weer in te schakelen.
Parkeerhulp Parkeerhulp achter De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal. Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief. Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto (personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen. Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.
137 Rijden Parkeerhulp vóór Uitschakelen/activeren van de parkeerhulp vóór en achter De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd. De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan 10 km/h.
Achteruitrijcamera De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. De beelden van de camera worden weergegeven op het touchscreen. De achteruitrijcamera wordt bij bepaalde uitvoeringen gecombineerd met de parkeerhulp. Dit systeem is een hulpsysteem; de bestuurder moet waakzaam blijven en te allen tijde de controle over zijn auto bewaren. De blauwe strepen geven de rijrichting van de auto weer.
139 Rijden
005 Zicht
Lichtschakelaar Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen. Hoofdverlichting Aanvullende verlichting Instelbare functies Uw auto is voorzien van verschillende verlichtingsfuncties: parkeerlicht: om gezien te worden, dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder ander verkeer, meedraaiende koplampen: voor een optimaal zicht in bochten.
143 Zicht Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting Grootlichtschakelaar Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten. Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. Lichten uit (afgezet contact) / dagrijverlichting (draaiende motor). Automatische verlichting. Alleen parkeerlicht. Dimlicht of grootlicht.
Ring voor de selectie van de mistverlichting De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht en het grootlicht. Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en de mistachterlichten verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. U moet zelf inschatten wanneer u de mistlampen moet inschakelen, omdat mogelijk de lichtsterktesensor van de automatische verlichting ondanks eventueel aanwezige mist toch voldoende licht kan constateren.
145 Zicht Uitschakelen van de verlichting bij afzetten van het contact Als u het contact afzet, worden alle lichten automatisch uitgeschakeld, behalve als de automatische "follow me home"-verlichting is geactiveerd. Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.
Automatische verlichting Met behulp van een lichtsterktesensor worden de kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en het dimlicht automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is. De verlichting kan ook, in geval van neerslag, gelijktijdig met het automatisch inschakelen van de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt.
147 Zicht Automatische schakeling grootlicht/dimlicht Onderbreken Inschakelen F Zet de ring van de lichtschakelaar in de stand "AUTO". F Druk op de toets; het lampje van de toets gaat branden. F Geef een lichtsignaal (beweeg de lichtschakelaar tot voorbij het zware punt) om de functie te activeren. Op het instrumentenpaneel gaat dit verklikkerlampje branden om het activeren te bevestigen.
Er kunnen storingen in de werking van het systeem optreden: als het zicht slecht is (bijvoorbeeld bij sneeuwval, zware regenval of dichte mist, ...), als het gedeelte van de voorruit voor de camera vuil, beslagen of bedekt is (bijvoorbeeld met een sticker), als de verlichting van uw auto wordt weerkaatst door spiegelende of reflecterende panelen (bijvoorbeeld verkeersborden).
149 Zicht Verlichting buitenspiegels Instapverlichting buitenzijde De instapverlichting wordt afhankelijk van de door de lichtsensor gesignaleerde hoeveelheid licht geactiveerd om op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken. Inschakelen F Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening of op de portierhandgreep met het Keyless entry and start-systeem. Het dimlicht en het parkeerlicht gaan branden en uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.
Koplampen in hoogte verstellen Halogeen koplampen handmatig verstellen Automatische koplamphoogteverstelling bij xenonlampen Verstel de koplampen met halogeenlampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 0. 1 of 2 personen op de voorstoelen. -. Tussenstand. 1. 5 personen + maximaal toegestane belading. -. Tussenstand. 2. Bestuurder + maximaal toegestane belading. -. Tussenstand. 3. 5 personen + maximaal toegestane belading in de koffer.
151 Zicht Meedraaiende koplampen Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld, volgen de lichtbundels van de meedraaiende koplampen de richting van de weg. Deze functie is alleen mogelijk in combinatie met xenonlampen en zorgt voor een aanzienlijk beter zicht in bochten. Programmeren U kunt deze functie desgewenst uitschakelen via het configuratiemenu op het multifunctionele display. Standaard is deze functie ingeschakeld. Bij het afzetten van het contact blijven de instellingen gehandhaafd.
Statische bochtverlichting Statische bochtverlichting ingeschakeld De bochtverlichting wordt in de volgende gevallen ingeschakeld: bij het inschakelen van een richtingaanwijzer, of als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid. - Tijdens het rijden met dim- of grootlicht wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de binnenkant van de bocht extra te verlichten bij snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages enz.).
153 Zicht Ruitenwisserschakelaar De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden. Handmatige functies De bestuurder schakelt de ruitenwissers handmatig in. Instellen Ruitenwissers vóór Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk: automatische werking van de ruitenwissers vóór, automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
Ruitenwisser achter Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter: Ruitensproeiers vóór en koplampsproeiers uit, interval, wissen en sproeien (gedurende enige tijd). Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu.
155 Zicht Automatische ruitenwissers vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag. Inschakelen Uitschakelen Duw de hendel één keer omlaag. De ruitenwissers maken één slag om het inschakelen te bevestigen. Duw de hendel nog een keer omlaag of zet de hendel in een andere stand (Int., 1 of 2).
Speciale stand van de ruitenwissers voor Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat.
157 Zicht Plafonniers Plafonnier vóór - achter In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden: als de auto wordt ontgrendeld, als de elektronische sleutel uit de lezer wordt verwijderd, als een portier wordt geopend, als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren. De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: als de auto wordt vergrendeld, als het contact wordt aangezet, 30 seconden na het sluiten van het laatste portier.
Sfeerverlichting De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt. Inschakelen Als het buiten donker is, gaat de sfeerverlichting automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld (zo wordt de middenconsole bijvoorbeeld verlicht door een lichtbundel waarvan de lichtbron in de dakconsole is ondergebracht). De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld.
159 Zicht
006 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
163 Veilig vervoeren van kinderen Kinderzitje op de passagiersstoel voor* "Met de rug in de rijrichting" "Met het gezicht in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet. De frontairbag aan passagierszijde moet zijn uitgeschakeld.
Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde Plaats nooit een kind in een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel als de airbag vóór aan passagierszijde is ingeschakeld. Het kind kan in dat geval bij een aanrijding ernstig en zelfs dodelijk gewond raken. Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de waarschuwingssticker aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde.
165 Veilig vervoeren van kinderen AR BG НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето. CS NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ. DA Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT KVÆSTET eller DRÆBT.
LV NEKAD NEuzstādiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera sēdvietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA SPILVENS. Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS. MT Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla NL Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD.
167 Veilig vervoeren van kinderen Kinderzitje achterin "Rug in de rijrichting" "Gezicht in de rijrichting" Middelste zitplaats achter Een kinderzitje met steun mag nooit op de middelste zitplaats achter worden bevestigd. Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet raakt.
Door CITROËN aanbevolen kinderzitjes CITROËN levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt: Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst. Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg L4 "KLIPPAN Optima" Vanaf 22 kg (vanaf ongeveer 6 jaar): gebruik alleen de zitverhoging. L5 "RÖMER KIDFIX" Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.
169 Veilig vervoeren van kinderen Bevestiging kinderzitjes met de veiligheidsgordel Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a), gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto: Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie Minder dan 13 kg (Categorie 0 (b) en 0+) Tot ongeveer 1 jaar Van 9 tot 18 kg (Categorie 1) Van 1 tot ongeveer 3 jaar Van 15 tot 25 kg
ISOFIX-bevestigingen Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIX-normen. De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen: - Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen: - twee bevestigingsringen A, die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven met een merkteken, één bevestigingsring B onder een afdekkapje boven aan de achterzijde van de rugleuning, TOP TETHER genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem.
171 Veilig vervoeren van kinderen Door CITROËN aanbevolen ISOFIX-kinderzitjes Het CITROËN-netwerk levert een gamma ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes, die zijn voorzien van een onderdeelnummer, zijn goedgekeurd voor gebruik in uw auto. "Baby P2C Mini" met ISOFIX-basis (lengtecategorie: C, D, E) Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis, die wordt bevestigd aan de ringen A.
"RÖMER Duo Plus ISOFIX" (gewichtsgroep B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Wordt bevestigd aan de ogen A en, met behulp van de bovenste riem, aan het oog B, genaamd TOP TETHER. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
173 Veilig vervoeren van kinderen Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G). Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie Tot 10 kg (categorie 0) Tot ca.
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIXkinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem aan de bovenste ring van de ISOFIX-plaatsen. IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun, gezicht in de rijrichting voorzien van een steun, reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
175 Veilig vervoeren van kinderen Adviezen De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij een aanrijding. Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen brengen.
Elektrische kinderbeveiliging De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend en blokkeert de bediening van de achterportierruiten. Inschakelen F Druk bij ingeschakeld contact op deze knop. Het verklikkerlampje van de knop gaat branden in combinatie met een melding die het inschakelen bevestigt. Het lampje blijft branden zolang de elektrische kinderbeveiliging is ingeschakeld.
177 Veilig vervoeren van kinderen
007 Veiligheid
Richtingaanwijzers Alarmknipperlichten Bij uitvoeringen met richtingaanwijzers met LED-verlichting, wordt het branden van de LED-verlichting afgewisseld. De sterkte van de dagrijverlichting wordt minder tijdens het knipperen van de richtingaanwijzers. F Links: duw de hendel helemaal omlaag. F Rechts: duw de hendel helemaal omhoog. Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt bij een snelheid van meer dan 60 km/h automatisch het knippergeluid versterkt.
181 Veiligheid Noodoproep of Pechhulp Claxon Systeem om uw medeweggebruikers met een geluidssignaal te waarschuwen voor direct gevaar. Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep verzenden naar de hulpdiensten of de speciale helpdesk (deze dienst wordt uitgevoerd door de Assistance-helpdesk van CITROËN). F Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel met bedieningstoetsen. Raadpleeg de rubriek "Audio en datacommunicatie" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening.
Elektronisch stabiliteitsprogramma Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de volgende systemen omvat: het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD), de noodremassistentie (AFU), de antislipregeling (ASR), de dynamische stabiliteitscontrole (ESP).
183 Veiligheid Intelligente Tractiecontrole Afhankelijk van de uitvoering is uw auto uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen: intelligente tractiecontrole. Deze functie signaleert situaties met weinig grip, zoals wegrijden en voortbewegen van de auto in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw. In dergelijke omstandigheden regelt de intelligente tractiecontrole het doorslippen van de voorwielen om voor een optimale grip te zorgen.
Uitschakelen Opnieuw inschakelen In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn de systemen ESP en ASR uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen. Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h. Bij snelheden tot 50 km/h kunt u de systemen handmatig weer inschakelen: Schakel deze systemen weer in zodra er weer voldoende grip is.
185 Veiligheid ESP/ASR De systemen ESP en ASR zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden. In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de wielen hun grip verliezen groter. Het is voor uw veiligheid dus van het grootste belang dat de systemen ESP en ASR altijd ingeschakeld zijn, zeker als de omstandigheden gevaarlijker worden.
Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels vóór De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet.
187 Veiligheid Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) vóór Bij het aanzetten van het contact gaat het pictogram 1 op het instrumentenpaneel en de pictogrammen 2 en/of 3 op het pictogrammendisplay van de veiligheidsgordels en passagiersairbag rood branden als de desbetreffende veiligheidsgordel niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt. Hoogteverstelling vóór F Knijp, om het bevestigingspunt te vinden, de knop in en schuif deze in één van de standen.
Adviezen Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief.
189 Veiligheid Airbags Frontairbags Algemeen De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. De airbags vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve bij de middelste passagier achter).
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto brandt dit waarschuwingslampje hetzij op het instrumentenpaneel, hetzij op het display voor de waarschuwingslampjes van de autogordels en de airbag aan passagierszijde, bij aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld. Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
191 Veiligheid Zijairbags Activering De windowairbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend. De windowairbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Adviezen Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...) en bevestig niets in de buurt van de airbags of in het gebied waar de airbags afgaan. Dit kan de inzittende bij het afgaan van de airbag verwonden.
193 Veiligheid
008 Praktische informatie
Bandenreparatieset Deze set bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren. U kunt vervolgens naar de dichtstbijzijnde garage rijden. Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt. Met de compressor kunt u de bandenspanning controleren en aanpassen. Toegang tot de set Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de vloerplaat van de bagageruimte.
197 Praktische informatie Beschrijving van de set Op deze sticker staat de bandenspanning aangegeven. A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op spanning brengen". B. Aan/uit schakelaar "I/O". C. Knop voor leeg laten lopen. D. Manometer (bar en psi). E. Opbergvak met: - kabel + adapter voor 12V-aansluiting, - diverse opblaasnippels voor accessoires als ballonnen, fietsbanden, ... F. Flacon met afdichtmiddel. G. Witte slang met dop voor de reparatie. H. Zwarte slang voor het op spanning brengen. I.
Reparatiemethode 1. Afdichting van het lek F Zet het contact af. F Zet de schakelaar A in de stand "Reparatie". F Controleer of de schakelaar B in de stand "O" staat. Verwijder het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band. F Rol de witte slang G volledig uit. F Draai de dop van de witte slang los. F Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band. Let op: dit product is schadelijk (ethyleenglycol, colofonium...) bij inname en irriterend voor de ogen.
199 Praktische informatie Controlesysteem bandenspanning Als uw auto is uitgerust met een controlesysteem voor de bandenspanning, zal het verklikkerlampje voor te lage bandenspanning na het repareren van een wiel blijven branden tot u het systeem laat resetten door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. F Activeer de compressor door de schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
2. Op spanning brengen F Zet de schakelaar A in de stand "Bandenspanning". F Rol de zwarte slang H volledig uit. F Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band. F Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto. F Start de motor opnieuw en laat de motor draaien. Ga zo snel mogelijk naar een servicepunt van het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vergeet niet de technicus te vertellen dat u de set hebt gebruikt.
201 Praktische informatie Uitnemen van de flacon F Berg de zwarte slang op. F Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los. F Houd de compressor rechtop. F Draai de flacon aan de onderzijde los. Let op dat er geen afdichtmiddel uit de flacon stroomt. De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld. De patroon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is.
Wiel verwisselen In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure. Toegang tot het gereedschap De krik mag uitsluitend worden gebruikt voor het verwisselen van een wiel met een beschadigde band. Gebruik niet een andere krik dan de door de fabrikant geleverde krik.
203 Praktische informatie Toegang tot het reservewiel Beschikbaar gereedschap* 1. 2. 3. 4. 5. 6. Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw auto, verschillen. Gebruik het niet voor andere doeleinden. * Volgens verkoopland. 7. 8. Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid. Krik met geïntegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt. Gereedschap voor het verwijderen van beschermdoppen.
Verwijderen van het reservewiel F Til de vloerplaat op om de moer van de lier te kunnen bereiken. F Draai de moer tot de aanslag rechtsom met de wielsleutel 1 en het verlengstuk 7 en draai zo de kabel van de lier los tot het reservewiel plat op de grond ligt. Rol de kabel ver genoeg uit om het wiel uit de houder te kunnen halen. F Verwijder het reservewiel met de doos via de achterzijde van de auto. F Zet het reservewiel rechtop om bij de doos met gereedschap te kunnen komen.
205 Praktische informatie Terugplaatsen van de lier en het reservewiel Deze procedure moet worden uitgevoerd met of zonder het reservewiel. Voer zonder het reservewiel de stappen A en D uit. Alleen een noodreservewiel kan met de lier onder de auto worden bevestigd. F Berg de krik op in de doos en breng het deksel weer aan. F Plaats de gesloten doos plat op de grond, bij de achterzijde van de auto. F Zet het reservewiel rechtop en haal het verbindingsstuk door de naaf van het wiel.
Demonteren van het wiel Stilzetten van de auto Zet de auto op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de parkeerrem aan (tenzij deze geprogrammeerd is in de automatische stand), zet het contact af en schakel de eerste versnelling* in om de wielen te blokkeren. Controleer of het verklikkerlampje remsysteem en het controlelampje P op de parkeerremhendel branden.
207 Praktische informatie F Plaats de voet van de krik 2 op de grond, loodrecht onder een van de twee steunpunten aan de voorzijde A of achterzijde B. Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt. F Draai de krik 2 uit tot de kop van de krik het gebruikte steunpunt A of B raakt. Het middelste deel van de kop moet goed in het steunpunt A of B steken. Zorg ervoor dat de krik stabiel staat.
Monteren van het wiel Bevestiging van het noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel. Na het verwisselen van het wiel Het wiel met de lekke band kan niet onder de auto worden bevestigd.
209 Praktische informatie F Laat de krik zakken. F Vouw de krik 2 op en verwijder hem. F Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 5. F Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. F Bevestig de beschermdoppen op de wielbouten of bevestig de naafdop (volgens uitvoering). F Berg het gereedschap op in de houder.
Sneeuwkettingen Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto. Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting.
211 Praktische informatie Een lamp vervangen Verlichting vóór Verlichting met leds (light-emitting diodes) Neem voor het vervangen van dit type lampen contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het CITROËN-netwerk biedt vervangingssets aan voor leds (light-emitting diodes). Uitvoering met halogeenlampen 1. 2. 3. 4. 5. Grootlicht (H1). Dimlicht (H7). Dagrijverlichting/parkeerlichten (led)*. Richtingaanwijzers (HY21). Mistlampen/bochtverlichting (H11).
De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: F reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, F gebruik een spons met zeepwater of een pH-neutraal product, F wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen.
213 Praktische informatie Grootlicht (uitvoering met halogeenlampen) Dimlicht (uitvoering met halogeenlampen) F Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen. F Verwijder de stekker met de lamp door op de pal aan de onderkant te drukken. F Trek aan de lamp om deze te vervangen. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. F Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen. F Duw op de bovenzijde van de stekker en kantel het geheel vervolgens omlaag.
Richtingaanwijzers Als een controlelampje (rechts of links) van de richtingaanwijzers sneller knippert, is een van de lampen aan de desbetreffende zijde defect. De lamp van de richtingaanwijzers bevindt zich onder de koplamp. F Draai de lamphouder een kwart omwenteling links- of rechtsom en verwijder deze. F Vervang de defecte lamp. Mistlampen Voer voor de montage dezelfde handelingen in omgekeerde volgorde uit.
215 Praktische informatie Geïntegreerde zijknipperlichten Instapverlichting in de buitenspiegels Voor het vervangen van deze lampen dient u het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te raadplegen. Voor het vervangen van de LED dient u het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te raadplegen.
Achterlichten 1. 2. 3. 4. 5. Parkeerlichten (LED). Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig). Achteruitrijlichten (P21W). Remlichten (P21W). Mistachterlichten (P21W). Leds Neem voor het vervangen van leds contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats. Richtingaanwijzers en remlichten (op de schermen) F Open de achterklep en verwijder vervolgens het afdekplaatje. F Neem de stekker van de lamp los. F Draai de twee bevestigingsmoeren van de lamp los.
217 Praktische informatie Achteruitrijlichten (achterklep) F Open de achterklep. F Maak de achterlichtlijst los. F Verwijder het deksel en draai de bevestigingsmoer van de lamp los. Mistlamp F Verwijder de lamp voorzichtig via de buitenzijde van de auto. De bevestigingsklemmen worden automatisch losgemaakt. F Draai de lamphouder een kwart omwenteling en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. De mistlamp is vanaf de onderzijde van de bumper bereikbaar.
Derde remlicht (LED's) Kentekenplaatverlichting Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. F Steek een kleine schroevendraaier in de spleet van het lampglas. F Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken. F Verwijder het lampglas. F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.
219 Praktische informatie Zekeringen vervangen Toegang tot het gereedschap Vervangen van een zekering Voordat u een zekering vervangt, dient u: F de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen, F alle stroomverbruikers uit te schakelen, F de auto stil te zetten en het contact af te zetten, F de defecte zekering te achterhalen met behulp van de zekeringtabellen en de schema's op de volgende bladzijden.
Montage van elektrische accessoires Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.
221 Praktische informatie Zekeringen dashboard Zekeringtabel Zekering nr. Stroomsterkte (A) F6 A of B 15 Autoradio. F8 3 Inbraakalarm. F13 10 Aansteker vóór, 12V-aansluiting vóór. F14 10 12V-aansluiting achter. F16 3 Kaartleeslampen achter. F17 3 Make-upspiegel. F28 A of B 15 Autoradio. Toegang tot de zekeringen F30 20 Ruitenwisser achter. F Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap". F32 10 Audioversterker.
Zekeringen motorruimte De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu. Toegang tot de zekeringen F Maak het deksel los. F Vervang de zekering. Ga naar het begin van deze rubriek voor de bijzonderheden en de te nemen voorzorgsmaatregelen bij het vervangen van een zekering. F Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast. Zekeringtabel Zekering N° Ampère (A) F20 15 Ruitensproeierpomp voor en achter.
223 Praktische informatie 12V-accu Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu. Algemeen Toegang tot de accu 12V-loodaccu Accu's bevatten giftige stoffen zoals zwavelzuur en lood. Ze moeten worden verwerkt conform de regelgeving en mogen in geen geval met het huishoudelijke afval worden weggegooid. Breng de gebruikte batterijen en accu's naar een speciaal inzamelpunt.
Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels F Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van de auto met de lege accu. F Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze gedurende enkele minuten draaien. F Stel de startmotor in werking van de auto met de lege accu en laat de motor draaien. Als de motor niet direct start, zet dan het contact af en wacht even alvorens een nieuwe poging te doen.
225 Praktische informatie 12V-accu opladen met een acculader Voor een optimale levensduur van de accu is het noodzakelijk om het laadniveau van de accu op een voldoende peil te houden. In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn om de accu op te laden: als u voornamelijk korte ritten maakt, voordat de auto meerdere weken niet wordt gebruikt. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Loskoppelen van de accu Als u de auto gedurende langere tijd niet gaat gebruiken, koppel dan de 12V-accu los. Op deze manier blijft het laadniveau van de accu voldoende om de motor weer te starten. Voer de volgende handelingen uit alvorens de accu los te koppelen: F sluit alle te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep, ruiten, dak), F schakel alle stroomverbruikers (autoradio, ruitenwissers, verlichting enz.) uit, F zet het contact uit en wacht vier minuten.
227 Praktische informatie Spaarfase Eco-mode De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.
Wisserbladen vervangen Voordat u een wisserblad demonteert F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers naar het midden van de voorruit te verplaatsen. Demonteren F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op. F Maak het wisserblad los en verwijder het. Monteren F Breng het nieuwe wisserblad aan en klik het vast. F Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug. Na het monteren van een wisserblad vóór F Zet het contact aan.
229 Praktische informatie Slepen U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog. Toegang tot het gereedschap Het sleepoog is opgeborgen onder de vloerplaat van de bagageruimte: F open de achterklep, F til de vloerplaat van de bagageruimte op, F pak het sleepoog uit de opbergdoos. Algemene aanwijzingen Volg de huidige wetgeving in uw land op. Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept.
Slepen van uw auto Slepen van een andere auto F Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de automatische transmissie). Het niet opvolgen van deze aanwijzing kan er toe leiden dat bepaalde onderdelen van het remsysteem of de aandrijving beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt. F Maak het klepje in de voorbumper los door op de bovenkant ervan te drukken. F Draai het sleepoog vast tot de aanslag. F Bevestig de sleepstang.
231 Praktische informatie Trekken van een aanhanger Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger. Ga wanneer geen aanhanger is aangekoppeld niet rijden zonder dat de afneembare kogel is verwijderd, omdat deze anders voor het mistachterlicht zit.
Allesdragers monteren Houd u bij het monteren van de dwarsdragers aan hun montageplaats: Gebruik door CITROËN goedgekeurde accessoires en houd u aan de aanwijzingen en instructies in de montagehandleiding van de fabrikant om beschadiging van de carrosserie (vervorming, krassen, ...) te voorkomen. Maximale belasting van de dakstangen, bij een maximale laadhoogte van 40 cm (m.u.v. fietsendrager): 70 kg.
233 Praktische informatie Onderhoudstips In het garantie- en onderhoudsboekje van uw auto vindt u de algemene adviezen met betrekking tot het onderhouden van uw auto. Stickersets voor persoonlijke styling Deze stickersets zijn voorzien van een speciale behandeling tegen veroudering en losscheuren. De stickers zijn ontworpen om de carrosserie van de auto een persoonlijke tint te geven.
Accessoires Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het CITROËN-netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van CITROËN. "Comfort": "Styling": "Bescherming": windgeleiders, rolgordijnen zijruiten, rolgordijn achter, koelbox, kleerhanger aan hoofdsteun, leeslamp, caravanspiegels, parkeerhulp, parfumeur, aansteker, enz.
235 Praktische informatie "Multimedia": Bluetooth handsfree set, portable navigatiesystemen, CD met update voor de kaartgegevens, rijhulpsystemen, portable videoscherm met steun, steun voor multimediaapparaat, 230V/50Hz-aansluiting, adapter 230 V/12 V, lader voor mobiele telefoon (iPhone® -compatible), telefoonhouder, Wifi, enz.
009 Controles
DYNAMISCHE PARTNERS, GERICHT OP DE TOEKOMST. Al meer dan 45 jaar delen TOTAL en DS dezelfde waarden: topprestaties, creativiteit en technische innovatie. In het kader hiervan heeft TOTAL een serie TOTAL QUARTZ smeermiddelen ontwikkeld die geschikt zijn voor motoren van het merk DS. Deze smeermiddelen dragen er toe bij dat het brandstofverbruik wordt verminderd en het milieu zo min mogelijk wordt belast.
239 Onderhoud Brandstoftank Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 60 liter. Openen Tanken F Steek bij een benzine-uitvoering het vulpistool zo ver mogelijk in de vulopening en druk hierbij de metalen klep A in. F Vul de brandstoftank. Laat het vulpistool maximaal drie keer afslaan, aangezien er anders storingen kunnen optreden. F Plaats de vuldop terug en sluit deze door de dop een kwart omwenteling rechtsom te draaien. F Druk de klep van de tankdop dicht. F Druk op de toets.
Minimumbrandstofniveau Als het minimumbrandstofniveau is bereikt, gaat dit waarschuwingslampje branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Als dit lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank. Zolang er niet voldoende brandstof is bijgetankt, gaat dit lampje elke keer dat het contact wordt aangezet opnieuw branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding.
241 Onderhoud Brandstof voor dieselmotoren De dieselmotoren zijn geschikt voor biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen en die aan de pomp getankt kunnen worden: Diesel die voldoet aan de richtlijn EN590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN14214, Diesel die voldoet aan de richtlijn EN16734 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN14214 (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 10%), Paraffinehoudende diesel die voldoet aan d
Tankbeveiliging (diesel)* Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen. Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop verwijdert. Werking Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk.
243 Onderhoud Motorkap Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van de START-stand te voorkomen. Openen F In het interieur: trek de handgreep links onder het dashboard naar u toe. In verband met de aanwezigheid van elektrische uitrustingen in de motorruimte wordt geadviseerd om blootstelling aan water (regen, wassen, ...) te beperken.
Benzinemotoren 1. 2. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof. Reservoir ruiten- en koplampsproeiervloeistof. 3. Reservoir koelvloeistof. 4. Reservoir remvloeistof. 5. Accu/zekeringen. 6. Zekeringkast. 7. Afzonderlijk massapunt (-). 8. Luchtfilter. 9. Oliepeilstok. 10. Motorolie (bij)vullen.
245 Onderhoud Dieselmotoren 1. 2. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof. Reservoir ruiten- en koplampsproeiervloeistof. 3. Reservoir koelvloeistof. 4. Reservoir remvloeistof. 5. Accu/zekeringen. 6. Zekeringkast. 7. Afzonderlijk massapunt (-). 8. Luchtfilter. 9. Oliepeilstok. 10. Motorolie (bij)vullen. Het brandstofcircuit staat onder hoge druk: Voer nooit werkzaamheden aan dit circuit uit. In de HDi-motoren is veel hoogwaardige technologie toegepast.
Brandstoftank leeg (diesel) Bij auto's met dieselmotor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de dieseltankbeveiliging. Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure. BlueHDi-motoren F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. F Zet het contact aan (zonder de motor te starten). F Wacht ongeveer 6 seconden en zet het contact af.
247 Onderhoud Niveaus controleren Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Remvloeistofniveau Eigenschappen van de olie Controleer voordat u olie bijvult of ververst of de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt met de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering. Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven. Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden.
249 Onderhoud Koelvloeistofniveau Niveau vloeistof ruitensproeiers/ koplampsproeiers F Verwijder de dop van het ruitensproeiervloeistofreservoir. F Knijp de pipet af om te voorkomen dat er lucht inkomt. F Verwijder de pipet uit het reservoir en lees via de doorzichtige buitenkant het niveau af. F Vul indien nodig het niveau bij. F Plaats de dop terug op het reservoir en sluit de motorkap.
Niveau brandstofadditief (diesel met roetfilter) Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Bijvullen Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Afgewerkte producten Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
251 Onderhoud Controles Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen. Laat de controles eventueel uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 12V-accu De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupoolklemmen goed vastzitten en of de aansluitingen schoon zijn.
Handgeschakelde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor de periodieke onderhoudscontrole. Automatische transmissie De automatische transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het interval van de niveaucontrole.
253 Onderhoud Additief AdBlue® en SCR-systeem voor BlueHDi-dieselmotoren Om het milieu zo min mogelijk te belasten en om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen, heeft CITROËN ervoor gekozen zijn auto's met dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een SCR-systeem (Selective Catalytic Reduction) voor de behandeling van de uitlaatgassen zonder dat de prestaties veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.
Actieradiusindicatoren Zodra de reservevoorraad van het AdBlue ® reservoir is aangesproken of een storing in het SCR-systeem is gesignaleerd, verschijnt bij het aanzetten van het contact een indicator die aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer kunt rijden voordat het opnieuw starten van de motor automatisch wordt geblokkeerd. Als gelijktijdig een storing wordt gesignaleerd en het AdBlue ® -niveau laag is, wordt de laagste actieradius weergegeven.
255 Onderhoud Actieradius tussen 600 en 2400 km Actieradius tussen 0 en 600 km Storing in verband met een te laag AdBlue ® -niveau Zodra het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje UREA branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd binnen 1500 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid additief.
Als een storing in het SCR-systeem wordt gesignaleerd Er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als meer dan 1100 km is gereden nadat de storing in het SCR-systeem is gesignaleerd. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
257 Onderhoud Starten geblokkeerd Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan de verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose motor branden en knippert het verklikkerlampje UREA in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Storing emissieregeling: Starten geblokkeerd". U hebt de limiet van de geautoriseerde rijfase overschreden: het startblokkerringssysteem voorkomt dat de motor opnieuw wordt gestart.
Bijvullen van het additief AdBlue® Het AdBlue ® -reservoir moet bij elke periodieke onderhoudscontrole worden gevuld door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vanwege de inhoud van het reservoir kan het echter noodzakelijk zijn om het reservoir tussentijds bij te vullen, zeker als u hier door een waarschuwing (verklikkerlampjes en melding) op wordt geattendeerd. Dit kunt u laten uitvoeren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
259 Onderhoud Voorschriften voor opslag Procedure voor bijvullen AdBlue® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11°C en verliest zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf 25°C. Het is raadzaam de flacons koel en buiten direct zonlicht te bewaren. Onder deze omstandigheden is het additief ten minste één jaar houdbaar. Additief dat bevroren is geweest, kan weer worden gebruikt nadat het bij kamertemperatuur volledig is ontdooid.
F Maak de zwarte plastic dop los met behulp van de borglip. F Steek uw vingers in de opening en draai de blauwe dop een zesde omwenteling linksom. F Trek de dop om hem te verwijderen voorzichtig omhoog, zonder hem los te laten. F Pak een flacon AdBlue ®. Controleer de houdbaarheidsdatum en lees vervolgens aandachtig de gebruiksaanwijzing op het etiket voordat u de inhoud van de flacon in het AdBlue ® -reservoir van uw auto giet.
261 Onderhoud Belangrijk: als het AdBlue® reservoir van uw auto helemaal leeg is - dit wordt aangegeven door de waarschuwingsmeldingen en u kunt in dat geval de motor niet meer opnieuw starten -, moet u het reservoir vullen met minimaal 3,8 liter additief. Daarvoor hebt u twee flacons van 1,89 liter nodig. F Veeg nadat u de flacon leeg hebt gegoten met behulp van een vochtige doek eventuele vloeistofsporen van de rand van de vulopening van het reservoir.
010 Technische gegevens
Motoren en versnellingsbakken benzine-uitvoeringen Benzinemotoren THP 150 THP 160 THP 165 S&S THP 210 S&S BVA6 (automaat 6 versnellingen) BVA6 (automaat 6 versnellingen) EAT6 (automaat 6 versnellingen) BVM6 (handgeschakeld 6 versnellingen) Type Variant Uitvoering 5FEA 5FMA - Y - A/D 5GZT/S - T/1S - T/2S 5GMM/S Cilinderinhoud (cm3) 1598 1598 1598 1598 77 x 85,8 77 x 85,8 77 x 85,8 77 x 85,8 110 120 121 155 6050 6000 6000 6000 Max.
265 Technische gegevens Gewichten en aanhangergewichten (in kg) benzine-uitvoeringen Benzinemotoren Versnellingsbakken Type Variant Uitvoering THP 150 THP 160 THP 165 S&S THP 210 S&S BVA6 (automaat 6 versnellingen) BVA6 (automaat 6 versnellingen) EAT6 (automaat 6 versnellingen) BVM6 (handgeschakeld 6 versnellingen) 5FEA 5FMA - Y - A/D 5GZT/S - T/1S - T/2S 5GMM/S 1495 1495 1429 1430 - Ledig gewicht - Gewicht rijklaar* 1570 1570 1504 1505 - Maximum technisch toegestane massa totaal
Gewichten en aanhangergewichten (in kg) benzine-uitvoeringen - N1-uitvoeringen. Benzinemotoren Versnellingsbakken Type Variant Uitvoering THP 165 S&S THP 210 S&S EAT6 (automaat 6 versnellingen) BVM6 (handgeschakeld 6 versnellingen) 5GZT/S - T/1S - T/2S 5GMM/S - Ledig gewicht 1539 1539 - Gewicht rijklaar* 1614 1614 - Maximum technisch toegestane massa totaal 2225 2160 - Maximum toegestaan treingewicht helling max. 12% 3225 2910 - Aanhanger geremd (binnen max.
267 Technische gegevens Motoren en versnellingsbakken dieseluitvoeringen Dieselmotor Versnellingsbakken Type Variant Uitvoering BlueHDi 115 S&S BlueHDi 120 S&S BVM6 (handgeschakeld 6 versnellingen) EAT6 (automaat 6 versnellingen) BVM6 (handgeschakeld 6 versnellingen) EAT6 (automaat 6 versnellingen) BHXM/S - M1/S - M2/S BHXT/S -T/1S -T/2S BHZM/S - M/1S - M/2S BHZT/S -T/1S -T/2S Cilinderinhoud (cm3) 1560 1560 75 x 88,3 75 x 88,3 85 88 Toerental bij max. vermogen (t/min) 3750 3750 Max.
Motoren en versnellingsbakken dieseluitvoeringen Dieselmotor BlueHDi 135 S&S BlueHDi 150 S&S BlueHDi 180 S&S Versnellingsbakken BVM6 (handgeschakeld 6 versnellingen) BVM6 (handgeschakeld 6 versnellingen) EAT6 (automaat 6 versnellingen) Type Variant Uitvoering AHV AHSM/S - M/1S - M/2S AHX AHRM/S - M/1S - M/2S AHWT/S -T/1S -T/2S 1997 1997 1997 85 x 88 85 x 88 85 x 88 100 110 132 4000 4000 3750 320 370 400 Toerental bij max.
269 Technische gegevens Gewichten en aanhangergewichten (in kg) dieseluitvoeringen Dieselmotoren Versnellingsbakken Type Variant Uitvoering - Ledig gewicht BlueHDi 115 S&S BlueHDi 120 S&S BVM6 (handgeschakeld 6 versnellingen) EAT6 (automaat 6 versnellingen) BVM6 (handgeschakeld 6 versnellingen) EAT6 (automaat 6 versnellingen) BHXM/S - M/1S - M/2S BHXT/S -T/1S -T/2S BHZM/S - M/1S - M/2S BHZT/S -T/1S -T/2S 1428 1434 1428 1434 - Gewicht rijklaar* 1503 1509 1503 1509 - Maximaal technisch
Gewichten en aanhangergewichten (in kg) Diesel Dieselmotoren Versnellingsbakken Type Variant Uitvoering BlueHDi 135 S&S BlueHDi 150 S&S BlueHDi 180 S&S BVM6 (handgeschakeld 6 versnellingen) BVM6 (handgeschakeld 6 versnellingen) EAT6 (automaat 6 versnellingen) AHV AHSM/S - M/1S - M/2S AHX AHRM/S - M/1S - M/2S AHWT/S -T/1S -T/2S 1540 - Ledig gewicht 1537 1537 - Gewicht rijklaar* 1612 1612 1615 - Maximaal technisch toegestane massa totaal 2130 2130 2125 - Maximaal toegestaan treingewic
271 Technische gegevens Gewichten en aanhangergewichten (in kg) dieseluitvoeringen - N1-uitvoeringen Dieselmotoren Versnellingsbakken Type Variant Uitvoering BlueHDi 115 S&S BlueHDi 120 S&S BVM6 (handgeschakeld 6 versnellingen) EAT6 (automaat 6 versnellingen) BVM6 (handgeschakeld 6 versnellingen) EAT6 (automaat 6 versnellingen) BHXM/S -M/1S -M/2S BHXT/S - T/1S -T/2S BHZM/S - M/1S - M/2S BHZT/S - T/1S -T/2S - Ledig gewicht 1528 1605 1528 1605 - Gewicht rijklaar* 1603 1680 1603 1680 -
Gewichten en aanhangergewichten (in kg) dieseluitvoeringen - N1-uitvoeringen Dieselmotoren Versnellingsbakken Type Variant Uitvoering BlueHDi 135 S&S BlueHDi 150 S&S BlueHDi 180 S&S BVM6 (handgeschakeld 6 versnellingen) BVM6 (handgeschakeld 6 versnellingen) EAT6 (automaat 6 versnellingen) AHV AHSM/S -M/1S -M/2S AHX AHRM/S - M/1S - M/2S AHWT/S - T/1S - T/2S 1635 1635 1634 - Ledig gewicht - Gewicht rijklaar* 1710 1710 1709 - Maximaal technisch toegestane massa totaal 2255 2255 2255 -
273 Technische gegevens Afmetingen (in mm) Deze afmetingen zijn gemeten met een niet beladen auto.
Identificatie De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto. en bevat de volgende informatie: bandenspanning zonder en met volle belading, bandenmaat, bandenspanning van het reservewiel, kleurcode van de lak. Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden. A. Serienummer onder de motorkap. Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij de schokdempersteun. C. Constructeurssticker.
275 Technische gegevens
011 Audio en telematica
Noodoproep of Pechhulp Noodoproep met lokalisatiefunctie Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene LEDlampje en een gesproken bericht bevestigen dat de oproep naar de helpdesk van "Noodoproep met lokalisatiefunctie" is verstuurd*. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft. De oproep wordt ook geannuleerd door, op ieder willekeurig moment, de toets langer dan 8 seconden in te drukken.
279 Audio en telematica Pechhulp met lokalisatiefunctie Werking van het systeem Bij het aanzetten van het contact gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem. Het knipperen en vervolgens doven van het oranje lampje duidt op een storing in het systeem. Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd*.
281 Audio en telematica Autoradio / Bluetooth® Inhoud Basisfuncties 282 Stuurkolomschakelaars 283 Menu's 284 Audio 285 Telefoneren 292 Audio-instellingen 300 Menustructuur/menustructuren display(s) 301 Veelgestelde vragen 303 Het systeem is zodanig gecodeerd dat het alleen in uw auto werkt. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.
Basisfuncties Bevestigen of weergave van het snelmenu. Stapsgewijs zoeken naar een radiozender met een lagere/hogere frequentie. Selecteren van de vorige/volgende MP3-afspeellijst. Selecteren van de vorige/volgende map/ muziekstijl/artiest/playlist van het USBapparaat. Navigeren in een lijst. Aan/uit. Volumeregeling. Instellen van de audio-opties: klankkleur, hoge tonen, bassen, loudness, geluidsverdeling, balans links/rechts, voor/achter, snelheidsafhankelijke volumeregeling.
283 Audio en telematica Stuurkolomschakelaars Media: veranderen van multimediabron. Telefoon: gesprek aannemen. Tijdens telefoongesprek: toegang tot het menu Telefoon (gesprek beëindigen, privacy-modus, handsfree-modus). Telefoon, ingedrukt houden: inkomend gesprek weigeren, gesprek beëindigen; als de telefoon niet wordt gebruikt: toegang tot het menu Telefoon. Radio, draaien: automatisch zoeken naar vorige/volgende zender. Media, draaien: vorige/volgende track. Drukken: bevestigen van een selectie.
Menu's Display C "Multimedia": Parameters media, Radio-instellingen. "Telefoon": Bellen, Beheer adresboek, Beheer telefoon, Ophangen "Bluetooth-verbinding": Verbindingen beheren, Extern apparaat zoeken. "Persoonlijke instellingen Configuratie": Parameters van auto definiëren, Taalkeuze, Configuratie display, Keuze van eenheden, Datum en tijd instellen. Raadpleeg voor een compleet overzicht van de beschikbare menu's de rubriek "Menustructuur display".
285 Audio en telematica Audio Selecteren van een zender De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. Druk een paar keer achter elkaar op SOURCE of SRC om de radiofunctie te selecteren. Druk op BAND om het golfbereik te selecteren. Druk op LIST voor een overzicht van de opgeslagen zenders in alfabetische volgorde.
RDS Verkeersinformatie beluisteren TA Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDSzenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen. Druk als de radiogegevens op het scherm worden weergegeven op OK om naar het contextmenu te gaan. Selecteer "RDS" en bevestig uw keuze.
287 Audio en telematica Tekstberichten weergeven Tekstberichten worden door een radiozender tijdens het luisteren naar de muziek meegestuurd. Display C Druk als de radiogegevens op het scherm worden weergegeven op OK om naar het contextmenu te gaan. Selecteer "RadioText (TXT)" en bevestig uw keuze met OK. Audio-CD Een CD afspelen Gebruik alleen ronde CD's met een diameter van 12 cm.
CD, USB Informatie en tips De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3" of "wma" met een vaste of variabele compressie van 32 Kbps tot 320 Kbps. Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en gebruik geen speciale tekens (bijv.: ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen. Playlists moeten van het type .m3u of .pls zijn. Het maximum aantal bestanden bedraagt 5.000 verdeeld over 500 afspeellijsten op maximaal 8 verschillende niveaus.
289 Audio en telematica CD, USB Een playlist afspelen Plaats een MP3-CD in de speler of sluit een USB-apparaat rechtstreeks of met een kabeltje aan op de USBaansluiting. Het systeem leest alle afspeellijsten en slaat ze op in het tijdelijke geheugen; dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren. Elke keer als het contact wordt aangezet en als er een nieuwe verbinding via de USBstick wordt gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt.
USB-stick - Afspeellijsten indelen USB-spelers Druk even op LIST of op MENU, selecteer "Multimedia", dan "Parameters media" en ten slotte "Indeling afspeellijst kiezen" om de indelingen weer te geven. Als de speler bij het aansluiten op de USBaansluiting niet wordt herkend, sluit deze dan aan op de Jack-aansluiting. Druk na het kiezen van de indeling ("Per map"/"Per artiest"/"Per genre"/"Per playlist") op OK. Druk vervolgens nogmaals op OK om de wijzigingen op te slaan.
291 Audio en telematica AUX-aansluiting Streaming - Audio via Bluetooth Druk een paar keer op SOURCE of SRC en selecteer "AUX". Stel eerst het geluidsvolume op het externe apparaat in. De Jack AUX-aansluiting is bedoeld om een extern (Non Mass Storage) apparaat of een Apple ® -speler aan te sluiten als die niet via de USB-poort herkend wordt. Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de USBaansluiting en de Jack-aansluiting.
Telefoneren Afspeelmethode Er zijn verschillende afspeelmethodes: Normaal: de tracks worden in de normale volgorde volgens de afspeellijst afgespeeld. Shuffle: de tracks van een album of een map worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. Shuffle uitgebreid: alle tracks van alle mediaspelers worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. Herhaling: alleen de tracks van dit album of deze map worden afgespeeld. Een telefoon koppelen Eerste koppeling Selecteer "Multimedia" en bevestig uw keuze.
293 Audio en telematica Streaming - Audio via Bluetooth Selecteer " Bluetooth-verbinding " en bevestig uw keuze. Selecteer " Extern apparaat zoeken ". Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal 4 cijfers in en bevestig uw invoer met OK. Op het scherm van de telefoon wordt een bericht weergegeven: voer dezelfde code in en bevestig uw invoer. Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen.
Verbindingen beheren De verbinding met de telefoon is automatisch ook geschikt voor Bleutooth en Streaming audio. De mogelijkheid van het systeem om één profiel te koppelen hangt af van de telefoon. Het is mogelijk dat standaard beide profielen worden gekoppeld. Geeft aan dat een apparaat is verbonden. Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor Streaming audio is. Druk op MENU. Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor een handsfree telefoon is.
295 Audio en telematica Bellen - nummer kiezen Naar het menu "TELEFOON": Houd SOURCE of SRC even ingedrukt. Of druk op OK om naar het contextmenu te gaan. Selecteer "Bellen" en bevestig uw keuze. Of druk op MENU, selecteer en bevestig "Telefoon", selecteer dan "Bellen" en bevestig uw keuze. Selecteer "Nummer kiezen" en bevestig uw keuze om een nummer op te kunnen geven. Selecteer de cijfers één voor één met behulp van de toetsen 7 en 8 en bevestig uw invoer.
Bellen - laatst gekozen nummers* Om het menu "TELEFOON" weer te geven: Houd SRC/TEL lang ingedrukt. Of druk op de rolknop om het snelmenu weer te geven. Selecteer "Bellen" en bevestig uw keuze. Of druk op MENU, selecteer "Telefoon" en bevestig uw keuze. Selecteer "Bellen" en bevestig uw keuze. Selecteer "Gesprekkenlijst" en bevestig uw keuze. * Afhankelijk van de specificaties van de telefoon. Bellen - Vanuit het adresboek Selecteer het gewenste nummer en bevestig dit om het bellen te starten.
297 Audio en telematica Een gesprek aannemen Selecteer een adres en bevestig uw keuze. Thuis Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het display van het instrumentenpaneel. Gesprekken beheren Druk tijdens het gesprek op OK om naar het contextmenu te gaan. Werk GSM (afhankelijk van de beschikbare gegevens in het geheugen van de telefoon). Selecteer het nummer en bevestig uw keuze. Standaard is het systeem ingesteld op "JA" om het gesprek aan te nemen.
Privé-gesprek (de gesprekspartner kan niet meeluisteren) In het contextmenu: vink "Micro OFF" aan om de microfoon uit te schakelen. vink "Micro OFF" uit om de microfoon weer in te schakelen. Doorschakelfunctie (om de auto te kunnen verlaten zonder het gesprek te onderbreken) In het contextmenu: vink "Doorschakelfunctie" aan om het gesprek via de telefoon voort te zetten. vink "Doorschakelfunctie" uit om het gesprek via de auto voort te zetten.
299 Audio en telematica Contactenlijst Het systeem heeft, afhankelijk van de compatibiliteit van de telefoon en gedurende de Bluetooth-verbinding, toegang tot de contactenlijst van de telefoon. Vanaf bepaalde typen gekoppelde Bluetooth-telefoons kunt u contacten vanuit de telefoon opslaan in het geheugen van de autoradio. De op deze manier geïmporteerde contacten worden opgeslagen in een contactenlijst die, ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij toegankelijk is.
Audio-instellingen Display C Druk op ¯ om het menu met de audio-instellingen op te vragen. De volgende instellingen zijn mogelijk: Klankkleur, Bass, Hoge tonen, Loudness, Verdeling: Persoonlijk of Bestuurder, Balans, Fader (balans voor/achter), Autom. volumeregeling Selecteer en bevestig "Overige instellingen…" voor nog meer instellingen.
301 Audio en telematica Menustructuur/menustructuren display(s) Display C Basisfunctie Keuze A 1 3 Keuze A1 2 3 3 Keuze A11 3 Keuze B... 1 3 Per map Beheer index 1 Per artiest 2 Per genre 2 Per playlist 2 Radio-instellingen MEDIA 1 Parameters media Afspeelmodus kiezen 3 3 3 3 2 Normaal Een bestand verwijderen Alle bestanden verwijderen Beheer telefoon 1 2 1 2 Een bestand raadplegen Telefoon Telefoonstatus Gespr.
Persoonlijke instelling configuratie* Parameters van de auto 1 definiëren Taalkeuze 1 1 2 2 2 2 * De parameters zijn afhankelijk van het uitrustingsniveau van uw auto.
303 Audio en telematica Veelgestelde vragen In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen. ANTWOORD OPLOSSING Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...). VRAAG Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt. Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is. De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
305 Audio en telematica VRAAG De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler. ANTWOORD De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend. OPLOSSING - De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit. Het lukt niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Op het display wordt de melding "Storing USB-randapparatuur" of "Randapparatuur niet herkend" weergegeven. De USB-stick wordt niet herkend. De stick is misschien defect. Formateer de stick opnieuw (FAT 32). Een telefoon wordt automatisch aangesloten als een verbinding met een andere telefoon wordt verbroken. Automatisch verbinding maken heeft voorrang op handmatig verbinding maken. Verander de instellingen van de telefoon om het automatisch verbinding maken uit te schakelen.
307 Audio en telematica VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Bij het lezen tijdens "Shuffle uitgebreid" worden sommige nummers overgeslagen. De "Shuffle uitgebreid" kan maximaal 999 nummers lezen. Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld. Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.
Index
A Aanhanger............................................... 99, 231 Aanhangergewichten.............................265, 269 Aansluiting 12V..........................................82, 83 Aansteker......................................................... 83 Accessoires........................................... 101, 234 Accessoirestand............................................ 101 Accu................................................223-227, 251 Accu laden....................................................
311 Trefwoordenregister Configuratie van de auto...........................39, 45 Contact........................................................... 101 Contact aangezet........................................... 101 Controlelampjes................................... 19, 23, 24 Controlelampjes (status).................................. 21 Controles................................ 244, 245, 251, 252 F I Follow-me-home verlichting.......................... 146 Follow-me-home-verlichting..................
M Kinderzitjes............ 162, 163, 167, 168, 175, 188 Kinderzitjes (conventioneel)..................168, 169 Klembeveiliging................................................ 68 Kleurcode lak................................................. 274 Klokje.........................................................38, 42 Klokje (instellen).........................................38, 39 Koelvloeistofniveau.................................. 32, 249 Koelvloeistoftemperatuur.................................
313 Trefwoordenregister U Reinigen (adviezen)....................................... 233 Rembekrachtigingsysteem............................ 182 Remblokken................................................... 252 Remlampje....................................................... 27 Remlichten..................................................... 216 Remmen................................................... 27, 252 Remschijven.................................................. 252 Remvloeistofniveau..............
W Waarschuwingslampjes....................... 21, 24, 26 Wassen (adviezen)................................138, 233 Wiel demonteren............................................206 Wiel monteren................................................206 Wiel verwisselen....................................202, 203 Window-airbags..................................... 191, 192 X Xenonlampen................................................. 211 Z Zekeringen.....................................................
Op verschillende plaatsen in uw auto zijn stickers aangebracht. Ze bevatten veiligheidswaarschuwingen en informatie over de identificatie van uw auto. Verwijder ze niet: ze horen namelijk bij de auto. Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.
15DS5.
AANVULLING
Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCITROËN". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks contact opnemen met het merk. Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.
Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen zijn voorzien. Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend. Automobiles CITROËN houdt zich het recht voor de technische kenmerken, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn dit document bij te werken.
HYBRID4-SYSTEEM 4 8 9 9 10 12 13 15 19 22 23 24 25 27 30 Presentatie Instrumentenpaneel Verklikkerlampje READY Vermogensmeter Weergave van de energiestromen Overzicht van het brandstofverbruik Boordcomputer Starten / afzetten Keuzeschakelaar Functie "ECO OFF" Rijadviezen Eco-rijden Bijzonderheden van de stand ZEV Tractiebatterij Motorruimte 003 COMFORT 010 TECHNISCHE GEGEVENS 31 39 40 41 Voorzieningen in de bagageruimte 004 RIJDEN 32 42 VEELGESTELDE VRAGEN 45 TREFWOORDENREGISTER Elektronisch ges
Presentatie van het Hybrid4-systeem De Hybrid4-technologie combineert twee aandrijfconcepten: een HDi-dieselmotor die de voorwielen aandrijft en een elektromotor die zorgt voor de aandrijving van de achterwielen. Deze twee motoren kunnen afzonderlijk of gelijktijdig werken, afhankelijk van de geselecteerde stand van het Hybrid4-systeem en de rijomstandigheden.
5 Hybrid4-systeem Belangrijkste onderdelen van het Hybrid4-systeem De voorin geplaatste HDi-dieselmotor (1) zorgt in de meeste rijsituaties voor de aandrijving van de auto door het vermogen over te brengen op de voorwielen. Uw Hybrid4-auto is voorzien van geperfectioneerde emissieregelsystemen, waaronder het roetfilter (FAP). Tijdens de regeneratiefases van het roetfilter is de HDi-dieselmotor nodig om de temperatuur van het roetfilter zodanig te verhogen dat de roetdeeltjes verbrand kunnen worden.
De 12V-accu, die zich in de motorruimte bevindt, zorgt voor de voeding van de conventionele elektrische installatie van de auto. Deze accu zorgt ervoor dat de HDidieselmotor kan worden gestart en dat de uitrusting van de auto, zoals de verlichting, de ruitenwissers en het audiosysteem, werkt. Deze 12V-accu wordt automatisch bijgeladen door het hoogspanningsnetwerk.
7 Hybrid4-systeem Vergeleken met een conventionele handgeschakelde versnellingsbak zorgt de elektronisch gestuurde ETG6versnellingsbak (6) in de automatische stand, dankzij het elektronisch geregelde schakelprogramma, voor een aanzienlijk lager brandstofverbruik.
Instrumentenpaneel Meters en displays 1. 2. 3. 4. Vermogensmeter (%). Weergave van het actuele totale vermogen dat door het Hybrid4-systeem wordt geleverd of van de actuele hoeveelheid teruggewonnen energie. Stand van de selectiehendel en ingeschakelde versnelling van de elektronisch gestuurde versnellingsbak of schakelindicator. Aanwijzingen van de snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar. Verklikkerlampje READY: geeft aan of de auto klaar is om te rijden.
9 Hybrid4-systeem Verklikkerlampje READY Vermogensmeter Op de meter worden het actuele totale vermogen van de elektromotor en de HDi-dieselmotor weergegeven. De energiemeter bevat drie werkingszones. Zone ECO Zone POWER Deze zone geeft aan dat wordt gereden met een optimaal brandstofverbruik, ongeacht of elektrisch, met alleen de HDi-dieselmotor of met een combinatie van beide wordt gereden. Als het Hybrid4-systeem is ingeschakeld, gaat dit verklikkerlampje branden zodra de auto klaar is om te rijden.
Weergave van de energiestromen De actuele informatie met betrekking tot de geselecteerde stand van het Hybrid4-systeem (1, 2), de pijlen van de energiestromen (6 - 9) en de laadtoestand van de tractiebatterij (4) worden weergegeven op het display van het instrumentenpaneel of het touchscreen. Zie de rubriek "Boordcomputer". Weergave van de energiestromen op het instrumentenpaneel Weergave van de energiestromen op het touchscreen Standen Hybrid4-systeem Werking/energiestromen 1. 6. 7. 2.
11 Hybrid4-systeem Bij het starten en stoppen Er zijn geen energiestromen; de dynamo/startmotor (Stop & Start-systeem) stopt en start de HDi-dieselmotor automatisch, ongeacht de gekozen stand. Terugwinnen van energie Tijdens deze fase (snelheid minderen, remmen, loslaten van het gaspedaal, in alle standen) wordt de tractiebatterij opgeladen door de elektromotor/generator die wordt aangedreven door de achterwielen.
Overzicht van het brandstofverbruik (uitsluitend bij uitvoeringen met het touchscreen) Brandstofverbruik Dit diagram geeft een overzicht van het gemiddelde brandstofverbruik. Het diagram kan worden weergegeven via het menu " Rijden " van het touchscreen. Het betreft het verbruik over de laatste 30 minuten, per periode van 5 minuten. "60% Hybrid Use " betekent dat 60% van de tijd met assistentie van het Hybrid4-systeem en 40% met alleen de HDi-dieselmotor is gereden.
13 Hybrid4-systeem Boordcomputer De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...). Display van het instrumentenpaneel Weergave van de informatie ) Druk op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om achtereenvolgens de verschillende functies weer te geven. - Actuele informatie: ● actieradius, ● actueel brandstofverbruik. - Traject "1": ● gemiddelde snelheid, ● gemiddeld brandstofverbruik, voor het eerste traject.
Touchscreen Weergave van de informatie ) Selecteer het menu " Rijden ". De informatie van de boordcomputer wordt weergegeven op de hoofdpagina van het menu. ) Druk op een van de toetsen om het gewenste tabblad te bekijken. 1. 2. 3. 4. 5. 6. "Actueel". "Traject 1". "Traject 2". "Hybride". "Staafdiagram". "00.0 / Reset". Actuele informatie: actieradius, huidig brandstofverbruik. Traject "1": gemiddelde snelheid, gemiddeld brandstofverbruik, voor het eerste traject.
15 Hybrid4-systeem Starten / afzetten van het Hybrid4-systeem Starten van het Hybrid4-systeem Als het Hybrid4-systeem niet wordt ingeschakeld: ) En N knippert op het instrumentenpaneel, zet dan de selectiehendel in de stand A en vervolgens in de stand N. ) En de melding " Voet op het rempedaal" wordt weergegeven, trap het rempedaal dan steviger in. Inschakelen van het Hybrid4-systeem ) Zet de selectiehendel in de stand N. ) Plaats de elektronische sleutel in de lezer.
Wegrijden ) Zet de selectiehendel in de stand A (automatische bediening), M (handmatige bediening) of R (achteruitversnelling). In de automatische stand schakelt de elektronisch gestuurde versnellingsbak op de optimale momenten zodat de auto zo min mogelijk brandstof verbruikt. ) Als de automatische werking van de elektrische parkeerrem is uitgeschakeld, trek dan aan de hendel en laat deze vervolgens los om de parkeerrem handmatig vrij te zetten. ) Laat het rempedaal geleidelijk los.
17 Hybrid4-systeem Uitschakelen van het Hybrid4-systeem Controleer voordat u de auto verlaat of het verklikkerlampje READY is uitgegaan. Laat uw elektronische sleutel nooit achter in de auto. ) Zet de auto stil. ) Zet de selectiehendel in de stand N. ) Druk kort (ongeveer één seconde) op de knop " START/STOP ".
Noodprocedure voor starten / afzetten Noodprocedure voor het afzetten van de motor In noodgevallen kan de motor geforceerd worden afgezet. ) Houd de knop " START/STOP " ongeveer drie seconden ingedrukt. In dat geval wordt het stuurslot vergrendeld zodra de auto stilstaat.
19 Hybrid4-systeem Keuzeschakelaar Met de keuzeschakelaar kan de bestuurder een keuze maken uit de vier rijstanden van het Hybrid4-systeem. ) Draai de knop naar rechts of links: de geselecteerde stand wordt aangegeven door het branden van het desbetreffende verklikkerlampje. De keuzeschakelaar staat bij het inschakelen van het Hybrid4-systeem standaard in de stand AUTO, ongeacht de stand waarin de schakelaar bij het afzetten van het contact stond.
Stand ZEV (100% elektrisch) In de stand AUTO geldt voor de elektromotor het volgende: de elektromotor kan, afhankelijk van de laadtoestand van de tractiebatterij, de auto volledig elektrisch aandrijven (zero emission) als aan de desbetreffende voorwaarden wordt voldaan en het gaspedaal niet te diep wordt ingetrapt, de elektromotor assisteert de HDidieselmotor bij het wegrijden, bij het schakelen, tijdens het accelereren of wanneer de voorwielen onvoldoende grip hebben (de elektromotor zorgt zo tijdelijk voo
21 Hybrid4-systeem Stand SPORT (diesel en elektrisch) Deze stand maakt een sportievere rijstijl mogelijk doordat de auto nog betere prestaties levert. Het vermogen van de HDi-dieselmotor wordt aangevuld met de capaciteit van de elektromotor zodat de auto nog sneller accelereert. In deze stand worden de respons op het gaspedaal, de aansturing van de elektronisch gestuurde versnellingsbak en het door de elektromotor geleverde vermogen aangepast.
Functie "ECO OFF" Met de toets van het touchscreen ) Selecteer het menu "Rijden". ) Druk op de desbetreffende pagina op deze toets. Ter bevestiging van de uitschakeling gaat het verklikkerlampje van de toets branden en wordt er een melding weergegeven. Deze functie voorkomt dat de HDi-dieselmotor wordt afgezet en geeft voorrang aan het thermische comfort in de auto. De airconditioning of de verwarming blijft dan namelijk permanent werken.
23 Hybrid4-systeem Rijadviezen Houd u aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op. Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op onverwachte situaties. Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in. Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger.
Eco-rijden Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen. Aangepast aan uw Hybrid4-auto Gebruik de stand A van de selectiehendel, zodat afhankelijk van de omstandigheden de optimale versnelling wordt ingeschakeld, en de stand AUTO van de keuzeschakelaar Hybrid4. Accelereer op de normale manier tot de auto de gewenste snelheid heeft (zone POWER tussen 20 en 40%).
25 Hybrid4-systeem Bijzondere werkingsvoorwaarden van de stand ZEV De stand ZEV kan worden geactiveerd als aan de voorwaarden voor het 100% elektrisch rijden is voldaan, met name voor wat betreft de laadtoestand van de tractiebatterij (minimaal 50%). In de volgende situaties moet de HDidieselmotor zijn ingeschakeld; de stand ZEV kan dan niet worden geactiveerd of wordt automatisch gedeactiveerd. De keuzeschakelaar blijft of komt terug in de stand AUTO zodat de HDi-dieselmotor kan worden gestart.
Behoud van de prestaties van het systeem: - Als de laadtoestand van de tractiebatterij lager is dan 4 segmenten (laadtoestand van 50%). In de stand AUTO kan er bij een lagere laadtoestand elektrisch worden gereden. - Zodra de wagensnelheid hoger is dan 30 km/h, als de verbrandingsmotor sinds het inschakelen van het Hybrid4-systeem nog niet één keer is gestart. - Als het brandstofniveau het reserveniveau bereikt (branden van het verklikkerlampje minimumbrandstofniveau).
27 Hybrid4-systeem 200V-tractiebatterij Laden De tractiebatterij wordt uiterst snel opgeladen. Als de batterij is ontladen, bijvoorbeeld na het rijden in de stand ZEV of onder zware gebruiksomstandigheden, bereikt de batterij na ongeveer tien minuten weer zijn optimale laadtoestand. De Ni-MH-technologie (nikkel-metaalhydride) van de tractiebatterij is bestand tegen het herhaaldelijk en snel gedeeltelijk opladen en ontladen zoals bij een hybrideauto.
Veiligheidswaarschuwingen in verband met de hoogspanning De elektromotor werkt met een spanning van 150 tot 270 V. Raak de onderdelen van het hoogspanningscircuit (herkenbaar aan de oranje kleur) niet aan: kans op elektrocutie en brandwonden! Een aantal hoogspanningskabels zijn aan de onderzijde van de auto bevestigd; zorg ervoor dat deze niet beschadigd raken bij het rijden op slecht begaanbaar terrein.
29 Hybrid4-systeem Ventilatie van de tractiebatterij De tractiebatterij is voorzien van een luchtkoelingssysteem. Dit systeem bestaat uit een aanzuigopening (aan de zijkant van de linker achterstoel) en een ventilator (achter de bagageruimtebekleding links). Dit ventilatiesysteem werkt niet continu. Het past permanent de mate van ventilatie aan de koelbehoefte van de tractiebatterij aan.
Toegang tot de motorruimte Aanbevelingen Zet, voordat u de motorkap opent, altijd het contact af (verklikkerlampje READY uit). Ook de dynamo/startmotor van uw Hybrid4auto wordt met hoogspanning gevoed. Wanneer u de motorkap opent zonder eerst het contact af te zetten, kan het voorkomen dat de motor plotseling door de dynamo/startmotor weer wordt gestart.
31 Comfort Voorzieningen in de bagageruimte 1. 2. 3. 4. Hoedenplank Deze kan worden verwijderd zodat grotere voorwerpen vervoerd kunnen worden. Haken (voor tassen) Riemen Deze zijn bedoeld voor het bevestigen van een gevarendriehoek. Uitneembare vloerplaat in de bagageruimte Trek de vloerplaat aan de handgreep omhoog en beweeg deze langs de geleiders.
Elektronisch gestuurde versnellingsbak (ETG6) Deze elektronisch gestuurde versnellingsbak met 6 versnellingen kan op twee manieren worden bediend: automatische bediening, waarbij het open terugschakelen volledig automatisch wordt geregeld, handmatige bediening, waarbij de bestuurder zelf sequentieel kan schakelen. Bij de automatische bediening blijft het mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld om even snel in te halen.
33 Rijden Weergave op het instrumentenpaneel Starten van de auto ) Zet om te starten de selectiehendel in de stand N. ) Houd het rempedaal ingetrapt. ) Start het Hybrid4-systeem. N Neutral (neutraalstand). R Reverse (achteruitversnelling). 1, 2, 3, 4, 5, 6. Versnellingen bij handmatig schakelen. A Gaat branden als u kiest voor automatische bediening en gaat uit als u kiest voor handmatige bediening. ) Trap het rempedaal in als een melding wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
Handmatig schakelen Het schakelen naar een andere versnelling is alleen mogelijk als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. De verbrandingsmotor blijft altijd draaien. Het is niet noodzakelijk om bij het schakelen het gaspedaal los te laten. Bij het remmen of het verminderen van de snelheid schakelt de versnellingsbak automatisch terug, zodat de juiste versnelling is geselecteerd op het moment dat u het gaspedaal weer intrapt.
35 Rijden Stilzetten van de auto Kruipfunctie Dankzij deze functie verloopt het rijden op lage snelheid soepeler (inparkeren, file rijden, ...). Doe het volgende terwijl het Hybrid4-systeem is ingeschakeld, de auto stilstaat en de parkeerrem is vrijgezet: ) trap het rempedaal in, ) zet de selectiehendel in de stand A, R of M, ) laat het rempedaal geleidelijk los. De auto zet zich direct in beweging en bereikt geleidelijk een snelheid van ongeveer 10 km/h, zonder dat u het gaspedaal hoeft in te trappen.
Autowasstraat Bij sommige autowasstraten (waar de auto op een transportband doorheen wordt gevoerd) mag de parkeerrem tijdens het autowassen niet zijn aangetrokken. Schakel, indien mogelijk, de automatische werking van de parkeerrem uit via het menu voor het configureren van de uitrusting van de auto. Autowasstraten waarin de HDi-dieselmotor moet zijn afgezet. Als het Hybrid4-systeem is ingeschakeld, het verklikkerlampje READY brandt en de parkeerrem is vrijgezet: ) Zet de selectiehendel in de stand N.
37 Praktische informatie Bandenreparatieset Deze set bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren. U kunt vervolgens naar de dichtstbijzijnde garage rijden. Overzicht gereedschap Met deze set kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt. Met de compressor kunt u de bandenspanning controleren en aanpassen. 1. 2. 3. Toegang tot de set 4. 5. 12V-compressor.
Slepen - bergen van de auto met een bergingsauto Sneeuwkettingen Sleep de auto nooit met twee of vier wielen op de grond: kans op beschadiging van de aandrijving. Maar als de auto moeilijk bereikbaar is, kan de auto over een afstand van enkele tientallen meters met een snelheid van minder dan 10 km/h met de wielen op de grond worden verplaatst.
39 Technische gegevens Elektromotor en tractiebatterij Elektromotor Techniek Max. vermogen: ECE-norm (kW)* Toerental bij max. vermogen (t/min) Max. koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max.
Dieselmotor en versnellingsbak Dieselmotor Versnellingsbak Cilinderinhoud (cm3) Boring x slag (mm) Max. vermogen: ECE-norm (kW)* HDi 160 ETG6 Elektronisch gestuurd (6 versnellingen) 1997 85 x 88 120 Toerental bij max. vermogen (t/min) 3850 Max. koppel: ECE-norm (Nm) 300 Toerental bij max.
41 Technische gegevens Gewichten en aanhangergewichten (in kg) Uitvoering Versnellingsbak Type Variant Uitvoering: KF... Hybrid 4x4 Diesel ETG6 Elektronisch gestuurd (6 versnellingen) RHCM/1PS RHCM/PS - Ledig gewicht 1660 - Gewicht rijklaar* 1735 - Maximaal technisch toegestane massa totaal 2265 - Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12% 2765 - Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max.
Veelgestelde vragen 100% elektrisch rijden (zero emission) Vraag Antwoord Waarom kan ik niet altijd overschakelen naar de stand ZEV (Zero Emission Vehicle) terwijl de tractiebatterij voldoende geladen lijkt te zijn? Dit is een tijdelijke situatie.
43 Veelgestelde vragen Zuinig rijden Vraag Antwoord Hoe rijd ik het zuinigst? Het is raadzaam zoveel mogelijk gebruik te maken van de stand AUTO, waarin automatisch de wijze van aandrijving wordt geselecteerd die optimaal is voor een zo laag mogelijk brandstofverbruik.
Airconditioning/verwarming Vraag Antwoord Het lijkt erop dat de auto minder vaak elektrisch rijdt als de airconditioning of verwarming in werking is. Klopt dat? Afhankelijk van de benodigde werking van de airconditioning of verwarming kan het nodig zijn dat de HDi-dieselmotor wordt gestart tot het gewenste comfortniveau is bereikt. De normale werking van het Hybrid4-systeem wordt in dat geval simpelweg uitgesteld. Dit kan langer duren bij een zeer lage of zeer hoge buitentemperatuur.
45 Trefwoordenregister L A 12V-accu ........................................................... 5 Aanhangergewichten ...................................... 41 Afzetten van het Hybrid4-systeem .......... 15, 18 Airconditioning ..........................................22, 25 Autowasstraat ................................................. 36 B Banden ............................................................ 37 Bandreparatieset ............................................
S Selectiehendel ..........................................32, 36 Selectiehendel elektronisch gestuurde versnellingsbak ............................................. 32 Sleepoog ......................................................... 37 Slepen van de auto ......................................... 38 Sleutel niet herkend ........................................ 18 Sneeuwkettingen ............................................ 38 Starten van de auto.............................
Op verschillende plaatsen in uw auto zijn stickers aangebracht. Ze bevatten veiligheidswaarschuwingen en informatie over de identificatie van uw auto. Verwijder ze niet: ze horen namelijk bij de auto. Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.
15DS5H0071 Néerlandais