Operating Instructions and Installation Instructions

NL-4 452235.66.01 · FD 9301 www.dimplex.de
Nederlands
SI 22TU
4.3 Gebouwbeheersysteem
De warmtepompmanager kan door aanvulling van de
betreffende interfacekaart op een netwerk van een
gebouwbeheersysteem aangesloten worden. Voor de precieze
aansluiting en de parametrering van de interface moet de
aanvullende montagehandleiding van de interfacekaart in acht
genomen worden.
Voor de warmtepompmanager zijn de volgende
netwerkverbindingen mogelijk:
Modbus
EIB, KNX
Ethernet
OPGELET!
Bij een externe besturing van de warmtepomp resp. de circulatiepomp
moet in een additionele debietschakelaar worden voorzien, die het
inschakelen van de compressor bij afwezige volume debiet voorkomt.
4.4 Warmtehoeveelheidsmeter
WMZ
4.4.1 Algemene beschrijving
De warmtehoeveelheidsmeter (WMZ 25/32) dient om de
opgegeven warmtehoeveelheid te registreren. Hij is als
toebehoren verkrijgbaar. Door de voorhanden additionele
warmtewisselaar zijn voor de registratie van de
warmtehoeveelheid twee warmtehoeveelheidsmeters nodig.
Sensoren in vertrek en terugloop van de
warmtewisselaarleidingen en een elektronicamodule registreren
de gemeten waarden en brengen een signaal aan de
warmtepompmanager over, die afhankelijk van de actuele
modus van de warmtepomp (verwarmen/warm water/zwembad)
de warmtehoeveelheid in kWh optelt en in het menu
bedrijfsgegevens en historiek weergeeft.
OPMERKING
De warmtehoeveelheidsmeter voldoet aan de kwaliteitsvereisten van het
Duitse marktstimulansprogramma voor de bevordering van efficiënte
warmtepompen. Hij valt niet onder de ijkplicht en is daarom niet voor de
verwarmingskostenafrekening bruikbaar!
4.4.2 Hydraulische en elektrische
integratie van de
warmtehoeveelheidsmeter
Voor de gegevensregistratie heeft de warmtehoeveelheidsmeter
twee meetinrichtingen nodig.
De meetbuis voor de debietmeting
Deze moet in het warmtepompvertrek
(doorstromingsrichting in acht nemen) gemonteerd worden.
Een temperatuursensor (koperbuis met dompelhuls)
Deze moet in de warmtepompterugloop gemonteerd
worden.
De inbouwplaats van de beide meetbuizen moet zich zo dicht
mogelijk bij de warmtepomp in de opwekkerkring bevinden.
Afstand tot pompen, ventielen en andere inbouweenheden moet
vermeden worden, omdat opwervelingen tot vervalsingen bij de
calorimeting kunnen leiden (aanbevolen wordt een rusttraject
van 50 cm).
5 Transport
Voor transport over een effen ondergrond is een hefwagen
geschikt. Indien de warmtepomp over een ongelijke ondergrond
of over trappen wordt vervoerd, dan kan dat met draagriemen
worden gedaan. Deze kunnen direct onder de pallet geschoven
worden.
OPGELET!
De warmtepomp is niet aan de pallet bevestigd.
OPGELET!
De warmtepomp mag max. 45° worden gekanteld (in iedere richting).
Om het apparaat zonder pallet op te lichten, moeten de zijdelings
in het frame aangebrachte boorgaten worden gebruikt. De
zijdelingse afdekplaat moet daarbij worden verwijderd. Een
gewone buis kan daarbij als draaghulp dienen.
OPGELET!
Het apparaat niet aan de boorgaten in de afdekplaten oplichten!
Na het transport moet de transportbeveiliging in het toestel
verwijderd worden.
OPGELET!
Voor de inbedrijfstelling moet de transportbeveiliging verwijderd worden.
In het vertrek
In de terugloop
Behuizing warmtehoeveelheidsmeter - elektronica
L / N / PE
230 V / 50 Hz
Impuls warmtehoeveelheidsmeter
N1 / IDX
24 V AC
7UDQVSRUWEHYHLOLJLQJ
YHUZLMGHUHQ