User Manual
NL
- 12 -
2. Algemene aanwijzingen
Batterij in- en uitbouwen
•
Motor en alle stroomverbruikers uitschakelen.
•
Deze batterij mag enkel worden geïnstalle-
erd op de plaats voorzien door de fabrikant
van het voertuig. Er dient steeds voor een
voldoende verluchting te worden gezorgd.
Neem zeker de voorschriften van de fabrikant
van het voertuig in acht.
•
Kortsluitingen, b.v. door gereedschap, vermi-
jden.
•
Bij de demontage eerst de kabel van de min-
pool losnemen.
•
Vreemde voorwerpen verwijderen van de
standplaats van de batterij en de geïnstalleer-
de batterije goed vastzetten.
•
Vóór het inbouwen: polen en klemmen
schoonmaken en lichtjes invetten met pool-
vet.
•
Bij het installeren eerst de klem op de
pluspool aanbrengen en ervoor zorgen dat de
poolklemmen goed vast zitten.
•
Deze handleiding is bij te voegen bij de hand-
leiding van het voertuig.
3. Opbergen en transport
In ongevulde toestand dienen de batterijen koel
en droog te worden opgeborgen.
Gevulde batterijen moeten volledig worden gela-
den (zie punt 5) voordat ze worden opgeborgen
(b.v. tijdens de winterpauze).
Beschermkap, indien aanwezig, op de pluspool
laten zitten.
Batterijen moeten worden beschermd tegen di-
recte zonnestraling.
4. Onderhoud
Gesloten batterijen behoeven geen onderhoud
door er water bij te vullen; de batterijen dan ook
niet opnieuw openen.
Aansluitpolen en batterijoppervlak schoon
houden (vochtige doek, antistatisch), klemmen
goed aanhalen en lichtjes invetten.
De laadtoestand van de batterij door spannings-
controle bewaken en, indien nodig, bijladen (zie
punt 5).
5. Laden van de batterij
Belangrijk! Als u niet zeker bent hoe u de batterij
best moet laden, gelieve het laden van de batterij
dan door een gespecialiseerde werkplaats te
laten uitvoeren.
Voor gesloten batterijen raden wij op grond van
hun functieprincipe een geregelde laadkarakteris-
tiek (IU- of WU-karakteristiek) aan. Er dient voor-
keur te worden gegeven aan het laden door de
generator – b.v. in het boordnet van een motorri-
jwiel – alsmede aan de laadprocedure volgens ta-
bel 2 op grond van diens spanningsregeling. Voor
het laden met laadtoestellen volgens tabel 1 is
een bewaking van de laadspanning alsmede het
manueel uitschakelen bij overspanning vereist.
Neem de aanwijzingen van de fabrikant van het
laadtoestel in acht!
Belangrijk!
•
Als men de karakteristiek van de fabrikant van
een laadtoestel niet kent, moet worden veron-
dersteld dat de lading ongeregeld gebeurt;
de spanning moet dan ook worden bewaakt
door een voltmeter en er moet een manuele
uitschakeling bij 14,4 V gebeuren.
•
De nominale stroom van het laadtoestel moet
1/10 van de nominale capaciteit in ampère
bedragen.
•
Bij het laden eerst de batterij aansluiten op
het laadtoestel, dan het laadtoestel inscha-
kelen.
•
Tijdens het laden in gesloten ruimten voor
een voldoende verluchting zorgen.
SiHi_Batterie_SPK2.indb 12SiHi_Batterie_SPK2.indb 12 09.09.13 16:2409.09.13 16:24










