Operation Manual

8
Montage
Elektrische installatie
Elektrische installatie
De elektrische voeding moet voor de
installatie onderbroken worden!
De aansluitingen voor laag- en
netspanning zijn gescheiden van elkaar
aangebracht. Voor het leggen van de
draden moet aan de eisen van
veiligheidsklasse II worden voldoen,
dwz dat sensor- en netleidingen niet
samen door een kanaal mogen lopen.
Het apparaat mag pas onder spanning
worden gezet als de electrische
installatie volledig is afgerond en het
doosje gesloten is.
Netaansluiting
De netaansluiting moet op het 3 polige
klemmenblok van de zonneregelaar op
een daarvoor bestemd en gezekerd
circuit worden gelegd.
De zonneregelaar moet met geschikte
middelen van het net kunnen worden
gescheiden. Daarvoor kan men
schakelaars gebruiken met een
contactafstand van >3mm of
leidingbeveiligingsschakelaars. Men
mag een zekering van max. 10 A voor
de netaansluiting gebruiken.
De netvoedingskabel moet vast worden
aangelegd.
In het algemeen moet men kabels
gebruiken met een buiten-Ø van 6-8
mm.
Alle leidingen moeten met de
meegeleverde trekontlastingen worden
gemonteerd.
De totale stroom van alle elektrische
verbruikers mag de 2 A niet
overschreiden.
Sensoren monteren
Voor het monteren van de sensoren
moet de groene stekker eruitgetrokken
en 180° gedraaid worden.
Collectorsensor B6
Sluit de collectorsensor aan op B6 van
het sensorklemmenblok.
Multifunctionele sensor BX1 tot BX3
Op de aansluitingen BX1 tot BX3 kan
men andere sensoren aansluiten,
waarvan men de functie in de
parametrisering kan toewijzen.
Ingang H1
Op H1 kan men het potentiaalvrije
contact van een doorstroommeter voor
de opbrengstmeting van de zonne-
energie aansluiten.
Uitgang P1
Op de uitgang P1 is een PWM-Signaal
beschikbaar (5V) voor de
toerentalsturing van hoogrendement
pompen.