Operating Instructions and Installation Instructions

13
INFORMATIE VOOR DE INSTALLATEUR
Locatie uiteinden bij dakuitmonding
“Afstand” = minimale afstand die nodig is om de uitlaat te positioneren om nadelige effecten te
voorkomen ten aanzien van:
A. Een ventilatieopening van een gebruikte kamer, toilet of badkamer
B. Aanvoer van verwarmde lucht, als de aanvoer door een gebruikte kamer stroomt.
C. Een raam dat kan worden geopend en zich in de buurt van een gebruikte kamer, toilet of
badkamer bevindt.
(*) Indien de vereiste afstand niet haalbaar is, hebben de regels ten aanzien van de uitlaat-
positie voorrang.
(**) Indien de uitlaat minimaal een meter hoger wordt geplaatst dan de inlaatopening, of een
raam dat kan worden geopend.
(***) Indien de vereiste afstand niet haalbaar is, moet de uitlaat minimaal een meter boven de
hoogste gevel/het hoogste dak worden geplaatst.
Belangrijke informatie voor dakuitmondingen (C31).
Indien het toestel met een dakuitmonding (classicatie C31) wordt geïnstalleerd, is het belangrijk
om een begrenzer op de uitlaat van het rookkanaal in de haard aan te brengen. Zie de onder-
staande informatie.
Minimale verticale lengte
Dakuitmondingen mogen vanaf een minimale hoogte van 0,5 meter (E4-1) of 1,0 meter (E4-2,
E4-4, E4-5, E4-6 en E4-7) worden geïnstalleerd. Zie ook de volgende pagina’s.
Om nadelige effecten te
voorkomen
Afstand: uitlaat
A,B of C
Op hetzelfde dakniveau >6 m (*)
Op een ander dakniveau >3 m (*) (**)
Op een lager geplaatste muur >2 m (**)
Op een hoger schuin oppervlak >6 m (***)