Operation Manual

PARKEERSENSOREN
(indien aanwezig)
Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto
fig. 67 en attenderen de bestuurder via een
repeterend geluidssignaal op de aanwezigheid van
obstakels achter de auto.
ACTIVERING
De sensoren worden bij het inschakelen van de
achteruit automatisch geactiveerd. Als de afstand tot
het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt
de frequentie van het geluidssignaal toe.
AKOESTISCH
WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Als u de achteruit inschakelt en er een obstakel
achter de auto aanwezig is, klinkt er een
geluidssignaal waarvan de frequentie afhankelijk is van
de afstand van het obstakel tot de achterbumper.
De frequentie van de pieptoon:
neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner
wordt
klinkt ononderbroken als de afstand tot het
obstakel minder is dan ongeveer 30 cm en stopt
onmiddellijk als de afstand tot het obstakel groter
wordt
blijft constant als de afstand tot het obstakel
constant blijft.
Meetbereik
Meetbereik in het midden: 140 cm
Meetbereik aan de zijkanten: 60 cm
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan
reageren zij alleen op die obstakels die zich het
dichtst bij de auto bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in de parkeersensoren worden
bij het inschakelen van de achteruit aangegeven door
het branden van het lampje
op het
instrumentenpaneel en het verschijnen van een
bericht op het multifunctioneel display (indien
aanwezig), zie het hoofdstuk "Lampjes en berichten".
fig. 67
F0S0340
73
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER