Operation Manual

De frequentie van het geluidssignaal:
de frequentie van het signaal neemt toe naar
gelang de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt, wanneer de afstand ongeveer 30 cm
bedraagt klinkt het signaal continu;
neemt af als de afstand tot het obstakel groter
wordt, tot het signaal volledig stopt;
blijft constant als de afstand ongewijzigd blijft; als
deze situatie de zijsensoren betreft, zal het
geluidssignaal na ongeveer 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld aanwijzingen te voorkomen tijdens
manoeuvres langs muren.
Wanneer de sensoren meerdere obstakels signaleren,
dan wordt alleen rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.
STORINGSMELDING
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
worden eventuele storingen in de parkeersensoren
aangegeven met het lampje
op het
instrumentenpaneel, samen met een melding op de
multifunctionele display (voor bepaalde versies/
markten) (zie het hoofdstuk “Lampjes en
meldingen”).
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch
uitgeschakeld zodra de elektrische stekker van de
aanhanger in het stopcontact van de trekhaak van de
auto wordt gestoken.
De sensoren worden automatisch ingeschakeld zodra
de stekker van de aanhangerkabel verwijderd wordt.
Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd worden.Vermijd het gebruik van
droge, ruwe of harde doeken. De sensoren moeten
met schoon water worden gewassen, waaraan
eventueel autoshampoo is toegevoegd.Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden gebruikt,
zoals stoomreinigers of hogedrukreinigers, reinig
dan de sensoren zeer snel en houd de straal op
minstens 10 cm afstand. Breng geen st ickers
op de sensoren aan.
ALGEMENE WAARSCHUWINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres in bijzondere mate op
obstakels die zich boven of onder de sensoren
kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen
voorwerpen in de buurt van de auto niet
gedetecteerd worden en kunnen zo schade aan de
auto veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen de werking van
de parkeersensoren beïnvloeden:
de aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder of dikke
verf kunnen leiden tot verminderde gevoeligheid
van de sensoren en afname van de prestaties
van het systeem.
126
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER