Cop 500 LUM Ridotto NL_500 UM ITA 19/05/15 15:42 Pagina 1 NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat Chrysler Automobiles behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.
Cop 500 LUM Ridotto NL_500 UM ITA 19/05/15 15:42 Pagina 2 WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken. Voor de enthousiaste gebruiker die de inzichten, curiositeiten en gedetailleerde informatie over de eigenschappen en functies van het voertuig wil weten, biedt Fiat de gelegenheid om een speciaal gedeelte te raadplegen dat beschikbaar is in elektronisch formaat.
Geachte klant, Wij feliciteren en bedanken u dat u voor een Fiat hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken van dit voertuig te leren kennen en het op de beste manier te gebruiken. Dit boekje bevat informatie, adviezen en belangrijke waarschuwingen voor een juist gebruik van het voertuig, zodat u het beste uit de technologische eigenschappen van uw Fiat kunt halen.
AANDACHTIG LEZEN TANKEN K Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON die aan de Europese norm EN228 voldoet. Gebruik geen benzine die methanol of ethanol E85 bevat. Het gebruik van dergelijke mengsels kan leiden tot problemen met de ontsteking en het rijden, evenals tot beschadiging van fundamentele componenten van het brandstoftoevoersysteem. Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselolie die aan de Europese norm EN590 voldoet.
GEBRUIK VAN HET INSTRUCTIEBOEK BEDIENINGSAANWIJZINGEN Elke keer als er aanwijzingen over de richting van het voertuig worden gegeven (links/rechts of vooruit/achteruit), dan moeten deze begrepen worden als gezien door een inzittende op de bestuurdersstoel. Speciale uitzonderingsgevallen op deze regel zullen duidelijk in de tekst zijn aangegeven.
SYMBOLEN Sommige onderdelen van de auto zijn voorzien van gekleurde plaatjes met daarop symbolen die die voorzorgsmaatregelen aangeven die in acht genomen moeten worden wanneer het betreffende onderdeel wordt gebruikt. Een plaatje waarop deze symbolen zijn samengevat bevindt zich onder de motorkap.
KENNISMAKING MET DE AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS WAARSCHUWINGEN EN AANBEVELINGEN ALFABETISCH REGISTER 5
Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten
KENNISMAKING MET DE AUTO INSTRUMENTENPANEEL 1 DVDF0S170c A bedieningshendel richtingaanwijzer – B bedieningen audio op stuurwiel– C instrumentenpaneel – D hoogteregeling koplampen E bedieningen audio op stuurwiel – F bedieningshendel ruitenwissers/-sproeiers en achterruitwisser/-sproeier – G Dualdrivestuurbekrachtiging (CITY-functie) – H display: audiosysteem/Uconnect™ – I middelste luchtuitstroomopeningen L mistlampen/mistachterlichten – M passagiersairbag – N uitstroomopeningen aan zijkant – O dashboar
KENNISMAKING MET DE AUTO INSTRUMENTENPANEEL VERSIES MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY A snelheidsmeter B toerenteller (dieselversies hebben een maximale schaalverdeling tot 6 TPM X 1000) C display met digitale indicatoren van het brandstofniveau en de temperatuur van de motorkoelvloeisto Lampjes m h c zijn alleen aanwezig op dieselversies. t Lampje alleen aanwezig op Dualogic-versies.
VERSIES MET KLEURENDISPLAY A B C D digitale snelheidsmeter (snelheidsmeter) Digitale meter “Eco Index digitale meter brandstofnivea digitale meter temperatuur motorkoelvloeisto E toerentelle m t E Lampje alleen aanwezig op Dualogic-versies Lampje alleen aanwezig op Dualogic-versies.
KENNISMAKING MET DE AUTO LAMPJES EN MELDINGEN 31) BELANGRIJKE INFORMATIE BELANGRIJK Lampjes worden vergezeld van een specifiek bericht en/of een geluidssignaal, wanneer van toepassing. Deze berichten zijn korte waarschuwingen en mogen vanwege hun beknopte karakter niet worden beschouwd als volledig en/of een alternatie voor de informatie die is opgenomen in het Instructieboek. Het wordt daarom geadviseerd het instructieboek altijd aandachtig te lezen.
u TEMPERATUUR MOTORKOELVLOEISTOF TE HOO Als de sleutel naar de stand MAR is gedraaid, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het doven. Het lampje of symbool op het display gaat branden als de motor oververhit is en op sommige versies wordt ook een speciaal bericht op het display weergegeven. ❒ Tijdens een normale rit: breng de auto tot stilstand, zet de motor af en controleer of het koelvloeistofpeil in het reservoir niet onder het MIN-teken staat.
KENNISMAKING MET DE AUTO w ´ ONVOLDOENDE ACCUSPANNING Dit lampje gaat branden als de contactsleutel naar MAR is gedraaid, maar het moet doven zodra de motor is gestart (als de motor stationair draait, kan het iets langer duren voordat het uitgaat). Als het lampje of het symbool op het display blijft branden (en bij sommige versies een speciaal bericht op het display wordt weergegeven), neem dan direct contact op met het Fiat Servicenetwerk.
PORTIEREN / MOTORKAP / BAGAGERUIMTE NIET GOED GESLOTEN (versies met kleurendisplay) R S De symbolen worden samen met een speciaal bericht op het display weergegeven, als één of meerdere portieren, de achterklep of de motorkap (voor bepaalde versies/markten) niet goed zijn gesloten. Er klinkt ook een geluidssignaal als de portieren geopend zijn en de auto in beweging is.
KENNISMAKING MET DE AUTO x > ESC STORING EBD (kleurendisplay) Wanneer de lampjes bij draaiende motor tegelijk gaan branden, is er een storing in het EBD-systeem of is het systeem niet beschikbaar. In dit geval kunnen de achterwielen bij hard remmen plotseling blokkeren waardoor de auto begint te slippen. Bij sommige versies verschijnt een speciaal bericht op het display. Rijd zeer voorzichtig naar het dichtstbijzijnde Fiat Servicepunt om het systeem te laten controleren.
T UITSCHAKELING START&STOP-SYSTEEM (voor bepaalde versies/markten) De uitschakeling van het Start&Stop-systeem wordt aangegeven door het aangaan van het lampje of van het symbool, en bij sommige versies de weergave van een speciaal bericht, op het display. U START&STOP-SYSTEEM INGESCHAKELD (voor bepaalde versies/markten) Dit lampje gaat aan en blijft branden, en bij sommige versies wordt een speciaal bericht op het display weergegeven, om aan te geven dat het Start&Stop-systeem is ingeschakeld.
KENNISMAKING MET DE AUTO DPF-REINIGING (DEELTJESFILTER) IN UITVOERING (dieselversies met DPF Als de sleutel naar de stand MAR is gedraaid, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het doven.
c E WATER IN DIESELFILTER (multifunctioneel display) (dieselversies Als de sleutel naar de stand MAR is gedraaid, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het doven. Het lampje brandt continu tijdens het rijden om de aanwezigheid van water in het dieselfilter aan te geven. Bij sommige versies gaat, als alternatief, het lampje è branden en wordt een speciaal bericht op het display weergegeven.
KENNISMAKING MET DE AUTO è Storing parkeersensor Het lampje gaat branden en er wordt een speciaal bericht op het display weergegeven, als een storing van de parkeersensor is gedetecteerd. Storing Start&Stop-systeem (versies met multifunctioneel display De storing van het systeem wordt aangegeven doordat het lampje gaat branden. Op het instrumentenpaneel wordt een speciaal bericht weergegeven.
SERVICE (GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD) VERVALLEN Wanneer het onderhoudsinterval bijna is vervallen, wordt het symbool op het display weergegeven, gevolgd door het aantal resterende kilometers of mijlen. Dit wordt automatisch weergegeven, met de contactsleutel op MAR, 2000 km (of het equivalent in mijlen) vóór de onderhoudsbeurt of, indien aanwezig, 30 dagen vóór de onderhoudsbeurt.
KENNISMAKING MET DE AUTO * STORING HILL HOLDER (kleurendisplay) (voor bepaalde versies/markten Dit symbool wordt samen met een speciaal bericht op het display weergegeven bij een storing van het Hill Holder-systeem. Neem in dit geval zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. STORING PARKEERSENSOREN (kleurendisplay – voor bepaalde versies/markten) Het symbool wordt weergegeven op het display samen met een speciaal bericht als er een storing is in de parkeersensoren.
5 MISTLAMPE Het lampje gaat branden wanneer de mistlampen zijn ingeschakeld. F LINKER RICHTINGAANWIJZE Het lampje gaat branden wanneer de bedieningshendel van de richtingaanwijzer omlaag wordt bewogen of, tegelijkertijd met de rechter richtingaanwijzer wordt ingeschakeld, wanneer de knop van de alarmknipperlichten wordt ingedrukt.
KENNISMAKING MET DE AUTO 22 DISPLAY 10 Aanduiding auto-onderhou 11 Digitale meter temperatuur motorkoelvloeisto MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY 12 Aanduiding buitentemperatuur 13 Aanduiding mogelijk ijs op de we 14 Inschakeling Dualdrive elektrische stuurbekrachtiging KLEURENDISPLAY Op het standaardscherm fig. 5 kan de volgende informatie worden weergegeven: DVDF0S084c 4 Op het standaardscherm fig.
Druk de knoppen + of – telkens in om de opties van het instellingenmenu te doorlopen. De bedieningswijzen verschillen afhankelijk van de gekozen optie.
KENNISMAKING MET DE AUTO 24 UITSCHAKELING VOORSTE PASSAGIERSAIRBAG EN ZIJAIRBAG (voor bepaalde versies/markten) Deze functie zorgt voor in- en uitschakeling van de frontairbag aan passagierszijde.
HOOGTEREGELING KOPLAMPEN DE SLEUTELS 1) Druk, met de contactsleutel in de stand MAR en ingeschakeld dimlicht, op de knop + om de koplampen omhoog te verstellen of op de knop – om de koplampen omlaag te verstellen. BANDEN RESETTEN (ITPMS RESETTEN) (voor bepaalde versies/markten Met deze functie kan het iTPMS gereset worden (zie paragraaf “iTPMS”).
KENNISMAKING MET DE AUTO Door op knop B te drukken kunt u de metalen baard openen/sluiten. Druk kortstondig op knop Ë: ontgrendeling van portieren en achterklep, tijdgestuurde inschakeling binnenverlichting en dubbel knipperen van de richtingaanwijzers (voor bepaalde versies/markten). Druk kortstondig op knop Á: vergrendeling op afstand van de portieren en achterklep, uitschakeling binnenverlichting en eenmaal knipperen van de richtingaanwijzers (voor bepaalde versies/markten).
STUURSLOT 2) Inschakeling: draai de sleutel naar de stand STOP, verwijder de sleutel en verdraai het stuurwiel tot het vergrendelt. Uitschakeling: draai het stuur iets heen en weer terwijl u de contactsleutel naar de stand MAR draait. STOELEN 3) 4) Verstelling in de hoogte: gebruik hendel B fig. 13 om het achterste deel van het zitkussen omhoog of omlaag te verstellen voor de meest comfortabele rijstand. 2) VOORSTOELEN Verstelling in lengterichting: trek hendel A - fig.
KENNISMAKING MET DE AUTO Bestuurderszijde en passagierszijde met standgeheugen: schuif de stoel naar achteren om hem in de oorspronkelijke stand te zetten, door op de rugleuning te drukken tot de stoel blokkeert (beweging 4); gebruik hendel D-fig. 14 (beweging 5) om de rugleuning te ontgrendelen en zet de rugleuning omhoog (beweging 6) totdat hij hoorbaar vergrendelt.
HOOFDSTEUNEN ACHTER (verwijderen) STUURWIEL (voor bepaalde versies/markten) De hendel A - fig. 18 voor verstelling van het stuurwiel bevindt zich op de stuurkolom onder de richtingaanwijzerhendel. Ga als volgt te werk om de hoofdsteunen te verwijderen: ❒ Trek hendel A of B fig. 17 omhoog (beide voor eendelige achterbank), ontgrendel de rugleuning en kantel hem richting de inzittendenruimte ❒ trek de hoofdsteunen zo ver mogelijk omhoog; ❒ druk op de knoppen A en B fig.
KENNISMAKING MET DE AUTO ELEKTROCHROMATISCHE ACHTERUITKIJKSPIEGEL (voor bepaalde versies/markten) Sommige versies zijn voorzien van een elektrochromatische spiegel met automatische anti-verblindingsfunctie. Op het onderste deel van de spiegel zit een AAN/UIT knop om de elektrochromatische functie in/uit te schakelen. Wanneer de functie actief is, brandt er een led op de spiegel. Bij inschakeling van de achteruit, wordt de spiegel automatisch ingesteld op de dagstand.
HANDBEDIENDE KLIMAATREGELIN 3) 2) Druk op de draaiknop A - fig. 22 om de airconditioning in en uit te schakelen. OPMERKING Een optimale koeling/verwarming van het interieur kan mogelijk niet verzekerd zijn bij werking van het Start&Stop-systeem. Om voorrang te geven aan de werking van de klimaatregeling, moet het Start&Stop-systeem uitgeschakeld worden. LUCHTRECIRCULATIE (draaiknop B - fig.
KENNISMAKING MET DE AUTO AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING B C (voor bepaalde versies/markten) 3) 2) AUTOMATISCHE WERKING D I Druk op de knop AUTO I - fig. 23. Kies de gewenste temperatuur door op knoppen B voor temperatuurregeling te drukken. Het systeem behoudt automatisch de ingestelde temperatuur. OPMERKING De klimaatregeling kan indien nodig de Start&Stop-functie uitschakelen om een voldoende comfortabel klimaat in het interieur te garanderen. LUCHTRECIRCULATIE (knop H - fig.
BUITENVERLICHTING fig. 24 Het controlelampje 1 op het instrumentenpaneel gaat branden. ❒ Als de hendel naar het stuurwiel wordt getrokken, dan dooft het grootlicht. 7) Grootlichtsignaal 1 ❒ Trek voor het grootlichtsignaal de hendel naar het stuurwiel (instabiele stand). 2 RICHTINGAANWIJZERS Zet de hendel in de (stabiele) stand: 24 DVDF0S008c DAGRIJLICHTEN ❒ Met de sleutel in de stand MAR en de draaischakelaar in de stand O gedraaid, gaat de dagrijverlichting automatisch aan.
KENNISMAKING MET DE AUTO DE RUITEN WASSEN RUITENWISSERS - fig. 25 40) 4) De hendel kan in vijf verschillende standen worden gezet (4 snelheidsniveaus): A – ruitenwissers ui B – intermitterende stan C – continue langzame werkin D – continue snelle werkin Trek de hendel naar het stuur (onstabiele stand) om de ruitensproeier in te schakelen.
SCHUIFDAK Het schuifdak sluiten Noodbediening (voor bepaalde versies/markten) ❒ Houd de knop B - fig. 27 ingedrukt: het schuifdak beweegt naar de “spoilerstand”. Het schuifdak zal stoppen in de stand die bereikt wordt wanneer de knop wordt losgelaten. Houd de knop B ingedrukt en wacht tot het schuifdak helemaal gesloten is.
KENNISMAKING MET DE AUTO VOUWDAK 10), 11) 6) ❒ Het vouwdak wordt geopend/gesloten met de toetsen A of B - fig. 29 naast het plafondlicht. Aanbevolen wordt het vouwdak te sluiten als de auto geparkeerd is. Het gesloten vouwdak beschermt de auto op doeltreffende wijze tegen schade veroorzaakt door slecht weer en biedt tevens bescherming tegen diefstal. Openen vanuit de beginstand: volledig gesloten vouwdak ❒ Druk eenmaal op de “one-touch” toets A - fig.
❒ Als er op een van beide toetsen wordt gedrukt voordat de stopstand is bereikt, kan het vouwdak stoppen in een horizontale tussenstand. 31 DVDF0S175c Sluiten vanuit volledig geopende vouwdakstand ❒ Druk eenmaal op de “one-touch” toets B-fig. 29 om het vouwdak automatisch tot de spoilerstand te sluiten (verticaal sluiten). Als er op een van beide toetsen wordt gedrukt voordat de spoilerstand is bereikt, zal het vouwdak stoppen en wordt de beweging richting beginstand (volledig geopende stand) omgekeerd.
KENNISMAKING MET DE AUTO Initialisatieprocedure Belangrijke informatie Als de accu losgekoppeld is geweest of als de zekering is doorgebrand, moet het vouwdak opnieuw worden geïnitialiseerd. ❒ de horizontale en verticale delen van het vouwdak kunnen bediend worden bij elke snelheid van het voertuig lager dan respectievelijk 100 km/u en 80 km/h.
❒ Bewaar het vouwdak niet gedurende lange perioden in opgevouwen toestand: dit kan vouwen en kreuken in de stof veroorzaken. PORTIEREN ❒ Controleer voordat u het vouwdak in beweging zet of er genoeg ruimte is om de handeling te verrichten en of er geen obstakels of mensen in de buurt van de bewegende delen van het vouwdak zijn.
KENNISMAKING MET DE AUTO Vergrendelen/ontgrendelen van binnenuit Bedien de handgrepen op de portierpanelen fig. 34: – stand 1: portier ontgrendeld. – stand 2: portier vergrendeld. Als de auto van centrale portiervergrendeling is voorzien, worden bij het bedienen van de handgreep aan passagiers- of bestuurderszijde de sloten van alle portieren ontgrendeld/vergrendeld.
Openen achterklep bij volledig geopend vouwdak ❒ Druk eenmaal op de “one-touch” toets A - fig. 36 om het vouwdak automatisch tot de spoilerstand te sluiten. De vergrendeling van de achterklep stopt in de spoilerstand. IMPERIAAL/ SKIDRAGER 14) 7) BEVESTIGINGEN BELANGRIJK Volg nauwkeurig de montage-instructies in de kit. De montage moet worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. De vooraf aangebrachte bevestigingen bevinden zich in de gedeelten weergegeven in fig. 38.
KENNISMAKING MET DE AUTO MOTORKAP ❒ Steek de veiligheidsstang in bijbehorende zitting A-fig. 41 die in de motorkap is verwerkt. 16) Om de motorkap te openen: ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” ❒ Trek hendel A - fig. 41 in de richting van de pijl. (voor bepaalde versies/markten) 41 40 DVDF0S027c ❒ verplaats ontgrendelingshendel B in de richting van de pijl, doe de motorkap omhoog en zoek de veiligheidsstang.
ECO-FUNCTIE (voor bepaalde versies/markten ❒ Druk met de contactsleutel in de stand MAR, op de ECO B-knop – fig. 42 om de functie in te schakelen. De aanduiding ECO verschijnt op het display of er wordt, afhankelijk van de versie, een speciaal scherm weergegeven. ❒ Bij geactiveerde functie, is de auto ingesteld voor sportief rijgedrag, wat gekenmerkt wordt door een sneller reactievermogen tijdens het gasgeven en een zwaarder draaiend stuurwiel voor een bijpassende rijervaring.
KENNISMAKING MET DE AUTO ❒ twee keer drukken: mistachterlichten aan, het controlelampje 4 op het instrumentenpaneel gaat branden; ABS ❒ drie keer drukken: de mistlampen/mistachterlichten gaan uit. Dit systeem, dat deel uitmaakt van het remsysteem, voorkomt het blokkeren of slippen van een of meerdere wielen op alle soorten wegdek en ongeacht de kracht van de remwerking, zodat de auto ook tijdens paniekremmen onder controle gehouden kan worden en de remweg wordt geoptimaliseerd.
De ASR schakelt automatisch in wanneer de motor wordt gestart. Tijdens het rijden kan het ASR-systeem uitgeschakeld en daarna weer ingeschakeld worden door op knop A fig. 45 te drukken: de inschakeling van het systeem wordt aangegeven door het aangaan van de led op de knop zelf en, bij sommige versies, door het verschijnen van een bericht op het display.
KENNISMAKING MET DE AUTO Pomp, voordat de RESET-procedure wordt uitgevoerd, de banden tot de juiste bandenspanning op, vermeld in de bandenspanningstabel (zie de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”). Als de reset niet in alle bovenstaande gevallen wordt uitgevoerd, kan het waarschuwingslampje n verkeerde aanduidingen over een of meer banden geven.
Volg deze procedure om de werking van de auto te herstellen: ❒ draai de contactsleutel naar MAR ❒ zet de rechter richtingaanwijzer aan PARKEERSENSOREN (voor bepaalde versies/markten) 18) 25) ❒ zet de rechter richtingaanwijzer uit ❒ zet de linker richtingaanwijzer aan ❒ zet de linker richtingaanwijzer uit; ❒ zet de rechter richtingaanwijzer aan ❒ zet de rechter richtingaanwijzer uit ❒ zet de linker richtingaanwijzer aan ❒ zet de linker richtingaanwijzer uit; ❒ draai de contactsleutel naar STOP; ❒ draai de
KENNISMAKING MET DE AUTO Als het systeem een obstakel detecteert, wordt een boog op één of meerdere plaatsen op het display weergegeven, afhankelijk van de afstand van het obstakel tot de auto. Als midden achter de auto een obstakel wordt gedetecteerd, wordt een boog op het display weergegeven en klinkt er een pieptoon. Als de auto een obstakel nadert, wordt op het display alleen een knipperende boog weergegeven die de auto nadert en gaat de pieptoon steeds sneller tot hij continu klinkt.
BEDIENINGSWIJZE Afzetten van de motor ❒ Met handgeschakelde versnellingsbak: bij stationair draaiende motor, wordt de motor afgezet als de versnellingspook in de vrijstand staat en het koppelingspedaal niet is ingetrapt. ❒ Met Dualogic-versnellingsbak: de motor wordt afgezet als het voertuig stilstaat en het rempedaal is ingetrapt.
KENNISMAKING MET DE AUTO Benzinemotoren Gebruik uitsluitend benzine met een octaangetal van minstens 95 R.O.N. (EN228-specificatie). Open toegangsklep A en draai dop B los om toegang te krijgen tot de vulopening Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen tijdens het tanken: Dieselmotoren ❒ zet de motor af Gebruik uitsluitend diesel voor motorvoertuigen (EN590-specificatie). ❒ trek de handrem aan LPG-VERSIES ❒ rook niet 51 ❒ geef het speciale verloopstuk aan het personeel dat LPG tankt.
VERSIE MET LPG- SYSTEEM 44) 29) INLEIDING De LPG-uitvoering heeft twee brandstoftoevoersystemen: een voor benzine en een voor LPG. Het LPG-systeem is, net als dat voor benzine, een multipoint sequentieel gefaseerd systeem met speciale elektrische injectoren. Actieve veiligheid De auto heeft dezelfde actieve veiligheidsspecificaties als de andere versies.
KENNISMAKING MET DE AUTO LPG-TANK De auto heeft een tank (onder druk) A - fig. 54 voor de opslag van LPG in vloeibare staat. Deze heeft de vorm van een ring en zit in de ruimte voor het reservewiel en heeft geschikte bescherming.
❒ schakelaar A aan de rechterzijde ingedrukt (aangegeven met het symbool K) geeft werking op benzine aan, samen met de inschakeling van bijbehorende oranje led C; ❒ schakelaar A aan de linkerzijde ingedrukt (aangegeven met symbool G) geeft werking op LPG aan, samen met de inschakeling van bijbehorende groene led D.
KENNISMAKING MET DE AUTO Zorg en onderhoud Diefstalbeveiliging De geheime code invoeren Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht zodat het systeem optimaal blijft werken: Het systeem is uitgerust met een diefstalbeveiliging die gebaseerd is op de informatie-uitwisseling met de elektronische regeleenheid (Body Computer) in het voertuig.
Autoradiopaspoort Belangrijke informatie Dit document is het eigendomsbewijs van het systeem. Op het paspoort van de autoradio staan het model, het serienummer en de geheime code aangegeven. In geval van een storing, mag het systeem alleen gecontroleerd en gerepareerd worden door het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK Bewaar dit autoradiopaspoort op een veilige plek, zodat bij diefstal van het systeem de betreffende informatie aan de bevoegde instanties gegeven kan worden.
KENNISMAKING MET DE AUTO UCONNECT 3” RADIO Snelgids Bedieningselementen op het frontpaneel 57 56 DVDF0S0183c
Overzichtstabel bedieningselementen frontpaneel Toets g z II N BROWSE ENTER Algemene functies Bedieningswijze Aanzetten Knop kort indrukke Uitzetten Knop kort indrukke Volumeregeling Knop rechtsom/linksom draaie Volume inschakelen/uitschakelen (Stil/Pauze) Knop kort indrukken Selectie afsluiten/terugkeren naar vorig scherm Knop kort indrukke Door lijst scrollen of afstemmen van een Radiostation kiezen of vorige/volgende nummer kiezen Knop rechtsom/linksom draaien Bevestiging op display wee
KENNISMAKING MET DE AUTO Bedieningen op stuurwiel (voor bepaalde versies/markten) BESCHRIJVING De bedieningstoetsen voor de belangrijkste functies van het systeem bevinden zich op het stuurwiel, om het systeem makkelijker te kunnen bedienen. De inschakeling van de gekozen functie is in sommige gevallen afhankelijk van hoelang de knop wordt ingedrukt (kort indrukken of ingedrukt houden) zoals in onderstaande tabel is aangegeven.
Overzichtstabel bedieningselementen frontpaneel Toets Bediening (drukken) ❒ de microfoon tijdens een telefoongesprek uitschakelen/inschakelen z ❒ USB/iPod-bronnen uitschakelen/inschakelen Pauz ❒ Functie radio stil inschakelen/uitschakelen +/– ”» Kort indrukken: volume in individuele sprongen verhogen/verlagen Lang indrukken: volume continu verhogen/verlagen tot wordt losgelate ❒ Kort indrukken (radiomodus): volgend/vorig station selectere ❒ Lang indrukken (radiomodus): hogere/lagere frequenties doorzo
KENNISMAKING MET DE AUTO Systeem in-/ uitschakelen Het systeem wordt in-/uitgeschakeld door het indrukken van de g toets/knop. Draai de toets/knop respectievelijk rechtsom/linksom om het radiovolume te verhogen/verlagen. Radiomodus (tuner Het systeem beschikt over de volgende tuners: AM, FM. Radiomodus selecteren Druk op de RADIO-knop op het frontpaneel om de radio in te schakelen. Frequentieband selectere De verschillende tunerfuncties kunnen met de RADIO-knop op het frontpaneel worden gekozen.
Media-modus Nummer selecteren (bladeren) In dit hoofdstuk worden de manieren van interactie beschreven voor de werking van AUX en USB/iPod. Gebruik deze functie om door de nummers op het actieve apparaat te bladeren en een nummer te selecteren.
KENNISMAKING MET DE AUTO Instellingen Audiomodus Druk op toets MENU op het frontpaneel voor de weergave van het menu “Instellingen”. Druk kort op de AUDIO-knop op het frontpaneel om het menu “Audioinstellingen” te openen. OPMERKING De weergegeven menuitems kunnen variëren afhankelijk van de versie. Het menu omvat de volgende opties: Het menu omvat de volgende opties: ❒ Systeeminstellingen: Taal, Fabrieksinstellingen herstellen, Starttijd, Volumegrens, Radiogeluid aan.
UCONNECT 5” RADIO LIVE / RADIO NAV LIVE Snelgids Bedieningselementen op het frontpaneel TRIP 59 DVDF0S0184c 63
KENNISMAKING MET DE AUTO 64 Overzichtstabel bedieningselementen frontpaneel Toets Functies Bedieningswijze Aanzetten Knop kort indrukke Uitzetten Knop kort indrukke Volumeregeling Linker-/rechterknop draaie Volume inschakelen/uitschakelen (Stil/Pauze) Knop kort indrukken Systeem in-/uitschakelen Knop kort indrukken Selectie afsluiten/terug naar vorig scherm Knop kort indrukken Instellingen Knop kort indrukke Door lijst scrollen of afstemmen op radiostation Linker-/rechterknop draaie Op d
Bedieningen op het stuurwiel (voor bepaalde versies/markten) BESCHRIJVING De bedieningstoetsen voor de belangrijkste functies van het systeem bevinden zich op het stuurwiel, om het systeem makkelijker te kunnen bedienen. De inschakeling van de gekozen functie is in sommige gevallen afhankelijk van hoelang de knop wordt ingedrukt (kort indrukken of ingedrukt houden) zoals in onderstaande tabel is aangegeven.
Toets Bediening (drukken/draaien) £ ❒ Inkomend gesprek beantwoorden ❒ Tweede inkomende gesprek beantwoorden en in de wacht zette ❒ Lijst met laatste 10 gesprekken wordt op het instrumentenpaneel weergegeven ❒ Inkomend gesprek weigere £ KENNISMAKING MET DE AUTO Overzichtstabel bedieningselementen frontpaneel ❒ Huidige gesprek beëindige ❒ Weergave laatste gesprekken op het instrumentenpaneel afsluiten (alleen als door gesprekken bladeren is ingeschakeld) ❒ De microfoon tijdens een telefoongesprek uit-/
Systeem in-/ uitschakelen Het systeem wordt in-/uitgeschakeld door het indrukken van de g (ON/OFF) toets/knop. Draai de toets/knop respectievelijk rechtsom/linksom om het radiovolume te verhogen/verlagen. Radiomodus Als het gewenste radiostation is geselecteerd, wordt de volgende informatie op het display weergegeven: Bovenin: de lijst van opgeslagen (voorkeuze) radiostations wordt weergegeven; het station dat momenteel beluisterd wordt, is gemarkeerd.
KENNISMAKING MET DE AUTO Bluetooth®-bron Een Bluetooth®-audioapparaat koppelen Ga als volgt te werk om een Bluetooth®-audioapparaat te koppelen: ❒ activeer de functie Bluetooth® op het apparaat ❒ druk op de toets MEDIA op het frontpaneel ❒ druk op de toets “Bron” als de “Media”-bron actief is ❒ selecteer de Bluetooth® Mediabron; ❒ druk op de toets “Toestel toev.
Het geluid van de mobiele telefoon wordt uitgezonden via het audiosysteem van de auto: het systeem zet het geluid van de autoradio automatisch uit als de telefoonfunctie wordt gebruikt. OPMERKING Bezoek www.driveuconnect.
KENNISMAKING MET DE AUTO SMS-lezer APPS-modus Het systeem kan berichten lezen die op mobiele telefoons zijn ontvangen. Inleiding Om deze functie te gebruiken, moet de mobiele telefoon de uitwisseling van SMS via Bluetooth® ondersteunen. Als deze functie niet door de telefoon wordt ondersteund, is de betreffende toets niet geactiveerd (grijs). Bij ontvangst van een tekstbericht, toont het display een scherm waarop de opties “Luisteren”, “Bellen” of “Negeer” gekozen kunnen worden.
De lijst met ondersteunde mobiele telefoons is beschikbaar op www.driveuconnect.eu. Als verbinding is gemaakt, kunnen de verbonden services worden geopend door het Uconnect™-pictogram op de radio in te drukken. Als het activeringsproces is voltooid, wordt de gebruiker daarover geïnformeerd met een bericht. Als een persoonlijk profiel voor de services vereist is, kunnen uw accounts via de Uconnect™ LIVE-app of via uw persoonlijke gedeelte op www.driveUconnect.eu worden verbonden.
KENNISMAKING MET DE AUTO Ga voor nadere informatie naar de website www.DriveUconnect.eu. Als het navigatiesysteem op de radio is geïnstalleerd, kunnen via de Uconnect™ LIVE-services de TomTom “Live”-services gebruikt worden. Raadpleeg voor nadere informatie over de LIVE-functies het desbetreffende hoofdstuk. eco:Drive™ Met de eco:Drive™-applicatie kan uw rijgedrag in realtime worden weergegeven, om u te helpen een efficiëntere rijstijl te behalen, voor wat betreft verbruik en emissies.
BELANGRIJK Verwijder de USB-stick of verbreek de verbinding van de smartphone met de Uconnect™ LIVE-app niet voordat het systeem de gegevens heeft gedownload, want anders kunnen de gegevens verloren gaan. Wanneer er langere tijd geen eco:Drive™-gegevens naar de USBgeheugenstick worden verzonden, kan het interne geheugen van het Uconnect™ LIVE-systeem verzadigd raken. Volg de instructies in de berichten op het radiodisplay.
KENNISMAKING MET DE AUTO Navigatie (alleen voor Uconnect 5” Radio Nav LIVE) Een route programmeren BELANGRIJK In het belang van de veiligheid en om afleiding tijdens het rijden te beperken, kunt u het beste altijd uw route plannen voordat u op weg gaat. Ga als volgt te werk om een route te plannen: ❒ tik op het scherm om het Hoofdmenu te openen ❒ tik vervolgens op “Navigeer naar”; ❒ tik op “Adres”.
OPMERKING Het gebruik van een geheugenstick wordt aanbevolen, terwijl het gebruik van massaopslagapparaten, zoals mobiele telefoons of mediaspelers afgeraden wordt. Ga als volgt te werk om een USBapparaat voor te bereiden: ❒ selecteer Navigatie-updates in het menu Instellingen. U wordt gevraagd of u een USB-apparaat wilt voorbereiden voor het downloaden van updates; ❒ selecteer Ja; ❒ sluit het USB-apparaat aan.
KENNISMAKING MET DE AUTO Een kaart downloaden De kaart installeren Als er een update voor een kaart voor het systeem beschikbaar is, dan is deze opgenomen in de lijst van beschikbare updates. Na het downloaden van een kaart op het USB-apparaat, kan deze geïnstalleerd worden op het systeem. OPMERKING Als de meest recente kaart al op het systeem is geïnstalleerd, wordt de update niet voorgesteld. Selecteer de kaart die u wilt downloaden, selecteer vervolgens “Updaten en installeren”.
Spraakopdrachten ❒ Gemiste oproepen Opmerking Voor talen die niet door het systeem worden ondersteund, zijn geen spraakopdrachten beschikbaar. Druk voor gebruik van de spraakopdrachten op de toets } (“Stem” toets) op het stuurwiel en spreek de opdracht die u wilt activeren hardop uit.
deze pagina is opzettelijk leeg gelaten
VEILIGHEID BESCHERMINGSSYSTEMEN INZITTENDEN VEILIGHEIDSGORDELS EN GORDELSPANNERS 22) 12) De belangrijkste veiligheidsuitrusting van het voertuig omvat de volgende beschermingssystemen: VEILIGHEIDSGORDELS ❒ veiligheidsgordels; Gebruik van de veiligheidsgordels ❒ SBR-systeem (Seat Belt Reminder) De bestuurder moet zich aan alle plaatselijke wettelijke voorschriften houden met betrekking tot de verplichting en de manier waarop de gordel wordt gebruikt en moet er ook voor zorgen dat andere inzittenden v
VEILIGHEID De oprolautomaat kan blokkeren als het voertuig op een steile helling staat: dit is normaal. Bovendien blokkeert de oprolautomaat als de gordel snel word uitgetrokken of bij hard remmen, botsingen en bij bochten die op hoge snelheid worden genomen. De achterbank is voorzien van driepuntsveiligheidsgordels met oprolautomaat. OPMERKING Doe de achterste veiligheidsgordels om zoals getoond in figuur 60a.
De activering hiervan kan herkend worden aan de verkorting van de metalen kabel. Tijdens de werking van de gordelspanner kan er een wat rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brandgevaar. De gordelspanner behoeft geen onderhoud of smering: elke verandering van de oorspronkelijke conditie zal de werking ervan benadelen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke gebeurtenissen (bijv. overstromingen, vloedgolven enz.
VEILIGHEID Elke gordel kan slechts een enkele persoon beschermen. Vervoer nooit kinderen op de schoot van inzittenden met één veiligheidsgordel voor beiden. Plaats in het algemeen geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende, fig. 63.
Daarom zijn correcte beveiligingssystemen, naast veiligheidsgordels voor volwassenen, noodzakelijk om het gevaar van letsel in geval van een aanrijding, remmen of plotselinge manoeuvres, zo veel mogelijk te beperken. Kinderen moeten veilig en comfortabel op hun plaats blijven zitten.
VEILIGHEID Het kinder-/babyzitje wordt op zijn plaats gehouden door de veiligheidsgordels van de auto en moet het kind beschermen met de eigen gordels. 64 Groep 2 Groep 3 Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg mogen rechtstreeks de veiligheidsgordels van de auto gebruiken. Voor kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg bestaan er geschikte verhogingen om de veiligheidsgordel correct te kunnen omleggen.
GESCHIKTHEID VAN DE PASSAGIERSSTOELEN VOOR HET GEBRUIK VAN UNIVERSELE KINDERZITJES De Fiat 500 voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EG-richtlijn inzake de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto overeenkomstig de volgende tabel: Gewichtsklassen Passagier op de voorstoel Passagier op de achterbank max.
VEILIGHEID Haak voor de montage van een ISOFIX-kinderzitje de twee metalen verankeringen A fig. 68 aan de achterkant van het kussen van de achterbank, in de verbindingspunten van de rugleuning, en bevestig na verwijdering van de hoedenplank, de bovenste gordel (die bij het kinderzitje wordt geleverd) aan de speciale verankering B fig. 69 achter de achterleuning van de stoel, in het onderste gedeelte. Ter illustratie is een Isofix Universeelkinderzitje voor gewichtsgroep 1 weergegeven in fig. 70.
GESCHIKTHEID VAN DE PASSAGIERSSTOELEN VOOR GEBRUIK VAN ISOFIX KINDERZITJES (FIAT 500) In de onderstaande tabel worden, in overeenstemming met de Europese norm ECE 16, de verschillende montagemogelijkheden getoond voor Isofix kinderzitjes op stoelen die zijn uitgerust met Isofix bevestigingen.
VEILIGHEID Belangrijke aanbevelingen voor het veilig vervoeren van kinderen ❒ Monteer de kinderzitjes op de achterbank, omdat die plaats bij een ongeval de meeste bescherming biedt. ❒ Houd kinderen zo lang mogelijk in kinderzitjes die tegen de rijrichting in gemonteerd zijn, tot ze 3-4 jaar zijn. ❒ Als de zijairbag aan passagierszijde buiten werking is gesteld, controleer dan altijd of het controlelampje op het dashboard brandt om er zeker van te zijn dat de airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld.
FRONTAIRBAGS De frontairbags voor bestuurder/passagier en de knieairbag voor de bestuurder (voor bepaalde versies/markten) beschermen de inzittenden op de voorstoelen in het geval van middelzware/zware frontale botsingen, door de airbag tussen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard op te blazen. Als de airbags niet worden opgeblazen bij andere soorten botsingen (botsingen opzij, achterop, over de kop slaan enz.), wijst dit niet op een storing van het systeem.
VEILIGHEID Frontairbag aan bestuurderszijde (A-fig. 71) Frontairbag aan passagierszijde (B-fig. 72) Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar kussen dat in een speciale ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst. Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar kussen dat in een speciale ruimte in het dashboard is opgeborgen: deze airbag heeft een groter volume dan de bestuurdersairbag.
Frontairbag passagier en kinderzitjes: WAARSCHUWING 91
VEILIGHEID Knie-airbag aan bestuurderszijde (voor bepaalde versies/markten) (C-fig. 73) Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar kussen dat in een speciale ruimte onder de onderste afschermkap van de stuurkolom is geplaatst, op kniehoogte: deze airbag biedt extra bescherming bij een frontale botsing.
ZIJAIRBAGS (Zijairbags - Hoofdairbags) 25) Om de bescherming van de inzittenden in geval van een flankbotsing te vergroten, is de auto uitgerust met in de stoel gemonteerde zijairbags (voor bepaalde markten/versies) en hoofdairbags (voor bepaalde markten/versies). Zijairbags (voor bepaalde versies/markten) Hoofdairbags (voor bepaalde versies/markten) Deze bestaan uit twee onmiddellijk opblaasbare kussens die zich in de rugleuning van de voorstoelen bevinden, fig.
VEILIGHEID Belangrijke informatie Het systeem biedt de beste bescherming bij een zijdelingse botsing als de passagier correct op zijn stoel zit, zodat de hoofdairbag zo goed mogelijk opgeblazen kan worden. De frontairbags en/of zijairbags kunnen geactiveerd worden bij krachtige stoten aan de onderzijde van de carrosserie, zoals heftige botsingen tegen drempels, stoepranden of lage obstakels, grote gaten of verzakkingen in het wegdek, enz.
STARTEN EN RIJDEN DE MOTOR STARTEN Dieselversies fig. 76 ❒ zet de versnellingspook in de vrijstand; 26) 13) Benzineversies (uitgezonderd 0.9 TwinAir 105 pk) ❒ trek de handrem aan; ❒ zet de versnellingspook in de vrijstand; ❒ trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal aan te raken; ❒ draai de contactsleutel naar AVV en laat deze los zodra de motor start.
STARTEN EN RIJDEN HANDREM 27) De handremhefboom, fig, 77, bevindt zich tussen de voorstoelen. Om de handrem in te schakelen de hefboom omhoog trekken tot de auto niet meer kan bewegen. Om de handrem los te zetten, de hefboom een stukje omhoog trekken en vervolgens op ontgrendelingsknop A - fig. 77 drukken; houd de knop in gedrukt en laat de hefboom zakken.
GEBRUIK VAN DE DUALOGIC VERSNELLINGSBAK ECO-functie De ECO-functie, die de werking van de versnellingsbak optimaliseert, kan alleen worden ingeschakeld bij de automatische werking. (voor bepaalde versies/markten) 14) WERKING De versnellingsbak kan op twee manieren werken: 79 DVDF0S0192c ❒ HANDMATIG de bestuurder beslist zelf wanneer hij zal schakelen; AUTOMATISCHE BEDIENING ❒ AUTO het systeem beslist wanneer er geschakeld wordt. ❒ Houd het rempedaal ingetrapt en start de motor.
STARTEN EN RIJDEN SPORT-functie (1.4 16V versies – voor bepaalde versies/markten) SCHAKELPEDDELS AAN STUUR (voor bepaalde versies/markten) fig. 82 Bij deze versies kan de bestuurder ook de SPORT-functie gebruiken waarmee een sportieve rijstijl wordt ingesteld die op het schakelen, de motorregeleenheid en de besturing ingrijpt. Druk op knop SPORT fig. 81 op het dashboard om deze functie in te schakelen. De versnellingsbak kan sequentieel geschakeld worden met behulp van de schakelpeddels aan het stuur.
NOODGEVALLEN Wij adviseren u om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld. U kunt zich ook verbinden met de site www.fiat500.com om de dichtstbijzijnde dealer van het Fiat Servicenetwerk te zoeken. STARTEN MET HULPACCU 26) 13) Als de accu leeg is, kan de motor gestart worden met een hulpaccu met dezelfde of een iets hogere capaciteit dan de lege accu.
NOODGEVALLEN ROLLEND STARTEN 13) Probeer de motor nooit te starten door de auto te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Op die manier kan brandstof in de katalysator terechtkomen die hierdoor onherstelbaar beschadigd wordt. BELANGRIJK Onthoud dat de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrachtiging (daar waar aanwezig) niet werken zolang de motor niet is gestart; om die reden is meer kracht benodigd voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
❒ Plaats de krik dicht bij het te verwisselen wiel, bij het teken fig. 85-86 op de carrosserie. ❒ als het voertuig voorzien is van zijskirts moet de krik, om onder het voertuig geplaatst te kunnen worden, gekanteld worden, fig. 87) ❒ Controleer of de krik correct geplaatst is (zie fig. 88) 85 DVDF0S063c 86 DVDF0S064c 87 DVDF0S0163c 88 DVDF0S065c ❒ Waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt.
NOODGEVALLEN ❒ Monteer de slinger om de krik te bedienen en hef de auto op totdat het wiel enkele centimeters van de grond is. Zorg voor voldoende werkruimte bij het opkrikken om schaafwonden aan uw hand door contact met de grond te voorkomen. Ook de bewegende onderdelen van de krik (bouten en scharnieren) kunnen verwondingen veroorzaken: raak ze niet aan. Reinig uw handen zorgvuldig als u per ongeluk in contact komt met het smeervet.
SNELLE BANDENREPARATIE KIT Fix&Go 33) 18) De Fix&Go kit bestaat uit: (voor bepaalde versies/markten) ❒ spuitbus A met afdichtmiddel, voorzien van vulslang B, beide gescheiden van de compressor C; De snelle bandenreparatiekit Fix&Go fig. 89 bevindt zich onder de mat van de bagageruimte. De schroevendraaier en het sleepoog kunnen naast de Fix&Go aangetroffen worden.
NOODGEVALLEN EEN LAMP VERVANGEN 34) 19) ALGEMENE INSTRUCTIES ❒ Controleer alvorens een lamp te vervangen of de contacten zijn geoxideerd; ❒ vervang defecte lampen door exemplaren van hetzelfde type en vermogen; ❒ controleer na vervanging van een lamp altijd de hoogte van de lichtbundel van de koplampen; ❒ als een lamp niet werkt, controleer dan of de betreffende zekering is doorgebrand alvorens de lamp te vervangen.
TYPEN LAMPEN Type Vermogen Grootlicht H7 55W Dimlicht H7 55W D1S 35W W21W / LL 5W/21W PY24W / WY21W 21W PY24W 24W W5W 5W PY21W 21W Stadslichten achter / Remlicht P21 / 5W 10W Achteruitrijlicht, mistachterlicht W16W 21W Plafondverlichting C5W 5W Bagageruimteverlichting W5W 5W Kentekenplaatverlichting C5W 5W H3 55W W5W 5W Lampen Dimlicht met Xenon gasontladingslampen Stadslichten voor/dagrijverlichting Richtingaanwijzers voor Richtingaanwijzers voor (met Xenon gasontlad
NOODGEVALLEN KOPLAMPUNITS De koplampunits bevatten de lampen van stadslicht, dimlicht, grootlicht en richtingaanwijzers. Toegang tot de lampen van de richtingaanwijzers (POP-versies) Ga te werk vanuit de motorruimte en verwijder de rubberen dop A - fig. 90. Toegang tot de lampen van de richtingaanwijzers (behalve POP-versies) Toegang tot de lampen van de dagverlichting (DRL) en het grootlicht Ga te werk vanaf de nieuwe motor en verwijder de rubberen dop A fig. 90a.
DIMLICHT (POP-versies) Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ verwijder de rubberen beschermdop zoals hiervoor beschreven; ❒ druk op de klemvoorziening A - fig. 92 en verwijder de lamphouder; DIMLICHTEN (behalve POP-versies) Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ verwijder de rubber beschermdop zoals hierboven beschreven; ❒ maak de middelste stekker A fig.
NOODGEVALLEN STASLICHT / DAGRIJLICHTEN Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ verwijder de rubberen beschermdop zoals hiervoor beschreven; ❒ draai de lamphouder B - fig. 93 linksom en verwijder hem; RICHTINGAANWIJZERS Achter (behalve POP-versies) Voor (POP-versies) Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ verwijder de rubberen beschermdop zoals hiervoor beschreven; ❒ draai de lamphouder A - fig.
Zijkant BELANGRIJK Deze ingreep moet verricht worden door alle voorzorgen te treffen om beschadiging van de carrosserie te voorkomen (gebruik een voldoende dik en stevig plastic kaartje). Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ verwijder het lampenglas door eerst kracht uit te oefenen van de voorkant naar de achterkant (1 - fig. 95); ❒ verwijder nu in de tegenovergestelde richting, door kracht uit te oefenen vanaf de achterkant (2 - fig.
NOODGEVALLEN ACHTERUITRIJLICHT/ MISTACHTERLICHT ❒ sluit stekker A weer aan; Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ werk vanaf de binnenkant van de bumper aan vlak A fig. 98 en verwijder de vastgeklikte klep; 99 100 DVDF0S0124c 101 DVDF0S0125c DVDF0S0208c ❒ sluit de klep en controleer of hij goed gesloten is. DERDE REMLICHT 98 DVDF0S0207c ❒ maak de stekker A fig. 99 los; ❒ draai de lamphouder B fig.
KENTEKENVERLICHTING Ga als volgt te werk om een lamp te vervangen: ❒ oefen druk uit in het door de pijl aangegeven punt fig. 102 en verwijder het lampenglas; ❒ maak de lamp los uit de contacten aan de zijkant en vervang hem; ❒ monteer de nieuwe lamp en controleer of hij correct tussen de contacten zit vastgeklemd; ZEKERINGEN VERVANGEN 35) 19) De zekeringenkast fig. 104 bevindt zich in het onderste gedeelte naast de pedalengroep.
NOODGEVALLEN Zekering Ampèrage Beschrijving F13 5• Voeding linker dimlicht en hoogteregeling koplampen F36 15 Diagnosestekker, autoradio, klimaatregeling, EOBD F37 5 Remlichtschakelaar, knooppunt instrumentenpaneel F38 15 Centrale portiervergrendeling F43 15 Pomp ruitensproeiers/achterruitsproeier F47 20 Elektrische ruitbediening bestuurderszijde F48 20 Elektrische ruitbediening passagierszijde F49 5 Parkeersensoren, achtergrondverlichting schakelaars, elektrisch verstelbare spieg
LPG-versies De onderdelen van het LPG-systeem worden beschermd door speciale zekeringen. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om ze te laten vervangen. Op het deksel A (zie fig. 107) zijn de identificatienummers van de elektrische componenten die met de zekeringen overeenkomen aangegeven.
NOODGEVALLEN ACCU OPLADEN 36) BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de accu geldt slechts ter informatie. Geadviseerd wordt contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk om deze werkzaamheden te laten uitvoeren. BELANGRIJK Nadat de contactslot naar STOP is gedraaid en het bestuurdersportier is gesloten, minstens een minuut wachten voordat u de elektrische voeding van de accu loskoppelt en vervolgens weer aansluit.
SLEPEN VAN DE AUTO 37) Versie met Dualogic versnellingsbak Controleer of de versnellingsbak in de vrijstand staat (N) (door te controleren of de auto door te duwen verplaatst kan worden) en ga vervolgens te werk zoals bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak. Sleep de auto niet als de versnellingsbak niet in de vrijstand kan worden gezet en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
deze pagina is opzettelijk leeg gelaten
ONDERHOUD EN ZORG GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Juist onderhoud is uiterst belangrijk voor een lange levensduur van de auto onder optimale omstandigheden. Daarom heeft Fiat een reeks controles en onderhoudsbeurten opgesteld die op vaste afstandsintervallen uitgevoerd moeten worden en, voor bepaalde versies/markten, op vaste tijdsintervallen, zoals beschreven in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema.
ONDERHOUD EN ZORG GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA 21) BENZINE-/LPG-VERSIES De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 120.000 km/8 jaar, cyclisch herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor.
x 1000 km 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Werking cabriodak tijdens sluiten en openen controleren; afdichtingen en smering van geleiders canvasdoek controleren (alleen versies met cabriodak) Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen Slag pedaal controleren en afstellen koppelingspedaal (0.
ONDERHOUD EN ZORG x 1000 km 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 ❍ ❍ ❍ ❍ ❍ Motorolie en oliefilter vervangen (3) Bougies vervangen (0.9 TwinAir 65 pk motoren) (4) Bougies vervangen (0.9 TwinAir 85 pk - 1.2 8V - 1.4 16V) (4) Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen (5) Getande distributieriem vervangen (1.2 8V en 1.
DIESELVERSIES De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 120.000 km/6 jaar, cyclisch herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor.
ONDERHOUD EN ZORG x 1000 km 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Werking cabriodak tijdens sluiten en openen controleren; afdichtingen en smering van geleiders canvasdoek controleren (alleen versies met cabriodak) Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen Conditie en slijtage remblokken van schijfremblokken voor/achter visueel controleren (voor bepaalde versies/markten) en werking van remblokslijtagesens
x 1000 km 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Brandstoffilter vervangen (4) Luchtfilterelement vervangen (5) Remvloeistof verversen (6) Interieurfilter vervangen (5) ❍ ❍ ❍ ❍ ❍ (4) Als het voertuig op brandstof rijdt van een kwaliteit die niet voldoet aan de betreffende Europese specificatie, moet dit filter om de 20.000 km vervangen worden.
ONDERHOUD EN ZORG PERIODIEKE CONTROLES 39) 22) 4) Elke 1.000 km of vóór een lange reis controleren en eventueel bijvullen: ❒ niveau motorkoelvloeistof; ❒ remvloeistofniveau; ❒ vloeistofniveau ruitensproeier; ❒ conditie en spanning banden; ❒ werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, etc.); ❒ werking ruitenwissers/-sproeiers en stand/slijtage wisserbladen voor/achter; Elke 3.000 km controleren en eventueel bijvullen: motorolieniveau.
MOTORRUIMTEN 38) 22) 4) 0.9 TWINAIR 60 PK*, 65 PK A. Motorkoelvloeistof B. Motoroliedop/-vulopening C. Remvloeistof D. Accu E. Motoroliepeilstok F. Ruitensproeiervloeistof * Voor bepaalde versies/markten 112 DVDF0S074c 113 DVDF0S075c 0.9 TWINAIR 80 PK*, 85 PK - 105 PK A. Motorkoelvloeistof B. Motoroliedop/-vulopening C. Remvloeistof D. Accu E. Motoroliepeilstok F.
ONDERHOUD EN ZORG 1.2 8V 69 PK A. Motorkoelvloeistof B. Motoroliedop/-vulopening C. Remvloeistof D. Accu E. Motoroliepeilstok F. Ruitensproeiervloeistof 114 DVDF0S076c 115 DVDF0S077c 1.4 16V 100 PK* A. Motorkoelvloeistof B. Motoroliedop/-vulopening C. Remvloeistof D. Accu E. Motoroliepeilstok F.
1.3 MULTIJET 75 PK A. Motorkoelvloeistof B. Motoroliedop/-vulopening C. Remvloeistof D. Accu E. Motoroliepeilstok F. Ruitensproeiervloeistof 116 DVDF0S078c 117 DVDF0S079c 1.3 MULTIJET 95 PK A. Motorkoelvloeistof B. Motoroliedop/-vulopening C. Remvloeistof D. Accu E. Motoroliepeilstok F.
ONDERHOUD EN ZORG NIVEAUS CONTROLEREN MOTOROLIE 38) 22), 26) 4) Controleer ongeveer 5 minuten na het afzetten van de motor het oliepeil met het voertuig op een horizontale ondergrond. Controleer of het oliepeil tussen het MINen het MAX-merkteken op de oliepeilstok staat. OPMERKING Bij de versies 0.9 TwinAir 60 pk*, 65 pk, 80 pk*, 85 pk and 105 pk is de peilstok geïntegreerd in de motoroliedop.
Het bijvullen mag uitsluitend door gespecialiseerd personeel van het Fiat Servicenetwerk worden verricht. ACCU VERVANGEN BATTERIA Vervang indien nodig de accu door een andere originele accu met dezelfde specificaties. Als de accu vervangen wordt door een accu met andere specificaties, dan zijn de onderhoudsintervallen die in het “Geprogrammeerd onderhoudsschema” zijn vermeld, niet meer geldig. accu op de minklem D van de accu los.
ONDERHOUD EN ZORG WAARSCHUWINGEN ❒ Voorkom indien mogelijk bruusk remmen, hard optrekken en harde stoten tegen stoepranden, kuilen en andere obstakels. Lang rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen; ❒ controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen, oneffenheden of onregelmatige slijtage op het loopvlak.
WISSERBLAD ACHTERRUIT VERVANGEN Ga als volgt te werk: ❒ til de afdekking A - fig. 121 op en verwijder de arm door de moer B, waarmee de arm bevestigd is aan de scharnierpen, los te draaien; ❒ plaats de nieuwe arm op de juiste manier en draai de moer volledig vast; ❒ zet de afdekking omlaag. VOORRUITSPROEIERS ACHTERRUITSPROEIERS Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst of er ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit (zie “Controle van vloeistofniveaus” in dit hoofdstuk).
ONDERHOUD EN ZORG CARROSSERIE TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Lakwerk De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie van het plaatwerk. Het normale onderhoud van de lak beperkt zich tot het wassen van de auto: de frequentie is afhankelijk van het gebruik van de auto en van de omgeving. Zo is het bijvoorbeeld raadzaam de auto vaker te wassen in gebieden met sterke luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met strooizout.
TECHNISCHE GEGEVENS IDENTIFICATIEGEGEVENS TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS Dit bevindt zich links op de bodemplaat in de bagageruimte en bevat de volgende informatie (fig. 124): B Nummer typegoedkeuring. C Identificatiecode autotype. D Chassisnummer. F Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met aanhanger. IDENTIFICATIEPLAATJE CARROSSERIELAK G Max. toelaatbaar gewicht op vooras. H Max. toelaatbaar gewicht op achteras.
TECHNISCHE GEGEVENS CHASSISNUMMER MOTORCODE Dit bevindt zich rechts op de bodemplaat in de bagageruimte en bevat de volgende informatie (fig. 126): De motorcode is op het cilinderblok ingeslagen en vermeldt het model en het chassisnummer. ❒ voertuigtype; ❒ chassisnummer.
INLEIDING 0.9TwinAir 65 pk 0.9TwinAir 85 pk 0.
TECHNISCHE GEGEVENS 0.9TwinAir 60 pk (*) 0.
ALGEMENE INFORMATIE Motorcode 1.2 8V 69 pk LPG 1.2 8V 69 pk 1.
TECHNISCHE GEGEVENS 1.3 16V Multijet 75 pk 1.
AFMETINGEN De afmetingen in fig. 127 zijn uitgedrukt in millimeters en hebben betrekking op een auto die met originele banden is uitgerust. De hoogte heeft betrekking op een onbeladen auto. DVDF0S0205c 127 Versies A B C D E F G I 0.9 TwinAir 60pk* - 65pk 3571 720 2300 551 1488 1413 1414 1627 1407 1048 0.9 TwinAir 80pk* - 85pk - 105pk 3571 720 2300 551 1488 1413 1414 1627 1407 1048 1.
TECHNISCHE GEGEVENS WIELEN 30), 32), 39), 42) 15) VELGEN EN BANDEN WAARSCHUWING Als de gegevens in dit instructieboek afwijken van die van het kentekenbewijs, moet men zich uitsluitend aan de gegevens van het kentekenbewijs houden. Voor de rijveiligheid moeten de voorgeschreven afmetingen aangehouden worden. Monteer banden van hetzelfde merk en type op alle wielen. WAARSCHUWING Monteer geen binnenbanden in tubeless banden. WIELUITLIJNING Toespoor voorwiel Versies 0.
Versies Standaardbanden Sneeuwbanden 5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 82T 175/65 R14 82Q (M+S) 5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 86T 175/65 R14 82Q (M+S) 6½Jx15H2-ET35 185/55 R15 82H 185/55 R15 82Q (M+S) 6½Jx16H2-ET35 195/45 R16 84H 195/45 R16 84Q (M+S) 6Jx15H2-ET35 185/55 R15 82H 6Jx15H2-ET40 Velgen 1.3 16V Multijet 75CV 1.3 16V Multijet 95CV Velg Band 4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84P 4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84M 4.00Bx14 ET43 135x80 B14 84M 185/55 R15 82Q (M+S) 4.
TECHNISCHE GEGEVENS BANDENSPANNING 33), 39) Bij warme banden moet de bandenspanning +0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de bandenspanning opnieuw als de banden koud zijn.
WINTERBANDEN 30) De winterbanden moeten dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden. Monteer op de vier wielen dezelfde banden (zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en het remmen en voor een betere bestuurbaarheid. Denk eraan dat de draairichting van de banden niet omgedraaid mag worden. De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen drastisch wanneer de profieldiepte minder is dan 4 mm. Vervang ze in dat geval.
TECHNISCHE GEGEVENS PRESTATIES Max. snelheid in km/h na de eerste gebruiksperiode van de auto. Versies 0.9 TwinAir 60 pk* 157 (in vierde versnelling) 0.9 TwinAir 65 pk 159 (in vierde versnelling) 0.9 TwinAir 80 pk* 171 0.9 TwinAir 85 pk 173 0.9 TwinAir 105 pk 188 1.2 8V 69 pk 160 1.2 8V 69 pk LPG 160 1.4 16V 100 pk* 182 1.3 16V MultiJet 75 pk 165 1.
GEWICHTEN 13) 14) 0.9 TwinAir 60 pk* - 65 pk 0.
TECHNISCHE GEGEVENS 1.4 16V 100 CV* 1.3 16V Multijet 75 CV 1.3 16V Multijet 95 CV Gewichten (kg) Leeggewicht (met alle vloeistoffen, brandstoftank 90% gevuld en zonder opties): Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder: Maximum toelaatbare belastingen – vooras: – achteras: – totaal: 1.
INHOUDEN 21), 38) 11), 22) 4) 0.9 TwinAir 60CV* 65CV 0.9 TwinAir 80CV* 85CV 105CV 1.2 8V 69CV 1.4 16V 100CV* Tankinhoud (liter): 35 35 35 35 Inclusief een reserve van (liter): 5 5 5 5 5.2 5.3 4,85/ 5,2 4.4 Carterpan (liter): 2.8 2.8 2.5 2.75 Carterpan en filter (liter): 3.2 3.2 2.8 2.90 Versnellingsbak/differentieelhuis (liter): 1,65 1,65 1,65 1,65 – 0.7/0.59 0.7/0.59 0.7/0.59 0.55 0.55 0.55 0.
TECHNISCHE GEGEVENS LPG-versies Maximum vulinhoud (inclusief reserve): 30,5 liter LPG Deze waarde houdt reeds rekening met de limiet van 80% vulling en de reservevloeistof die nodig is voor de pomp en is de maximaal toegestane vulhoeveelheid. Bovendien kan deze maximum vulinhoud bij de diverse tankbeurten afwijken wegens verschillen tussen de toevoerdrukwaarden bij de tankstations, pompen met verschillende toevoer-/blokkeringskenmerken, of een tank die niet helemaal leeg is. 1.3 16V Multijet 75 pk 1.
VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN 38) 22) 4) Uw auto is voorzien van een motorolie die grondig ontwikkeld en getest is om aan de vereisten van het Geprogrammeerd Onderhoudsschema te voldoen. Constant gebruik van de voorgeschreven smeermiddelen garandeert de specificaties van brandstofverbruik en emissies. De kwaliteit van het smeermiddel is van essentieel belang voor de werking en de levensduur van de motor. PRODUCTSPECIFICATIES Gebruik Eigenschappen Smeermiddelen voor benzine SAE 5W-40 ACEA C3 / API SN.
TECHNISCHE GEGEVENS Gebruik Eigenschappen Originele vloeistoffen en smeermiddelen Toepassingen SAE 75W API GL4 synthetisch smeermiddel 9.55550-MZ6 of MS. 90030-M1 TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE Contractuele Technische Referentie Nr. F002.F10 Handmatige versnellingsbak en differentieel “ATF DEXRON III” olietype 9.55550-SA1 of MS.90030-H1 TUTELA CS SPEED Contractuele Technische Referentie Nr. F005.
BRANDSTOFVERBRUIK - CO2-EMISSIE De gegevens over het brandstofverbruik die vermeld zijn in de tabel zijn bepaald op basis van de typegoedkeuringstests in overeenstemming met specifieke Europese Richtlijnen. CO2-EMISSIE EN VERBRUIK VOLGENS DE HUIDIGE EUROPESE RICHTLIJN Stad liter/100 km Buitenwegen liter/100 km Gecombineerd liter/100 km CO2 -emissie (g/km) 0.9 TwinAir 60CV Start&Stop* 4,6 3,4 3,8 88 0.9 TwinAir 65CV Start&Stop 5,2 3,5 4,1 96 0.
TECHNISCHE GEGEVENS 152 RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR Al jaren zet FCA zich volledig in voor de bescherming van het milieu via de continue verbetering van de productieprocessen en de realisatie van producten die steeds "eco-compatibeler" zijn.
WAARSCHUWINGEN EN AANBEVELINGEN U wordt verzocht de volgende waarschuwingen aandachtig door te lezen. Wij adviseren om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld. U kunt ook de website www.fiat500.com bezoeken om het dichtstbijzijnde Fiat Servicepunt te zoeken. PERSOONLIJKE VEILIGHEID 1) DE SLEUTELS Druk knop B van fig.
WAARSCHUWINGEN EN AANBEVELINGEN PERSOONLIJKE VEILIGHEID (VERVOLG) 7) DAGRIJLICHTEN (DRL) • De dagrijlichten zijn een alternatief voor het dimlicht in landen waar dit tijdens het rijden overdag verplicht is, en is tevens toegestaan in landen waar dit niet verplicht is. • De dagverlichting mag het dimlicht niet vervangen tijdens het rijden in het donker en in tunnels. • Het gebruik van de dagrijlichten wordt geregeld door de wegenverkeerswetgeving van het land waar u rijdt.
PERSOONLIJKE VEILIGHEID (VERVOLG) • Let op bij het openen van de achterklep als er een imperiaal gemonteerd is. • Zorg ervoor dat de rugleuningen aan beide zijden goed zijn vergrendeld om te voorkomen dat deze bij bruusk remmen naar voren kunnen klappen en zo eventueel de inzittenden kunnen verwonden. 14) IMPERIAAL/SKIDRAGER • Neem altijd de wettelijke voorschriften inzake de maximale afmetingen nauwlettend in acht.
WAARSCHUWINGEN EN AANBEVELINGEN 156 PERSOONLIJKE VEILIGHEID (VERVOLG) • Het Hill Holder-systeem is geen parkeerrem; verlaat daarom nooit het voertuig zonder eerst de handrem te hebben aangetrokken, de motor te hebben afgezet en de eerste versnelling te hebben ingeschakeld, met het voertuig in veilige omstandigheden geparkeerd.
PERSOONLIJKE VEILIGHEID (VERVOLG) De parkeersensoren dienen als hulp voor de bestuurder, die echter nooit zijn aandacht mag laten verslappen tijdens potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze met lage snelheden verricht. 19) START&STOP-SYSTEEM • Laat de accu uitsluitend vervangen door een Fiat Servicepunt. Vervang de accu door een exemplaar van hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met identieke specificaties.
WAARSCHUWINGEN EN AANBEVELINGEN PERSOONLIJKE VEILIGHEID (VERVOLG) • Voor maximale bescherming moet de rugleuning rechtop gezet worden, moet men goed tegen de rugleuning aanzitten en moet de gordel goed aansluiten op de borst en het bekken. Draag altijd veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin! • Rijden zonder veiligheidsgordels doet bij ongeval het risico op ernstige verwondingen toenemen en kan zelfs de dood tot gevolg hebben.
PERSOONLIJKE VEILIGHEID (VERVOLG) • Mocht het toch nodig zijn om een kind in een tegen de rijrichting in gemonteerd kinderzitje voorin op de passagiersstoel te vervoeren, dan moeten de frontairbag en zijairbag aan passagierszijde worden uitgeschakeld via het hoofdmenu van het display, en de uitschakeling moet geverifieerd worden door te controleren of het waarschuwingslampje in het “ middengedeelte van het dashboard aan is gegaan.
WAARSCHUWINGEN EN AANBEVELINGEN 160 PERSOONLIJKE VEILIGHEID (VERVOLG) • Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en houd niets in de mond (pijp, pen, etc.). Dit kan ernstig letsel veroorzaken als de airbag in werking treedt. • Rijd altijd met de handen op de stuurwielrand zodat de airbag indien nodig ongehinderd opgeblazen kan worden. Rijd niet met voorover gebogen lichaam. Ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.
PERSOONLIJKE VEILIGHEID (VERVOLG) • Deze procedure moet uitgevoerd worden door gekwalificeerd personeel aangezien onjuiste handelingen kunnen leiden tot zeer sterke elektrische ontladingen. Bovendien is accuvloeistof giftig en corrosief: vermijd contact met huid en ogen. Houd open vuur en brandende sigaretten uit de buurt van de accu en veroorzaak geen vonken. • Verwijder alle metalen voorwerpen (bijv.
WAARSCHUWINGEN EN AANBEVELINGEN 162 PERSOONLIJKE VEILIGHEID (VERVOLG) Laat het systeem onmiddellijk controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden. • Storingen van het waarschuwingslampje ¬ worden, afhankelijk van de versie, aangegeven doordat het symbool ¬ op het display gaat branden of doordat het waarschuwingslampje è gaat knipperen. In dat geval kan het lampje ¬ mogelijk geen storingen in de veiligheidssystemen aangeven.
PERSOONLIJKE VEILIGHEID (VERVOLG) 32) EEN BAND VERVANGEN • Het meegeleverde noodreservewiel (voor bepaalde versies/markten) is specifiek voor uw auto: gebruik het niet op andere modellen en gebruik ook geen kleine wielen van andere modellen op uw auto. Het noodreservewiel mag alleen in noodgevallen gebruikt worden. Gebruik het nooit langer dan strikt noodzakelijk en rijd nooit harder dan 80 km/h.
WAARSCHUWINGEN EN AANBEVELINGEN 164 PERSOONLIJKE VEILIGHEID (VERVOLG) 33) FIX&GO SNELLE BANDENREPARATIEKIT • Overhandig de folder aan het personeel dat de met de snelle bandenreparatiekit behandelde band moet repareren. • Beschadigingen op de zijkanten van de band kunnen niet gerepareerd worden. Gebruik de snelle bandenreparatiekit niet als de band beschadigd is geraakt door het rijden met een lege band.
PERSOONLIJKE VEILIGHEID (VERVOLG) • Vervang een doorgebrande zekering nooit door metalen draden of ander materiaal. • Vervang een zekering nooit door een exemplaar met een hoger amperage: BRANDGEVAAR. • Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDI-FUSE, MAXIFUSE) doorbrandt, probeer dan niet eigenhandig reparaties uit te voeren maar neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
AVVERTENZE E RACCOMANDAZIONI 166 PERSOONLIJKE VEILIGHEID (VERVOLG) • Wanneer de motor warm is, voorzichtig zijn bij werkzaamheden in de motorruimte om brandwonden te voorkomen. Vergeet niet dat bij een warme motor de ventilator onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding. Sjaals, dassen of andere loszittende kleding kunnen door de bewegende onderdelen worden meegetrokken. • Het koelsysteem staat onder druk.
PERSOONLIJKE VEILIGHEID (VERVOLG) • Bewaar geen spuitbussen in het voertuig: ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet blootgesteld worden aan temperaturen boven 50°C. Wanneer de auto in de zon staat, kan de binnentemperatuur deze waarde ruim overschrijden. • Als er gaslucht wordt waargenomen, schakel dan over van LPG naar benzine en ga onmiddellijk naar een Fiat Servicepunt om het voertuig te laten controleren en eventuele systeemstoringen uit te sluiten.
WAARSCHUWINGEN EN AANBEVELINGEN VEILIGHEID VAN DE AUTO 1) SLEUTELS EN CODE CARD • De elektronische onderdelen in de sleutel kunnen beschadigen als de sleutel aan sterke schokken wordt blootgesteld. Om een correcte werking van de inwendige elektronische componenten te garanderen, mag de sleutel nooit aan direct zonlicht blootgesteld worden. • Bij verkoop van de auto, moeten alle sleutels en de CODE-card aan de nieuwe eigenaar overhandigd worden.
VEILIGHEID VAN DE AUTO (VERVOLG) • Gebruik nooit alcohol, benzine, chemische producten, reinigingsmiddelen, vlekkenverwijderaars, was, oplosmiddelen en “was- en polijstproducten”. • Spoel zeepresten onmiddellijk af om vlekken en kringen te voorkomen. Herhaal de handeling indien nodig. • Spoel onmiddellijk af en herhaal deze handeling, indien nodig.
WAARSCHUWINGEN EN AANBEVELINGEN VEILIGHEID VAN DE AUTO (VERVOLG) 13) DE MOTOR STARTEN EN AFZETTE • Wij adviseren om gedurende de beginperiode niet de maximale prestaties van de auto te eisen (bijv. snel accelereren, lange afstanden op topsnelheid, krachtig remmen etc.). • Laat de contactsleutel nooit in de stand MAR staan als de motor is afgezet, zodat de accu niet onnodig wordt ontladen.
VEILIGHEID VAN DE AUTO (VERVOLG) 17) DIESELFILTER Water in het brandstoftoevoercircuit kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en een onregelmatige werking van de motor veroorzaken. Als het lampje c of het symbool E op het kleurendisplay gaat branden, neem dan onmiddellijk contact met het Fiat Servicenetwerk om het systeem te laten aftappen. Wanneer het lampje direct na het tanken gaat branden, kan er tijdens het tanken water in de brandstoftank terecht zijn gekomen.
WAARSCHUWINGEN EN AANBEVELINGEN VEILIGHEID VAN DE AUTO (VERVOLG) 23) PARAFLUUP Het motorkoelsysteem gebruikt het beschermende antivriesmiddel PARAFLUUP. Vul koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als de koelvloeistof waarmee het koelsysteem reeds is gevuld. PARAFLUUP mag niet met andere typen vloeistoffen worden gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start de motor dan in geen geval en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
VEILIGHEID VAN DE AUTO (VERVOLG) Het gebruik van andere componenten of materialen zou kunnen leiden tot storingen en verminderde veiligheid; neem dus in geval van problemen altijd contact op met het Fiat Servicenetwerk. • Het systeem werkt bij temperaturen tussen -20 °C en 100 °C. • Volg, om beschadiging van onderdelen van het LPG-systeem tijdens het slepen of opheffen van de auto te voorkomen, de aanwijzingen beschreven in de paragraaf “Slepen van de auto” van het Instructieboek.
WAARSCHUWINGEN EN AANBEVELINGEN 174 MILIEUBESCHERMING 1) SLEUTELS - AFSTANDSBEDIENING Lege batterijen moeten overeenkomstig de wet in speciale bakken gedeponeerd worden. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij het Fiat Servicenetwerk dat voor hun verwerking zal zorgen. 2) AIRCONDITIONING Het systeem gebruikt het koelmiddel R134a dat het milieu niet verontreinigt als het per ongeluk weglekt. Gebruik onder geen enkele omstandigheid R12 vloeistof, dit is niet compatibel met de componenten van het systeem.
INHOUDSOPGAVE KENNISMAKING MET DE AUTO – Voorstoelen ............................................................... 27 Dashboard ..................................................................... 7 Hoofdsteunen............................................................... 28 Instrumentenpaneel ........................................................ 8 Stuurwiel ...................................................................... 29 – Versies met multifunctioneel display ........................
INHOUDSOPGAVE – Schuifdak ................................................................... 35 Versie met LPG-systeem............................................... 51 Vouwdak....................................................................... 36 – Inleiding...................................................................... 51 Portieren ....................................................................... 39 – Passieve veiligheid / actieve veiligheid .........................
– Geschiktheid van passagiersstoelen voor het gebruik van Isofix kinderzitjes in de Fiat 500 ................ 87 NOODGEVALLEN Aanvullende veiligheidssys-temen (SRS) - Airbags ......... 88 Rollend starten ............................................................ 100 – Frontairbags ............................................................... 89 Een wiel vervangen...................................................... 100 – Knie-airbag bestuurderszijde.......................................
INHOUDSOPGAVE ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS Geprogrammeerd Onderhoudsschema ................ 117-123 Identificatiegegevens ................................................... 133 Periodieke controles .................................................... 124 – Typeplaatje met identificatiegegevens ....................... 133 Gebruik van de auto onder zware omstandigheden ..... 124 – Identificatieplaatje carrosserielak ............................... 133 Motorruimten ..........................
WAARSCHUWINGEN EN AANBEVELINGEN Veiligheid van de inzittenden................................. 153-167 Veiligheid van de auto .......................................... 168-173 Milieubescherming ......................................................
OPMERKINGEN ............................................................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................................................ ..........................................................................................
............................................................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................................................ ......................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................................................ ......................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................................................ ......................................................................................................
FCA Italy S.p.A. - MOPAR - Technical Services - Service Engineering Largo Senatore G. Agnelli, 3 - 10040 Volvera - Torino (Italia) Druknummer 603.99.
Cop 500 LUM Ridotto NL_500 UM ITA 19/05/15 15:42 Pagina 2 WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken. Voor de enthousiaste gebruiker die de inzichten, curiositeiten en gedetailleerde informatie over de eigenschappen en functies van het voertuig wil weten, biedt Fiat de gelegenheid om een speciaal gedeelte te raadplegen dat beschikbaar is in elektronisch formaat.
Cop 500 LUM Ridotto NL_500 UM ITA 19/05/15 15:42 Pagina 1 NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat Chrysler Automobiles behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.