Operation Manual

TECHNISCHE GEGEVENS
142
Banden
Gemiddelde belading (bar)
achtervoor
Volle belading (bar)
achtervoor
Noodreservewiel
(bar)
Voor bepaalde versies/markten
BANDENSPANNING
33), 39)
Bij warme banden moet de bandenspanning +0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de
bandenspanning opnieuw als de banden koud zijn.
SNEEUWKETTINGEN
15)
Het gebruik van sneeuwkettingen moet aan de plaatselijke voorschriften in elk land voldoen. Sneeuwkettingen mogen alleen
op de banden van de voorwielen (aandrijfwielen) gemonteerd worden. Controleer de spanning van de sneeuwkettingen na
enkele tientallen meters rijden.
BELANGRIJK Er kunnen geen sneeuwkettingen op het noodreservewiel worden gemonteerd. Als er een voorband lek is,
vervang dan een achterwiel door het noodreservewiel en monteer het achterwiel op de vooras. Op die manier kunnen, met
twee normale aandrijfwielen aan de voorkant, sneeuwkettingen gemonteerd worden.
175/65 R14 82T 2,2 2,0 2,3 2,2
175/65 R14 86T 2,2 2,0 2,3 2,2
185/55 R15 82H 2,2 2,1 2,3 2,3 2,8
195/45 R16 84H 2,2 2,1 2,4 2,3