Operation Manual

133
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
PARKEREN
Ga als volgt te werk:
zet de motor uit en trek de handrem
aan;
schakel een versnelling in (de 1e als
de weg omhoog loopt, de achteruit
als de weg omlaag loopt) en zet de
voorwielen iets uitgestuurd.
Als de auto op een steile helling staat,
blokkeer de wielen dan met stenen of
wiggen. Laat de contactsleutel nooit in
stand MAR staan omdat hierdoor de
accu ontlaadt en neem bovendien de
sleutel altijd uit het contactslot als u de
auto verlaat.
HANDREM
De handrem bevindt zich tussen de voor-
stoelen.
Om de handrem in te schakelen, moet u
de hendel omhoog trekken zodat de auto
blokkeert.
Op een vlakke ondergrond hoort de auto
geblokkeerd te zijn als de handrem vier of
vijf tanden is aangetrokken. Op sterke hel-
lingen en bij een beladen auto moet de
handrem negen of tien tanden worden
aangetrokken.
BELANGRIJK Als dit niet het geval is, laat
dan de Fiat-dealer de handrem afstellen.
Bij auto’s die zijn uitgerust met een arm-
steun voor, moet eerst deze armsteun
omhoog worden geplaatst zodat de hand-
rem ongehinderd bediend kan worden.
Als de handrem is aangetrokken en de
contactsleutel in stand MAR staat, gaat
op het instrumentenpaneel het waar-
schuwingslampje
x
branden.
Handrem uitschakelen:
trek de hendel iets omhoog en druk
op de ontgrendelknop A-fig. 1;
houd de knop A ingedrukt en en laat
de hendel zakken. Het lampje
x
op
het instrumentenpaneel dooft.
Om onverwachte bewegingen van de
auto te voorkomen, moet bij het bedie-
nen van de handrem het rempedaal wor-
den ingetrapt.
fig. 1
F0Q0628m
Laat kinderen nooit alleen
achter in de auto. Neem de
sleutels altijd uit het contactslot als
u de auto verlaat en neem de sleu-
tels mee.
ATTENTIE