Operation Manual

61
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai de draaiknop A-fig. 54 in stand
ON.
Het systeem kan alleen worden inge-
schakeld in de vierde of vijfde versnel-
ling. Op afdalingen kan bij ingeschakelde
cruise-control de snelheid iets oplopen
ten opzichte van de opgeslagen snelheid.
Als het systeem wordt ingeschakeld,
gaat het lampje
Ü
op het instrumenten-
paneel branden en verschijnt er een
bericht op het display (zie het hoofdstuk
“Lampjes en berichten”).
SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
zet de draaiknop A-fig. 54 in stand
ON en trap het gaspedaal in totdat de
auto met de gewenste snelheid rijdt;
zet de draaiknop B ten minste drie
seconden op (+) en laat de knop los: de
snelheid van de auto is opgeslagen en
het gaspedaal kan worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid simpel verhoogd wor-
den door het intrappen van het gaspe-
daal: als u daarna het gaspedaal loslaat,
wordt teruggekeerd naar de opgeslagen
snelheid.
fig. 54
F0Q0648m
CRUISE-CONTROL
(snelheidsregelaar)
(indien aanwezig)
Dit is een elektronisch hulpmiddel,
waardoor de auto (bij een snelheid
boven 30 km/h) op lange, rechte en
droge trajecten en bij weinig verandering
in de rij-omstandigheden (bijv. snelwe-
gen), met een constante en vooraf inge-
stelde snelheid blijft rijden zonder het
gaspedaal te hoeven bedienen.
Het gebruik van dit systeem biedt geen
voordelen in druk verkeer. Gebruik dit
systeem niet in de stad.