Operation Manual

De door de sensoren uitgezonden
signalen kunnen beïnvloed worden
door vuil, sneeuw of ijs op de
sensoren zelf of door ultrasone
geluidssystemen (bijv. pneumatische
remmen van een vrachtwagen of
pneumatische hamers) in de buurt
van het voertuig.
De prestaties van het
parkeerhulpsysteem kunnen ook
beïnvloed worden door de positie van
de sensoren. Als bijvoorbeeld de
geometrie gewijzigd wordt (door
slijtage van de schokdempers,
wielophanging) of de banden
verwisseld worden, het voertuig te
zwaar beladen is, of speciale
afstellingen worden uitgevoerd
waarvoor het voertuig lager gezet
moet worden.
De detectie van obstakels in het hoge
gedeelte van de auto kan niet
gegarandeerd worden (vooral bij
bestelwagens en chassis/
cabineversies), aangezien het
systeem obstakels detecteert die de
auto in het lage gedeelte kunnen
raken.
De parkeersensoren werken goed als
de openslaande deuren gesloten zijn.
Als deze open staan, kunnen ze
ertoe leiden dat het systeem onjuiste
signalen zendt: sluit altijd de
achterdeuren.
Breng geen stickers op de sensoren
aan.
BELANGRIJK
97) Voor een correcte werking van
het systeem mogen de sensoren
nooit bevuild zijn met modder,
vuil, sneeuw of ijs. Zorg ervoor dat
ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden.
Vermijd het gebruik van droge,
ruwe of harde doeken. De
sensoren moeten met schoon
water worden gewassen, waaraan
eventueel autoshampoo is
toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan
de sensoren zeer snel en houd de
straal op minstens 10 cm afstand.
98) Parkeermanoeuvres vallen
echter altijd onder de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder. Controleer tijdens
deze manoeuvres altijd of er geen
mensen (vooral kinderen) of
dieren in het betreffende gebied
aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp
voor de bestuurder, die echter
nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze op lage snelheid
verricht.
158
STARTEN EN RIJDEN