Operation Manual
ALARMKNIPPERLICHTEN
De lichten worden ingeschakeld door
op schakelaar A fig. 154te drukken,
ongeacht de stand van de
contactsleutel. Wanneer de
alarmknipperlichten zijn ingeschakeld,
knipperen de controlelampjes
en
op het instrumentenpaneel.
Druk opnieuw op schakelaar A om de
alarmknipperlichten uit te schakelen.
BELANGRIJK Het gebruik van de
alarmknipperlichten wordt geregeld
door de wegenverkeerswetgeving van
het land waar u rijdt: neem de wettelijke
voorschriften in acht.
Noodremmen
(voor bepaalde versies/markten)
Bij het remmen in noodsituaties gaan
de alarmknipperlichten automatisch
branden, evenals de controlelampjes
en op het instrumentenpaneel.
Deze functie wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer de remwerking
weer normaal is. Deze functie voldoet
aan de geldende wettelijke
voorschriften.
EEN LAMP
VERVANGEN
ALGEMENE INSTRUCTIES
❒ Controleer alvorens een lamp te
vervangen of de contacten zijn
geoxideerd;
❒ vervang defecte lampen door
exemplaren van hetzelfde type en
vermogen;
❒ controleer na vervanging van een
lamp altijd de hoogte van de
lichtbundel van de koplampen;
❒ als een lamp niet werkt, controleer
dan of de betreffende zekering is
doorgebrand alvorens de lamp te
vervangen. Om de zekeringen te
vinden wordt verwezen naar de
paragraaf “Zekeringen vervangen” in
dit hoofdstuk.
103) 104)
24) 25)
154
F0V0513
166
NOODGEVALLEN










