Operation Manual

RUITENSPROEIERS
Als er geen vloeistof uit de sproeier
komt, controleer dan eerst of er
ruitensproeiervloeistof in het
ruitensproeierreservoir/
achterruitsproeierreservoir (bij bepaalde
versies) zit (zie “Niveaus controleren”
in dit hoofdstuk).
Controleer vervolgens of de
sproeigaatjes niet verstopt zijn. Gebruik
zo nodig een naald om ze te
ontstoppen.
Ruitensproeier
De ruitensproeiers zijn niet verstelbaar .
De sproeierhouders bevinden zich
onder de motorkap (zie fig. 223).
Achterruitsproeier
De sproeiers van de achterruit zijn niet
verstelbaar. De sproeier bevindt zich
boven de achterruit .
BELANGRIJK
138) Rijden met versleten
wisserbladen is bijzonder
gevaarlijk, aangezien dit het zicht
onder slechte
weersomstandigheden beperkt.
WIELEN EN BANDEN
Controleer voor een lange reis en elke
twee weken de bandenspanning van
de banden en het ruimtebesparend
reservewiel. Deze controle moet bij
koude banden worden uitgevoerd.
Het is normaal dat de spanning tijdens
het rijden toeneemt. Zie voor de
correcte bandenspanning de paragraaf
“Wielen” in het hoofdstuk “Technische
gegevens”.
Onjuiste bandenspanning leidt tot
abnormale slijtage van de banden fig.
224:
A
normale spanning: gelijkmatige
slijtage van het loopvlak;
B
te lage spanning: overmatige slijtage
aan de zijkanten van het loopvlak;
C
te hoge spanning: overmatige slijtage
in het midden van het loopvlak;
223
F0V0091
224
F0V0161
220
ONDERHOUD EN ZORG