Operation Manual
BELANGRIJK
26) Tijdens het rijden moeten de
spiegels altijd in stand A fig. 55
staan. Omdat de buitenspiegels
gebogen zijn, kunnen zij uw
perceptie van de afstand
enigszins wijzigen.
BUITENVERLICHTING
IN HET KORT
Met de linkerhendel kan de
buitenverlichting bediend worden.
De buitenverlichting kan alleen
worden ingeschakeld met de
contactsleutel in de stand MAR.
Bij inschakeling van de
buitenverlichting, worden het
instrumentenpaneel en verschillende
bedieningselementen op het
dashboard verlicht.
DAGVERLICHTING (DRL)
(voor bepaalde versies/markten)
Met de contactsleutel in de stand MAR
en de draaischakelaar in stand O
gedraaid, gaat de dagverlichting
automatisch aan; de andere lichten en
de binnenverlichting blijven uit. In
sommige markten kan het automatisch
inschakelen van de dagverlichting via
het menu van het display in-/
uitgeschakeld worden (zie "Digitaal/
multifunctioneel display" in dit
hoofdstuk). Als de dagverlichting is
uitgeschakeld, gaat er bij de
draaischakelaar in stand O geen enkel
licht branden.
27)
DIMLICHT KOPLAMPEN/
STADSLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de draaischakelaar naar .
Als het dimlicht wordt ingeschakeld,
gaat de dagverlichting uit en worden
het stadslicht en het dimlicht
ingeschakeld. Het controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden. Als de contactsleutel naar
STOP wordt gedraaid of wordt
verwijderd en de draaischakelaar wordt
van O naar
gedraaid, gaan het
stadslicht en de
kentekenplaatverlichting branden. Het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
58
F0V0515
35










