Operation Manual

209
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJKE TIPS
Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen op-
trekken, harde contacten tussen banden en stoepran-
den, kuilen en andere obstakels. Het langdurig rijden
op een slecht wegdek kan de banden beschadigen;
controleer de banden regelmatig op scheuren in de
wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Als
u deze gebreken constateert, wendt u dan tot het Fiat
Servicenetwerk;
rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor kun-
nen de wielen en de banden ernstig beschadigd wor-
den;
stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel
het wiel om beschadiging van de band, de velg, de wiel-
ophanging en de stuurinrichting te voorkomen;
WIELEN EN BANDEN
De spanning van de banden, inclusief het noodreserve-
wiel, moet regelmatig, om de twee weken en voor een
lange rit, worden gecontroleerd: de bandenspanning moet
bij koude banden worden gecontroleerd.
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor
de juiste waarde van de bandenspanning de paragraaf
„Wielen” in het hoofdstuk „Technische gegevens”.
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregel-
matige slijtage van de banden fig. 185:
A normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loop-
vlak;
B te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van
het loopvlak;
C te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van
het loopvlak.
Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte
van het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter
altijd aan de bepalingen van het land waarin u rijdt.
F0V0161m
fig. 185